donderdag 5 december 2024

Volksverhalen Almanak


Het popje van de heks uit Bolsward


Niet uit alle haneneieren kruipt een basilisk: ook worden er heksen uitgebroed, die het vee betoveren, schepen beletten uit te varen, en kinderen kwellen. Een goede honderd jaar geleden heeft er in Bolsward ook zo'n heks gewoond.
Op het Hoog leefde er eens een gelukkig echtpaar met vele, gezonde kinderen. Alleen het jongste was altijd ziek en de buren zeiden, dat het wel 'betsjoend' kon zijn. Doch wie was de 'tsjoenster'? Er woonde in de Witheerensteeg een vriendin van de vrouw, die veel van kinderen hield. Ze kwam dikwijls op het Hoog om een praatje te maken, en dan nam ze het kind, op haar schoot, en ze kuste het met veel liefde. Ze wiegde het in haar armen en zei:
"Do earm skiep. Do earm skiep."
Als ze zich naar het kind overboog, was er moederliefde in haar blik. Als de dokter kwam schudde ze medelijdend en mistroostig het hoofd, alsof ze zeggen wilde: "Kun je voor het arme schaap niets doen?" Wat probeerde men al niet? Duizend middelen, die in dikke boeken staan! Een dokter kan niet helpen, als het kind 'betsjoend' is. Om die ziekte tegen te gaan, heeft men sterkere hulp nodig. De enige die helpen kan, is de duivelbanner. Deze weet alles en kan de heks verjagen, haar zelfs doen sterven. En wat kan een dokter doen tegen een 'tsjoenster'? Hij gelooft er zelfs niet in!
"Weet je wat ik doe?" zei de man. "Ik ga de duivelbanner opzoeken." Dat was een wijs besluit. Had hij dit maar eerder gedaan in plaats van de raad van een dokter op te volgen.
Hij ging de volgende dag op weg en hij had wat water van zijn kind meegenomen. Hij liep uren en uren, vóór hij bij de duivelbanner kwam, die onmiddellijk begreep dat er iets niet in orde moest zijn. Er was duidelijk een 'tsjoenster' in het spel. Hij zei het de vader zonder omwegen.
Wat te doen? De duivelbanner zei: "Dat is al heel eenvoudig, man. We zullen haar wel klein krijgen, maar het kind moeten we ook genezen, is het niet?"
"Ja," antwoordde de man.
"Kijk eens, deze kruiden helpen." De bezweerder gaf hem een klein zakje, zeggend: "Dat is nummer één. Daarmee moet je de wieg van het kind uitroken."
Schuchter vroeg de man: "En nummer twee?"
"Nummer twee is dit drankje. Dat moet het kind gebruiken, 's morgens op de nuchtere maag, 's middags vóór het gaat eten en 's avonds voordat het gaat slapen. Maar voor ik het vergeet, wanneer de wieg wordt uitgerookt, mag er niets openstaan. En dan is er nog nummer drie."
"En dat is, nummer drie?"
"Houd de geneesmiddelen in je zak, en loop, zonder je op te houden, recht naar huis. Op de reuk van kruiden komen de heksen af, en raad eens waarom? Ze willen ons werk tegenhouden, die lelijke 'tjoensters', wanneer het goede is gekocht. Als nu een vrouw op je afkomt, weet je dat het de heks is. Ga recht door. 't Kan niet missen."
Het was een lange weg, maar de vader nam geen rust, al lokte hem menige herberg. Recht moest hij gaan. Straks moest hij de 'tsjoenster' ontmoeten. Maar wonder! Hij kwam geen enkele vrouw tegen, noch aan de Sneekerpoort, noch in de Witheerensteeg en pas op het Hoog kwam iemand hem voorbij. Het was een vrouw. Ze liep vlak langs hem heen, en stootte hem in de zij. Er rinkelde iets. Het flesje in zijn zak werd gebroken, en hij voelde dat het drankje wegvloeide. Wat was dat jammer! Hij vertelde het zijn vrouw en zij schudde haar hoofd en riep uit: "Ja, mijn vriendin was ook al zo gehaast. Ze moest naar de Witheerensteeg." - "O! is 't die?" vroeg de man, geheel en al ontsteld. "Wat meen je?" - "Men moet er het beste van hopen," zuchtte hij. Ze greep hem bij den arm. "Wat bedoel je toch?"
