dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De zeven duiven


De zeven duivenEr woonde eens in het dorp Arzano een beste vrouw, die ieder jaar een zoon ter wereld bracht, zodat het een Pansfluit leek met zeven pijpjes, het ene wat groter dan het andere. Toen de zeven jongens de kinderschoenen ontwassen waren, zeiden ze tegen hun moeder Jannetella, die weer in blijde verwachting was: "Je moet goed beseffen, hoor Moe, dat als je na zoveel zoons nu niet voor een dochter zorgt, wij - echt waar - besloten zijn, dit huis te verlaten en ons over de wereld te verspreiden, zoals de jongen van de merels!"
En de moeder bad bij het horen van zo'n besluit de hemel, haar zoons van dit voornemen af te brengen en haar te bevrijden van het gevaar, dat zij zeven juwelen zou verliezen.
Toen de tijd van de geboorte naderde, verkondigden de zoons haar: "Wij trekken ons zolang op de oever, die daar tegenover ons ligt, terug. Als jij een zoon baart, zet dan een inktpot en een pen voor het raam; indien het een dochter is, dan een pollepel en een spinrokken. Bij dit tweede teken zullen wij naar huis komen, om de rest van ons leven onder jouw vleugelen te slijten; doch als we dat teken van een zoon zullen zien, vergeet ons dan maar, want dan is het uit tussen ons!"
De hemel wilde, dat Jannetella een flink meisje ter wereld bracht en dadelijk beval zij de vroedvrouw, het met haar jongens overeengekomen teken te geven. Maar deze was zo in de war en afwezig met haar gedachten, dat zij er de pen en inkt zette. En de zeven broeders namen onmiddellijk de benen en verwijderden zich uit het land. Na drie jaren voortdurend reizen bevonden zij zich op zekere dag in een bos, waar de bomen bij de muziek van een riviertje, dat samenspeelde met de stenen, een stokdans uitvoerden; en in dat bos stond het huis van de reus, wien, terwijl hij sliep de ogen uitgestoken waren door een vrouw, en daarom was die zo woest op deze sekse, dat hij alle vrouwen, die hem in handen vielen, verslond. Moe van de reis en slap van de honger vroegen de jongelui hem, of hij hun uit medelijden een hapje brood wilde schenken; en de reus antwoordde, dat hij hun te eten zou geven, als zij zich in zijn dienst wilden stellen, waarbij hen niets moeilijkers wachtte dan hem elk een dag om de beurt als een hondje te geleiden.
De jongelingen hadden het gevoel, moeder en vader tegelijk gevonden te hebben; zij werden het eens en bleven in dienst van de reus, die hun namen van buiten leerde en de eenen keer Giangrazio, dan weer Cecchetiello riep, nu eens Pascale, dan Nuccio of Pone of Pezillo of Caravecchia, zoals de zeven broeders heetten. Zij bewoonden een kamer gelijkvloers in het huis en kregen van de reus een massa, waar zij goed van konden leven.
Intussen was de zuster opgegroeid en vernam, dat haar zeven broeders door een ogenblik van verstrooidheid, waar de vroedvrouw toe vervallen was, over de wereld waren gaan dwalen, zonder dat men ooit weer bericht van hen had ontvangen. En toen schoot haar in de gedachten, hen te gaan zoeken.
En zolang solde zij met haar moeder rond en zo lang zanikte zij, dat deze, geroerd door haar smeekbeden en haar aanhouden, haar als bedevaartgangster vermomde en haar liet vertrekken. De jonge Cianna liep en liep en vroeg steeds van plaats naar plaats wie soms zeven broeders had gezien; en zij doorkruiste zoveel landen tot zij tenslotte in een herberg kwam, waar zij aanwijzing kreeg. Zij liet zich daar de weg wijzen naar het bos en op een morgen, toen de zon met het pennenmesje van de stralen de flaters radeerde, die de nacht op het papier van de hemel geschreven had, arriveerde zij daar. En met grote blijdschap werd zij door haar broeders herkend, die de inktpot en die pen vervloekten, welke als echte bedriegers hun zoveel kommer voorgeschreven hadden. Na op duizenden wijzen hun aanhankelijkheid betoond te hebben vermaanden zij haar, zich in haar kamer terug te trekken en daar te blijven, opdat de reus haar niet zou horen en bovendien, een deel van wat zij te eten kreeg, aan een kat te geven, die ook in die kamer was; anders zou dat beest haar kwaad doen.
