De zeven zwoordjes
Er was eens een oude bedelvrouw, die met een spinrokken in de hand van deur tot deur langs de straat ging om een aalmoes te vragen. En daar men met bedrog rijk wordt, maakte zij op zekere dag wat vrouwtjes met een teder gemoed wijs, dat ze zo graag een vet soepje wilde trekken voor een zwak dochtertje, dat zij thuis had; en zo kreeg zij zeven zwoordjes spek.
Deze bracht zij gauw naar huis met een flinke bos hout, dat ze van de grond opgeraapt had en gaf ze aan haar dochter Saporita met het bevel, ze op het vuur te zetten, terwijl zij weer een koolstronk ging bedelen bij enige tuinders, om een lekker soepje toe te bereiden.
Saporita nam de zwoordjes, krabde er de haren af, legde ze in een pannetje en begon ze te koken. Maar behalve dat ze in het pannetje kookten, kookten ze haar nog veel erger in de keel, want de geur die ze verspreidden was een dodelijke uitdaging in het kamp der appetijt en een proces, de keel aangedaan.
Tot zij na eindeloos verzet tenslotte - uitgedaagd door de geur uit de pan, aangetrokken door aangeboren gulzigheid en aan het keelgat geprikkeld door honger, die er aan knaagde - zich liet gaan om er een stukje van te proeven. Zij vond het zo lekker, dat zij bij zichzelf zei: "Wie niet waagt, wie niet wint. Vooruit, meid, laat gebeuren wat wil. Het gaat toch maar om een simpel zwoordje? Wat zou er nu kunnen gebeuren? Die zwoordjes kan ik nog wel betalen!"
Zo verslond zij het eerste, en toen haar maag nog erger kriebelen ging, pakte zij het tweede, daarna pikte zij nummer drie en langzamerhand het een na het ander en werden ze alle zeven naar binnen gewerkt. Na deze slechte dienst ging zij nadenken over de fout, die zij begaan had en vermoedende, dat de zwoordjes haar wel eens in de keel zouden kunnen blijven steken, wilde zij haar moeder om de tuin leiden. Daarom nam zij een oude schoen, sneed er de zool in zeven lapjes af en deed ze in het pannetje.
Op dat ogenblik kwam juist de moeder met wat kool thuis en ging alle stronkjes klein snijden om er geen kruimeltje van te verliezen en zo gauw zij merkte, dat het water van de rand van het pannetje tot de bodem kookte, wierp zij er de kool in en deed er wat wagensmeer bij, dat zij van een koetsier gekregen had, die het over had van het smeren van een rijtuig.
Vervolgens liet zij haar dochter een laken over twee kisten van populierenhout uitspreiden, haalde uit een zak een paar hompen oudbakken brood te voorschijn, nam uit een rek een houten schaal, kruimelde er het brood op en goot er de kool met de stukjes zool in uit. En zij begon te eten, maar bemerkte dadelijk, dat haar tanden geen schoenmaker waren en dat de varkenszwoordjes à la Ovidius in buffelpens gemetamorfoseerd waren. Woedend keerde zij zich tot haar dochter: "Dat heb jij me gelapt, vermaledijd zwijn! Wat voor zwijnerij heb jij in die soep gedaan? Dacht je soms, dat mijn pens een oude laars was, dat je ze van hakken voorzien moest? Vlug een beetje, beken onmiddellijk, hoe het gegaan is; anders zou het beter zijn, als jij nooit geboren was. Ik laat dan geen stuk aan je heel!"
Saporita begon met ontkennen; maar terwijl de oude vrouw woedend dreigen bleef, gaf zij de schuld aan de geur uit het pannetje, welke haar verblind had en er haar toe gebracht, die lelijke fout te begaan. De oude vrouw, die haar maal vergiftigd zag, greep een bezemsteel en begon op dusdanige wijze aan de draaibank te werken, dat zij haar meer dan zeven keren losliet en weer te pakken nam, haar slaande waar zij raken kon.
Op het schreeuwen van de dochter kwam een koopman binnen, die daar toevallig langs kwam en toen hij zag, hoe woest de oude vrouw was, rukte hij haar de stok uit de handen en zei tegen haar: "Wat heeft dat arme kind je gedaan, dat je haar vermoorden wilt? Is dat een manier van kastijden of van het leven beroven? Heb je haar soms aangetroffen, dat ze het voor iemand opnam of heeft ze de spaarpot gebroken? Schaam jij je niet, op deze manier een stakker van een meisje te behandelen?"