Hij vertelde haar, wat de duivelbanner had gezegd, en zij werd angstig. Ze stamelde: "Je zou zeggen... je zou zeggen..." - "O! wat zou 't me spijten, als zij de heks was" - "Denk je dat?" - "Het moet wel zo zijn. Wie zou het anders wezen? Ik ben maar één vrouw tegengekomen. En dat ze zo gauw liep! 't Kan niet anders...." - "En wat moeten we nu met het kind doen?" - "Het drankje is weg, maar de kruiden heb ik nog. We kunnen de wieg eerst uitroken."
Het was tot midden in de nacht dat zij ermee wachtten. Alle deuren, alle vensters werden gesloten, zelfs het sleutelgat werd met was bestreken. Hoe klein de heks zichzelf ook maakte, naar binnen kon ze niet. Geen doorkomen aan. Men draaide de wieg om en legde de kruiden in het komfoor. Toen de vlam erop, en heel zachtjes begonnen de kruiden te smeulen. Wat een stank, wat een stank! De man en de vrouw kregen het er benauwd van, vooral, nadat de rook hoe langer hoe dikker de kamer gevuld had. Brrr! En alles dicht...
Het kind kreunde, en buiten werd er aan het slot gemorreld. "Niet opendoen!" hijgde de man, "dat is de heks." Daarmee was het nog lang niet voorbij. Ineens begonnen buiten katten te blazen en te krijsen... een ware heksensabbat. De man en zijn vrouw waren het erover eens: de duivelbanner had gelijk. Er waren boze machten in het spel. Het duurde enige tijd, vóór de rook was weggetrokken; gelukkig maar, dat men de schoorsteen niet verstopt had. Zodra de lucht weer zuiver werd, hielden de katten met schreeuwen op, en ook het kind kreunde niet meer.
De mensen in Bolsward bejegenden de volgenden dag de man van de 'tjoenster' van alle kanten stug, waar hij ook kwam. 's Avonds trad hij de gelagkamer van de 'Valk' binnen en al zijn vrienden zwegen. Als hij tot een hunner sprak, wendde deze het hoofd af. Misschien had een kind op straat hem al nageroepen, misschien had hij het van een van de lieftallige lieden gehoord, die graag het leed van een ander op de tong proeven. Hij wist, wat er gezegd werd in de stad, en hij besloot zijn vrienden om raad te vragen.
Het was een moeilijk geval, want een heks is slim. De waard kwam er ook bij staan, en luisterde toe. Wat moest er gedaan worden? Een van de vrienden was een sluwe vogel. Eindelijk had deze de goede raad gevonden. "Je moet een klein gat in de zolder boren," zei hij, "zodat je haar bespieden kunt." Iedereen vond het vreemd, dat hij daar niet eerder aan had gedacht. Het eenvoudigste is altijd het beste op de wereld. De man wachtte, tot de vrouw was uitgegaan, en toen deed hij, wat zijn vriend hem had geraden, intussen denkend: "Wanneer ze nu meent, dat ik uit ben, zal ik zacht naar boven sluipen, en ik zal van hieruit kunnen zien, wat ze doet, die lelijke heks."
Een paar avonden later, deed hij of hij het huis ging verlaten. "Waar ga je naar toe?" vroeg zij. Hij antwoordde onverschillig: "Naar 'de Valk'. Ik moet kijken, of het bier me vanavond smaakt." Zo namen ze afscheid van elkaar.
Zij meende natuurlijk, dat hij weg was, doch hij had de deur natuurlijk niet gesloten. Nee, hij sloop terug, en liep de zoldertrap op. Met zijn oog ging hij op het gat liggen, dat hij een paar dagen geleden had geboord. Een deel der kamer kwam binnen zijn spiedende blik, en hij bemerkte, dat ze opstond, om zich heen keek, en de deuren sloot. De man boven peinsde: "Ha ha! ze wil niet gezien worden! Ze heeft wat in den zin." Ze ging naar de kast. "Wat moet ze daar doen?" dacht hij. Ze opende de kast heel omzichtig. Hij kon net precies onderscheiden, wat ze wegnam. Een heel klein popje, dat in luiers was gewikkeld! Ze nam het popje op haar schoot en begon het te prikken. Met grote, scherpe spelden prikte ze het. Ze bleef het steken, op het hoofdje, op de rug, op de beentjes, en het kind daarginds op het Hoog werd nu vreselijk daardoor bezeerd. Luid begon het te krijten en het was niet tot bedaren te brengen, zolang de 'tsjoenster' pijnigde. De man op zolder wist dit. Het werd eindelijk de gewone tijd, dat hij uit de herberg kwam. Nu zag de spion boven, dat ze het popje weer in de kast borg.