Cianna noteerde deze raadgevingen in het schrift van haar hart; en alles wat ze kreeg deelde zij met de kat als een goede kameraad, onder het motto: 'eerlijk zullen wij alles delen' en dit deed zij ten volle. Maar op een dag, toen de broeders in opdracht van de reus op jacht waren gegaan, hadden zij voor haar een mandje erwten achtergelaten, om deze te koken; en toen zij ze schoon maakte vond ze daar toevallig een gebrande hazelnoot in, die de steen des aanstoots van haar rust werd. Want zij stopte die in haar mond zonder er de helft van aan de kat te geven, en toen werd deze zo kwaad, dat ze op de haard sprong, een plasje op het vuur deed en dit zo doofde. Cianna, die niet wist, hoe dit te verhelpen, liep de kamer uit, ging het appartement van de reus binnen en vroeg hem om een beetje vuur. Toen de reus een vrouwenstem hoorde, zei hij: "Kom maar in mijn huisje. Wacht even, want je hebt gevonden wat je aan het zoeken bent; reken maar!" En hij nam een wetsteen, bestreek deze met olie en begon zijn tanden te slijpen.
Cianna zag, dat haar wagentje slecht aan het rollen was, en nam een brandend stuk hout, vluchtte haar kamer in en barricadeerde de deur, waarbij ze niet naliet, er palen, stoelen, krukjes, kistjes, stenen en wat er verder nog in de kamer was achter te zetten. Nadat de reus zijn tanden geslepen had haastte hij zich naar de kamer beneden, maar toen hij de deur op slot vond, begon hij er woedend als een razende tegen te trappen om ze open te krijgen.
In dit tumult kwamen de zeven broeders thuis en toen zij van het spektakel hoorden en de reus hen razend en tierend verweet, dat zij verraders waren en van hun kamer een schuilplaats voor zijn vijanden gemaakt hadden, sprak Giangrazio, de oudste, die ook het meeste verstand had en merkte, dat de zaak scheef ging, tegen de reus: "Wij weten hier niets van af; het zou best kunnen zijn, dat die vermaledijde vrouw bij ongeluk in onze kamer gekomen is, terwijl wij op jacht waren. Maar nu zij zich gebarricadeerd heeft, moet jij met mij meekomen, dan breng ik je op een plek, waarvan wij haar kunnen aanvallen zonder dat zij zich verdedigen kan!"
Hij nam de reus bij de hand en leidde hem zo naar een diepen kuil, en daar gaven de broeders hem een duw en deden hem in de val storten en met een schop, die ze daar vonden, bedekten zij hem met aarde. Vervolgens lieten zij de kamer van hun zuster openen en verweten haar heftig de fout, die zij bedreven had en het risico, waaraan zij zich blootgesteld had. "In het vervolg," zeiden ze haar, "moet je beter opletten, en bovenal: pas op voor bloemetjes plukken in de buurt van de plek, waar de reus begraven ligt, want als je dat deed, zouden wij alle zeven duiven worden!" - "De hemel beware me," antwoordde Cianna, "dat ik jullie dit zou aandoen!" Zo legden ze beslag op de bezittingen van de reus en als heer en meester leefden zij opgewekt verder en wachtten, tot de winter voorbij zou gaan. Wanneer de zon een met bloemen bestikten groenen rok aan de Aarde zou geven, nadat zij haar intrek genomen had in het huis van de Stier, zouden zij op reis gaan, om naar hun huis terug te keren. Het gebeurde nu, dat, toen de broers op de bergen aan het hout sprokkelen waren om zich te beschutten tegen de koude die van dag tot dag strenger werd, een arme pelgrim door dat bos kwam, die een aap geplaagd had, welke op een de geklauterd was, en toen daardoor op het hoofd getroffen was door een vrucht van deze boom, met als gevolg zo'n enorme buil, dat de ongelukkige bulkte als een ziel in de hel.