"Je weet niet, wat zij me aangedaan heeft!" antwoordde het oudje. "Dat onbeschaamde kind ziet met eigen ogen, dat ik arm ben en maakt er zich niks druk om en zij wil me ruïneren met de dokters en apothekers. Want ik had haar op het hart gedrukt, nu het warm is, niet te hard te werken om niet ziek te worden - ik heb geen geld voor de dokter - en nu heeft dat eigenwijze kind toch vanmorgen zeven spoelen willen vullen, met het risico, dat zij er een hartkwaal van krijgt en dat zij me twee maanden te bed moet blijven!"
Toen de koopman hoorde, welk een goede huisvrouw dit meisje was, dacht hij, dat zij best de goede fee van zijn huis kon worden en hij zei tegen de oude vrouw: "Wees niet kwaad meer, want ik wil dit gevaar uit je huis wegnemen, door die dochter van je tot vrouw te nemen en ik wil haar met me meenemen naar mijn huis waar ik haar een leven als een prinses zal geven, want de hemel zij dank fok ik kippetjes en mest varkens en ik houd duiven en ik kan me in huis haast niet roeren zo vol is het er. Moge er mij de hemel om zegenen en het slechte oog er nooit vat op krijgen, maar ik heb tonnen vol graan, kisten vol meel, kruiken vol olie, potten en varkensblazen vol reuzel, zijden spek hangen in mijn huis, rekken vol pannen en potten heb ik, stapels hout, hopen steenkool, een grote kist met linnengoed, een tweepersoonsbed en bovendien kan ik van huur en rente een herenleventje leiden. Behalve dat zet ik tientallen goudstukken op de markten om, en als het zaakje me meeloopt, word ik rijk!"
Toen de oude vrouw dit geluk op zich zag neerregenen nu zij het het minste verwacht had, nam zij Saporita bij de hand en gaf haar aan hem volgens Napolitaans gebruik en gewoonte met de woorden: "Hier heb je ze, laat zij de jouwe zijn, van nu tot vele jaren, met een goede gezondheid en flinke erfgenamen!" En de koopman sloeg zijn armen om haar heen, nam haar mee naar zijn huis en verlangde erg, dat het marktdag zou zijn om de nodige inkopen te doen.
's Maandags stond hij vroeg in de morgen op en begaf zich naar de plaats, waar de boeren met hun waren stonden, en hij kocht voor een flink bedrag aan vlas en stelde dit Saporita ter hand met de woorden: "Nu kun jij naar hartenlust spinnen, want je hoeft niet bang te zijn, nog zo'n woedende gek als je moeder te vinden, die jou je botten brak omdat jij de spoelen vulde. Voor elk tiental spoelen wil ik jou een tiental kussen geven en voor elk gesponnen draadje, dat jij voor me maken zult, mijn liefde. Werk dus opgeruimd van zin; en wanneer ik van de jaarmarkt terug kom, die over 20 dagen zal zijn, laat me dan deze vracht vlas afgesponnen vinden; dan laat ik een paar mooie rode overmouwen voor je maken met groen fluweel omzoomd!"
"Goeie help, daar ben je mooi ingevlogen!" mompelde Saporita bij zich zelf. "Nu is je spoel nog eens vol! Morgen brengen! Als je een hemd met mijn handen gemaakt verwacht, kan je beter van nu af aan pakpapier gaan dragen! Hoe heb ik het nou? Ben ik soms het kind van een heks, dat ik in 20 dagen 20 kilo vlas moet spinnen? De bark, die mij hier naar toe bracht, kan barsten! Loop rond, zeg, jij kunt lang wachten, tot je het vlas gesponnen vindt! Dan moet er toch nog heel wat gebeuren!"
De echtvriend vertrok en zij, die even gulzig als lui was, ging zich wijden aan het putten uit de zakken meel en kruiken olie, om krentenkoekjes te bakken; en van de ochtend tot de avond zat zij te knabbelen als een muis en schrokte als een varken.
Doch toen de tijd van zijn terugkomst naderde, begon zij ongerust te worden en te bibberen in gedachte aan het rumoer en spektakel, dat zou losbarsten, wanneer de koopman het vlas intact en de kisten en kruiken leeg zou vinden.