Hij ging op kousenvoeten de trap af, en sloop de deur uit. Hij liep even om, en kwam een ogenblik later doodgemoedereerd terug. Ze had de stoete op tafel staan met geurige boter. "Zo," glimlachte ze, "ben je al terug?" Hij antwoordde niet. "'t Is vroeg vanavond, of verbeeld ik 't me?" Hij antwoordde niet. Ze begreep, dat hij iets vermoedde van haar wreed spel: Zwijgend stonden ze tegenover elkaar. Ten laatste beval hij: "Geef me de sleutel van de kast." Ze deed heel verwonderd. "Wat wil je daarmee. Je hebt daar toch niets te zoeken?" - "Geef me de sleutel." Ze trachtte te schertsen. "Daar is niets in...." - "Zo! is daar niets in? Daar is toch wel wat in?" - "Nee," zei ze, en diep beet ze met haar tanden in haar lip. "Och - een kast zonder iets erin. Wat doe je dan met een kast, waar niets in is?" - "Er is wel wat in." - "Wat is er dan in?" - "Mijn kleren zijn erin!" - "Laat ze me zien - of is er nog meer in?" - "Ja, een popje, dat ik op straat heb gevonden." - "Zo, een popje! Waarom heb je er me niets van gezegd? Hier de sleutel!" Ze moest hem gehoorzamen, en hij opende de kast. Naar de kleren keek hij niet. Hij nam het popje in zijn hand, en draaide het om en om. "Overal zijn speldenprikken," zei hij. Ze smeekte: "Geef 't mij terug. Geef 't mij terug." - "Dat is niet nodig. Je bent geen kind meer." - "Ik wou 't weggeven." - "Niet nodig! Ga jij maar naar bed." - "Geef 't mij maar terug." - "Naar bed! Ik blijf een kwartiertje op." - "Nee, nee, terug... het popje... terug het popje." Hij tergde haar. "Je houdt zoveel van kleine kinderen? Je bent altijd lief tegen kleine kinderen? Ga naar bed." Ze schreide. Wat kon ze anders doen? Ze ging schreiend naar bed.
Hij pookte het vuur op en de vlammen laaiden. Hij gooide 't popje er midden tussen. "Zo!" riep hij uit. Hij hoorde hoe de vrouw in haar bed steunde. Toen begon ze van pijn te schreeuwen. De man bleef natuurlijk heel rustig. Hij zei: "Ik verbrand het popje maar." Hij keek naar de vlammen, die 't popje omdansten en grepen in hun begerende, verterende gloed. Eerst, nadat het tot as was geworden, wendde hij zich naar het bed. Daar lag de vrouw, met vreselijke brandwonden, en ze stierf op hetzelfde ogenblik.
*   *   *
Samenvatting
Een Fries volksverhaal over een vrouw die kinderen behekst. Het jongste kind van een echtpaar blijkt behekst te zijn; het is altijd ziek en geen dokter kan helpen. De man besluit naar een duiveluitdrijver te gaan die hem advies geeft. Daardoor komt hij er achter dat de heks een goede vriendin van zijn vrouw is. De man van de heks komt ook achter het geheim en rekent met haar af.
Toelichting
Een basilisk is een mythisch reptiel. Naar men zegt is hij de koning van de slangen. De naam basilisk is afkomstig van het Griekse woord voor koning, basileus. De basilisk ziet er afschuwelijk uit. Hij heeft de kop, borst en poten van een haan, de tong van een slang en de vleugels van een vleermuis, en ook een lange staart. Op zijn hoofd heeft hij een mijter achtig uitgroeisel, waardoor de gedachte aan een koning ook opkomt. De basilisk werkt in opdracht van de duivel. Hoewel nooit iemand het gezien heeft, komt een basilisk uit een ei, dat door een haan gelegd is. Dat ei moet dan ook nog zijn uitgebroed door een slang.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Nederlandsche sagen en legenden" door Josef Cohen met 32 illustratiën in kleurendruk en zwart door Pol Dom. Eerste deel, Zutphen, W. J. Thieme & Cie, 1921.
Populair
Verder lezen