Cianna kwam op het schreeuwen naar buiten en vol medelijden ging zij dadelijk een rozemarijntakje plukken uit een polletje, dat op het graf van de reus opgebloeid was en maakte het klaar in boter en zout en prepareerde een pap voor zijn wonde, en na hem te eten gegeven te hebben, nam zij afscheid van hem en ging in afwachting van de broers de tafel dekken.
Daar kwamen echter zeven duiven, die tegen haar zeiden: "O jij, die oorzaak bent van al onze ellende. Het ware beter geweest, als je handen verminkt waren, alvorens die vervloekten rozemarijn te plukken, die ons nu met de gebakken peren laat zitten! Spreek op: heb je soms kattenhersenen gegeten, dat je onze waarschuwing uit je geheugen hebt laten ontsnappen? Door jouw schuld zijn wij vogels geworden, blootgesteld aan de klauwen van wouwen, sperwers en haviken. Door jou zijn wij makkers geworden van geelgorsjes, zwartkopjes, puttertjes, uilen, eksters, gaaien, kneutjes, roerdompen, merels, leeuweriken, snippen, sijsjes, vinken, goudhaantjes, meesjes, roodstaartjes, draaihalzen kwikstaarten, vliegenvangertjes, duikers, winterkoninkjes, eenden, ganzen en hoppen. Je hebt me daar een mooie streek uitgehaald! Nu komen we terug en daar vinden we netten gespannen en vogellijm klaargemaakt om ons te vangen. Door het hoofd van een pelgrim beter te maken, heb je dat van zeven broeders verpletterd! En er bestaat geen middel voor onze kwaal, als je niet de moeder van de Tijd vindt, die je de weg leert om ons uit deze moeilijkheid te halen!"
Cianna voelde zich als een geplukte kwartel door de fout, die zij bedreven had, en vroeg haar broers pardon en bood aan, zo lang te gaan zwerven over de wereld tot zij het huis van de oude vrouw vond; en zij smeekte hun, altijd thuis te blijven, om een of ander ongeluk te vermijden; waarna zij op weg ging. En zij liep en liep zonder ooit moe te worden, want, hoewel zij te voet ging, het verlangen, haar broeders te helpen, deed dienst als muildier, waarmee zij drie mijlen per uur aflegde. Aan het strand gekomen, waar de zee met de plak van de golven op de klippen sloeg, die geen antwoord gaven op het Latijnse werk, dat ze moesten maken, zag zij een grote walvis, die tegen haar zei: "Lief meisje, waarom zwerft ge rond?" En Cianna: "Ik ben op zoek, waar de moeder van de Tijd woont!"
"Weet je, wat je doen moet?" antwoordde de walvis, "loop steeds rechtuit langs deze kust en bij de eerste rivier, die je vindt, buig je naar boven af; dan zul je iemand ontmoeten die je verder de weg wijst. Maar doe me één plezier: als je bij dat goede, beste oudje bent, toe, vraag je haar dan als gunst namens mij, dat ze mij een middeltje geeft, dat ik in het vervolg veilig zwemmen kan zonder mij telkens aan de klippen te stoten en in het zand vast te lopen?" - "Laat mij mijn gang maar gaan," zei Cianna; en zij bedankte voor de aanwijzingen, die hij haar verschaft had en ging zich weer over het strand verder reppen.
Na lange tocht bereikte ze de rivier, die als een belastingambtenaar zilvergeld uitbetaalde aan de Bank van de zee, en daar boog zij opzij, om langs deze haar weg te vervolgen. En op een schoon veld, waar de weide de hemel na-aapte door haar met bloemen bespikkelden groenen mantel ten toon te spreiden, vond zij een muis, die tegen haar sprak: "Waar gaat gij zo alleen heen, schone vrouwe?" En zij weer: "Ik zoek de moeder van de Tijd!" - "Dan heb je nog een reusachtig eind te lopen, maar verlies de moed niet, want aan alles komt een einde. Loop maar naar die bergen daar, die als heerseressen over deze velden zich de titel van hoogheid laten geven, en telkens zul je beter ingelicht worden over wat je vraagt. Maar doe mij één genoegen, wil je? Als je bij het huis gekomen bent, wil jij je dan door dat brave oudje laten vertellen, welk middeltje wij zouden kunnen vinden, om de tirannie van de katten kwijt te raken? Als je dat doet, heb je in het vervolg maar te bevelen en ik zal als een slaaf voor je doen, wat je verlangt!"