Wat deed zij toen? Zij nam een lange staak, wond er een partijtje vlas met alle toebehoren om, stak aan een grote vork een pompoen en bond de staak aan de leuning van het terras. Daarna liet zij deze aartsvader der spoelen naar beneden zakken, hield er naast een grote pan macaronisoep als vingerkommetje, en terwijl zij draden maakte zo teer als de hoofdtouwen op schepen, speelde zij, telkens wanneer zij de vinger indoopte, carnavalletje met de draden die voorbij gingen.
Toevallig passeerden daar enige feeën, die zoveel schik in het vreemde schouwspel hadden, dat zij bijna barstten van het lachen. En zij verleenden haar toen de toverkracht, dat al het in huis aanwezige vlas niet alleen gesponnen werd, maar ook tot linnen geweven en geglansd. Hetgeen onmiddellijk werd uitgevoerd; zodat Saporita in de zevende hemel was, toen zij dit geluk uit de hemel op zich zag neerregenen. Om echter niet weer het risico te lopen, door haar man op dergelijke wijze lastig gevallen te worden, begaf zij zich te bed, na onder dek een maatje hazelnoten gelegd te hebben.
Toen de man thuis kwam, begon zij te zuchten, en terwijl zij nu eens op de ene zijde en dan weer op de andere wentelde, liet zij de noten kraken, waardoor het precies was, of haar botten braken. Haar man vroeg, hoe zij zich voelde en zij antwoordde met een heel bedroefd stemmetje: "Erger dan nu kan ik er nooit aan toe zijn, want er is geen bot meer heel aan me. Dacht jij soms, dat het een peulenschil was, 20 kilo vlas in 20 dagen te spinnen en het dan bovendien nog tot linnen te maken? Jij hebt er geen begrip van, manlief en jij bent al je bescheidenheid finaal kwijt, hoor! Wanneer ik dood ben, moet jij niet ach en wee klagen. Maar je krijgt mij niet weer voor zo'n hondenbaantje, zeg! Ik wens niet mijn levensspoel op te maken, door spoelen voor jou vol te proppen!"
De man liefkoosde haar teder en sprak: "Ik wil dat je gezond bent, lief vrouwtje van me, want ik heb liever dit mooie weefsel van liefde, dat jij bent, dan alle weefsels ter wereld. Nu geef ik toe, dat je moeder gelijk had, je te tuchtigen, omdat jij overdreven hard werkte, want ik zie nu, dat jij er je gezondheid bij inboet. Maar, houd goede moed, want ik wil er ik weet niet wat voor spenderen, om jou beter te maken. Wacht even, dan ga ik gauw de dokter halen!"
En op een holletje ging hij Messer Catruopolo roepen. Intussen at Saporita de hazelnootjes op en gooide de doppen het raam uit en toen de dokter kwam, haar de pols voelde, haar in de ogen keek en haar urine onderzocht, concludeerde hij met Hippocrates en Galenus, dat zij leed aan te veel bloed en te weinig inspanning. De koopman, die de indruk kreeg een reuze flater te horen, stopte hem een goudstuk in de hand en liet hem onmiddellijk weg gaan; en hij wilde een andere chirurgijn halen. Maar Saporita zei hem, dat dit niet nodig was en dat reeds het feit, hem te hebben teruggezien, haar beter gemaakt had.
Haar man omhelsde haar en vermaande haar, zich in het vervolg zo te gedragen, dat zij zich niet meer zou inspannen, omdat een mens nu eenmaal geen twee dingen tegelijk kan doen.
* * *
Samenvatting
Een Italiaans sprookje over een bedelvrouw en haar luie dochter. Wanneer een dochter in haar eentje de bij elkaar gebedelde speklapjes opeet, wordt de moeder zo kwaad dat ze haar een pak slaag geeft. Een passerende koopman vraagt haar de reden van het gescheld en geschop en de moeder zegt dat haar dochter te hard werkt waardoor ze nog ziek zal worden. De koopman kan wel een vleitige werkster gebruiken, maar de dochter is lui en vraatzuchtig...
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Vierde dag, vierde sprookje).
Trefwoorden
dokter, soep, fee, lui, volkssprookje, luiheid, vlas, jaarmarkt, zwoerd, toverkracht, koopman, giambattista basile, nietsdoen, spinnen, italië, spek, hazelnoot, zwoordje, bedelen
Basisinformatie
- Origineel: Le sette cotenelle
- Herkomst: Italië
- Verhaalsoort: sprookje, volkssprookje
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 14 minuten
Thema
Populair
Verder lezen