Cianna beloofde het en begaf zich naar die bergen, die men nooit bereikte, hoe dichtbij ze ook schenen te zijn. Toch kwam zij er ten leste en uitgeput zeeg zij op een steen neer, waar zij een leger mieren zag, die een grote voorraad graan aan het versjouwen waren, en een van hen keerde zich tot Cianna en sprak tegen haar: "Wie ben jij en waar ga je heen?" En Cianna, die tegen iedereen beleefd was, antwoordde: "Ik ben een ongelukkig meisje, dat iets nodig heeft en daarvoor de moeder van de Tijd zoek!"
"Loop dan nog verder," zei de mier, "want waar die bergen uitlopen is een groot plateau en daar zul je verder horen. Maar wil je mij een groot plezier doen? Zie van dat oude vrouwtje te weten te komen, wat wij mieren zouden kunnen doen om een tijd te leven; want het lijkt me iets reusachtig geks, van de dingen op aarde, zo'n grote voorraad eetwaar te moeten vergaren voor zo'n kort leven, dat door betovering als een kaars bij het eerste bod van de jaren uitgaat!"
"Wees maar gerust," zei Cianna, "ik wil je graag de vriendelijkheid, die je mij gedaan hebt, terug doen!"
Die bergen voorbij zag zij een schone vlakte en na daar lange tijd over gelopen te hebben, vond zij een grote eik, een getuige van de oudheid, het suikertje van een bruid die nog tevreden was en een hapje verloren zoetigheid, die de tijd aan deze bittere eeuw niet meer geeft. En deze boom vormde lippen van zijn schors en een tong van zijn kern en sprak tegen Cianna: "Waar loop jij zo moeizaam heen, lief meisje? Kom tot mijn schaduw en rust wat!"
Zij bedankte hartelijk, doch excuseerde zich, daar zij zich haastte, om de moeder van de Tijd te zoeken. Toen de eik dit hoorde, antwoordde hij haar: "Je bent er niet heel ver vandaan; je hebt geen dag meer te lopen of dan zul je op een berg een huis zien, waar je vindt wat je zoekt. Maar als je net zo vriendelijk als knap bent, zorg dan te weten te komen, wat ik zou kunnen doen om mijn verloren eer terug te krijgen; want van spijs voor mensen ben ik geworden tot varkensvoer!"
"Laat dat maar aan Cianna over!" antwoordde zij, "ik zal wel zien, dat ik je helpen kan!" Na deze belofte vertrok zij en door lopende zonder ook maar even te rusten bereikte zij de voet van een berg, die als een echte spelbreker met zijn top de wolken ging lastig vallen. Hier vond zij een oud kereltje, dat moe van al het lopen in het hooi was gaan liggen. En toen hij Cianna zag herkende hij in haar het meisje, dat zijn buil beter gemaakt had. En bij het horen, wat zij aan het zoeken was, zei hij haar, dat hij de cijns naar de Tijd bracht voor de pacht van de grond, die hij bewerkt had, en dat de Tijd een tiran was, die zich alles in de wereld onrechtmatig toegeëigend had en belasting van iedereen verlangde en bovenal van mensen van zijn leeftijd. En daar hij een weldaad ontvangen had uit de handen van Cianna, wilde hij ze haar dubbel en dwars terug betalen door haar enige aanwijzing te geven betreffende haar komst op deze berg. Het speet hem echter, haar niet te kunnen vergezellen, daar zijn leeftijd hem, eerder veroordeeld af te dalen dan op te stijgen, dwong hier te blijven op de uitlopers ervan, om zijn rekeningen te voldoen aan de klerken van de tijd, -die zijn de zorgen, de ergernissen en de ziekten des levens - en de schuld aan de natuur te betalen.
Daarom zei hij haar: "Nu luister goed, mijn lieve kind zonder zonde. Besef, dat je op de top van die berg een ruïne van een huis zult vinden. Men kan zich niet herinneren, wanneer het gebouwd werd. De muren zijn gescheurd, de fundamenten verteerd, de deuren door de houtworm aangetast, de meubels beschimmeld; om kort te gaan, alles is versleten en vernield. Op een plaats zie je afgeknotte zuilen, op een andere kapotte beelden. Er is niets anders intact dan een wapen boven de deur ingebeiteld, waarop je een slang zult zien, die in zijn staart bijt, een hert en een vogel Feniks, (symbolen van terugkeer, snelheid en wedergeboorte). Wanneer je daar binnengetreden bent, zul je vijlen vinden en zagen, sikkels en snoeimessen en ontelbare bakjes as, waarop namen als op apothekerspotjes geschreven staan: Corinthe, Saguntum, Carthago, Troje en van duizenden andere steden, die verwoest werden. De Tijd bewaart ze in herinnering aan al zijn ondernemingen. Als je nu dichtbij dat huis bent, houd je dan wat achteraf en blijf verborgen tot de Tijd naar buiten komt, en loop dan naar binnen, en dan vind je een stokoude vrouw, die met haar kin de aarde raakt en met haar bochel de hemel; haar haren vallen haar als de staart van een paard tot op de hielen; haar gezicht lijkt een halskraag, met plooien, hard van de stijfsel van de jaren. En zij zit op een klok, die in de muur bevestigd is, en omdat haar oogleden zo groot zijn dat ze haar ogen bedekken, zal zij je niet kunnen zien. Zo gauw jij binnen bent moet je onmiddellijk de gewichten van de klok af nemen en roep vervolgens de oude vrouw en vraag haar, te doen wat jij verlangt. Zij zal dadelijk om haar zoon schreeuwen, dat hij je moet komen opeten; maar omdat aan de klok, die de moeder onder zich heeft, de gewichten ontbreken, zal zij geen voet kunnen verzetten, en zo zal zij gedwongen zijn, je toe te staan, wat je wilt. Maar geloof geen enkelen eed, die zij je doet, als ze niet zweert bij de vleugels van haar zoon; vertrouw haar dan pas en doe wat ze zegt; en je zult er tevreden mee zijn!"
Bij deze woorden werd de arme drommel tot stof als een dood lichaam in een grafkelder, dat naar buiten in de lucht gebracht wordt. En Cianna nam die as, vermengde het met een maatje tranen, groef een graf en legde ze daarin, met de bede aan de hemel om rust en vrede. Vervolgens beklom zij de berg, die haar hevig hijgen deed en wachtte, tot de Tijd het huis uit kwam. Deze was een oude man met een heel lange baard. Hij droeg een zeer ouden mantel, die geheel bezet was met briefjes met de namen van deze en gene, en had grote vleugels en liep zo snel, dat zij hem dadelijk uit het gezicht verloor. En toen Cianna het huis van de moeder binnenkwam, ontstelde zij hevig bij het zien van dat wrak; en nadat zij de gewichten gegrepen en weggebracht had, richtte zij tot de oude vrouw haar vragen. Deze stiet een kreet uit, om haar zoon te roepen; maar Cianna zei haar: "Je kunt voor mijn part met je hoofd tegen de muur stoten, maar je krijgt je zoon toch niet te zien, want ik heb de gewichten in handen!" En toen de oude vrouw zich de pas afgesneden zag, begon zij Cianna te vleien: "O, liefje, laat ze alsjeblieft los, belet mijn zoon toch niet te lopen, iets wat nog nooit een mens ter wereld gedaan heeft. Laat ze los, dan zal God je behoeden en ik beloof je bij het sterk water van mijn zoon, waardoor hij alles weg bijt, dat ik je geen kwaad zal doen!"
"Je verliest maar tijd," antwoordde Cianna, "je moet iets beters verzinnen, als je wilt, dat ik ze afgeef!"
"Ik zweer je bij de tanden, die al het sterfelijke stuk knagen, dat ik je bekend zal maken met alles wat je verlangt!" - "Het helpt je allemaal niets," repliceerde Cianna, "want ik weet toch, dat jij me bedot!" En de oude weer: "Nu dan, ik zweer je bij de vleugels, die overal vliegen, dat ik je een groter plezier wil doen dan jij je ooit hebt kunnen indenken!" En Cianna gaf de gewichten terug en kuste de hand van de oude vrouw, die rook naar schimmel en muffe lucht.
Toen de oude vrouw deze vriendelijkheid van het meisje zag, zei ze haar: "Verberg je achter die deur, want, wanneer de Tijd komt, zal ik me laten vertellen, wat jij weten wilt. En als hij dan weer weggaat - want hij kan nooit op een plaats stil blijven - kun jij je uit de voeten maken. Maar laat je niet horen, want hij is zo'n veelvraat, dat hij zijn eigen kinderen niet eens vergiffenis schenkt, en wanneer al het andere ontbreekt, eet hij zichzelf op en gaat daarna weer opnieuw ontstaan!"
Cianna deed alles, wat het oudje zei en intussen kwam de Tijd, die vlug en licht binnentrad en heel snel alles opknabbelde wat hem in handen kwam, zelfs de afgevallen kalk van de muren, en terwijl hij op het punt stond, weer weg te gaan, vroeg de moeder hem alles wat Cianna wilde weten, hem bij de melk, die zij hem gegeven had biddend en smekend, haar toch alsjeblieft antwoord te geven.
Na schier eindeloze smeekbeden antwoordde de zoon haar: "Aan de eikenboom kan gezegd worden, dat de mensen nooit van hem zullen houden, zolang hij onder zijn wortels schatten begraven houdt. Aan de muis, dat ze nooit van de kat verschoond zal wezen, zolang ze haar niet een belletje aan de poten bevestigt, om steeds te horen, wanneer ze aankomt. Aan de mier, dat ze honderd jaren leven zal, als ze zich onthouden kan van vliegen, want, als een mier sterven wil, doet ze vleugels aan. Aan de walvis dat hij een vriendelijk gezicht moet zetten en zich als een goede kameraad gedragen tegenover de musculus, die hem als gids zal dienen, en dan zal hij nooit schipbreuk lijden. En aan de duifjes, dat ze tot hun staat van eerst zullen terugkeren, als ze gaan nestelen op de zuil van de rijkdom." Na deze woorden ging hij weer zijn gewone route lopen.
Cianna nam afscheid van de oude vrouw, daalde af naar de voet van de berg en kwam er in dezelfde tijd als de zeven duifjes dat punt bereikt hadden. Zij hadden het spoor van hun zuster gevolgd en gingen nu, moe van het lange vliegen, rusten op de horens van een doden os. En nauwelijks waren zij daar op neergestreken of zij veranderden weer in schone jongelingen als eerst. Daarover verbaasd, vernamen zij het antwoord dat de Tijd gegeven had en toen begrepen zij, dat de horen als symbool van de overvloed de zuil van de rijkdom was, waar de Tijd op geduid had.
Na een buitengewoon hartelijke begroeting met hun zuster begaven allen zich langs de weg, die Cianna reeds afgelopen had, en, bij de eikenboom gekomen, brachten zij deze de opinie van de Tijd over. De eik verzocht hun toen, de schat van onder hem vandaan te halen, die oorzaak was, dat de eikel in reputatie ingeboet had. De zeven broeders namen een hak en groeven zo lang, tot zij een grote pot vol goudstukken vonden, die ze in acht parten onder elkaar en hun zuster verdeelden, om ze op die manier gemakkelijker te kunnen dragen.
De reis en de vracht waren oorzaak, dat de slaap hen overmande en daarom legden zij zich te slapen bij een heg. Maar toevallig kwam een bende rovers die plek voorbij, en toen zij hen ingedut zagen, met het hoofd gesteund op de pakjes goudstukken, bonden zij hen aan handen en voeten aan de na bijzijnde bomen, namen het geld en lieten hen achter, om niet alleen over het geld, dat amper gepakt al uit hun handen glipte, maar ook over hun leven te klagen. Want, beroofd van iedere hoop op hulp, liepen ze de kans, of te sterven uitgeteerd van de honger, of de honger te stillen van een of ander wild dier. Terwijl ze nu treurden over het wrede lot, kwam de muis, die, toen ze het antwoord van de Tijd hoorde, om de bewezen dienst te belonen, de touwen doorknaagde, waarmee zij gebonden waren en hun de vrijheid terug gaf.
Zij liepen weer een flink eind en onderweg ontmoetten zij de mier, die van de raad van de Tijd hoorde en aan Cianna vroeg, wat ze mankeerde, dat ze er zo verslagen en bleek uitzag. En zij vertelde hem, wat hun pech was en welke poets de dieven hun gebakken hadden. "Stil maar!" antwoordde de mier, "want ik ben in de gelegenheid, jullie de gunst terug te bewijzen die ik van jullie ontvangen heb. Je moet dan weten, dat ik, toen ik onder de grond een partijtje graan vervoerde, de plek zag, waar die brutale rovers hun gestolen goed verstoppen, een kelderruimte onder een oud gebouw, waarin zij hun gekaapte voorwerpen opstapelen; en nu zij er op uit zijn voor een nieuwe roofpartij wil ik jullie daar heen brengen en jullie die plek wijzen; dan kun je je bezit terug krijgen!" En hij begaf zich naar enige bouwvallen van huizen en wees aan de zeven broers de ingang van een kelderruimte, waar Giangrazio zich als de moedigste onder hen naar beneden liet zakken. Deze vond al het geld, dat hun afgepakt was en zo pakten zij het dus weer terug.
Daarna gingen zij naar het strand, waar ze aan de walvis de goede raad overbrachten, hem gegeven door de Tijd, die de vader van de raadgevingen is, en, terwijl zij aan het praten waren over hun reis en hun lotgevallen, zagen zij die boeven plotseling opduiken, tot de tanden gewapend, die hen achterna zaten. "Ai!" riepen zij, "nu zal er niets meer van ons ongelukkige overblijven, want de schurken met wapens in de hand zitten ons al op de hielen; zij zullen ons het leven ontnemen!" - "Maakt jullie geen zorgen!" sprak de walvis, "ik ben hier immers om jullie uit dat vuur te halen, om jullie de welwillendheid, die ge tegenover mij betoont hebt, te vergelden. Komaan, klimt op mijn rug, dan zal ik jullie dadelijk naar een veilige plek overbrengen!" De ongelukkige, die de vijanden achter zich en het water voor zich zagen, klommen op de walvis, die zich verwijderde van de klippen en hen bracht de kant van Napels uit, waar hij het niet vertrouwde, hen aan land te zetten, daar het er niet erg diep was, en daarom tegen hen zei: "Op welk punt van de kust van Amalfi wilt ge, dat ik jullie afzet?"
Giangrazio antwoordde: "Als ge het kunt, zet ons dan daar niet af, lieve vis, want in geen van die plaatsen daar in de buurt land ik gaarne, noch in Massa, noch in Sorrento, noch in Voco, nog in Castellamare!"
Om hun ter wille te zijn, zette de walvis koers naar de Zoutklip, waar hij afscheid van hen nam en van daar lieten zij zich door de eerste de beste vissersschuit, die langs kwam, aan land brengen.
Zo keerden zij naar hun dorp terug, gezond en wel, en rijk, en waren de troost van hun vader en moeder. En zij genoten dank zij de goedheid van Cianna van een gelukkig leven, dat onverwacht de waarheid bevestigde van de spreuk: "Doe wel en zie niet om!"
*   *   *
Samenvatting
Een Italiaans sprookje over zeven broers en hun zus. Een vrouw is zwanger en haar zeven zoons zeggen dat zij de wereld in trekken als ze geen dochter krijgt. Door een vergissing vertrekken de zeven broers echt. Cianna, de dochter gaat later haar broers zoeken.
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Vierde dag, achtste sprookje).
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen