Het verhaal van twee broers
Heel lang geleden leefden er in Jerzalem twee broers. Hun vader was de belangrijkste koopman van de stad. Ze hadden horen vertellen over een wonderschoon meisje, en ze trokken erop uit om haar te zoeken. Ze reisden eerst samen naar Jaffa, en van daaruit ging de een naar Istanbul en de ander naar Alexandrië. Degene die naar Istanbul was gegaan vond daar het meisje. Hij bleef drie maanden in de stad en vroeg de vader om de hand van zijn dochter: "Ik ben de zoon van de belangrijkste koopman vanJeruzalem," zei hij, "en ik zou graag willen dat u mij uw dochter tot vrouw geeft. Ik heb een drie maanden lange weg afgelegd, voordat ik naar u toe kwam en ik vraag u bij Allah mij het meisje te geven." De vader antwoordde hem: "Mijn dochter is voor jou een geschenk zonder betaling, omdat jij het bent." En hij trouwde haar met hem.
De koopmanszoon bleef drie maanden bij zijn schoonvader en toen zei hij hem: "Schoonvader, mijn vaderland verlangt naar zijn onderdanen." - "Ga in vrede," sprak de vader van zijn vrouw en gaf hem twee paarden en een kameel, die hij met vele geschenken bepakte.
De koopmanszoon vertrok met zijn vrouw en ging op weg naar zijn land. Toen hij in Jaffa aankwam, ging hij naar een herberg en trof daar zijn broer als bediende aan. Hij zette grote ogen op, riep hem bij zich en sprak: "Kom eens, jongeman. Spreek op, waar kom je vandaan?" Die antwoordde: "Vraag daar niet naar!" Hij zag dat hij het zeer arm had en gaf hem een kostuum. Toen deed hij hem in bad en nadat hij gebaad en weer schoon was, trok hij hem het kostuum aan en sprak: "Weet je niet wie ik ben?" - "Nee heer, ik ken u niet," antwoordde de ander. "Ken je me niet?" vroeg de eerste verder, "ik ben je broer, de zoon van je vader!" Toen de bediende hoorde dat het zijn broer was, zei hij: "Welkom, broertje, hoe gaat het met je?" En ze omarmden en kusten elkaar.
De volgende morgen zeiden ze: "Laten we teruggaan naar ons vaderland." Onderweg kwamen ze langs een put en ze begonnen elkaar aan te sporen in de put te klimmen om water te halen. De ongetrouwde broer wilde niet en dus klom de getrouwde er in. De broer die boven was gebleven, liet een kruik zakken, haalde het water op en drenkte de paarden en de kameel. Maar zijn broer liet hij achter in de bron en de vrouw dreigde hij: "Als je iemand zegt waar mijn broer is, dan vermoord ik je!"
Zo reisde hij met de paarden, de kameel en de vrouw van zijn broer naar Jeruzalem en hij stuurde een bode naar zijn vader, die hem moest meiden: "Je zoon is teruggekeerd." Paard en wagens, muziek en muzikanten trokken hem tegemoet, van Jeruzalem naar Kalonia. Toen de muzikanten en de soldaten hem ontmoetten, begeleidden ze hem verder op weg naar huis. "Waar is je broer?" vroeg zijn vader hem na de begroeting en hij antwoordde: "Mijn broer? We zijn ieder onze eigen weg gegaan; hij is ergens anders. Ik heb hem en hij heeft mij niet gezien." Drie maanden lang liep hij alle uitnodigingen en feesten af.
We komen nu weer terug bij de man die in de put was achtergebleven. Terwijl hij daar beneden zat, kwamen er geesten naar hem toe. Ze spraken hem aan en vroegen: "Ben jij een mens of een demon?" Hij zei: "Als jullie menselijke wezens zijn, dan ben ik het ook, maar zijn jullie demonen, dan ben ik ook een demon." Toen beval de meester der geesten hem mee te nemen. Hij kwam in de stad van de demonen en sloeg de inwoners gade, maar hij zag niemand zoals hij. Hun ogen waren rechtopstaande spleten in hun hoofd en het waren allemaal geesten. Hij liep door de steegjes van de stad en over alle markten. Op een plein ontmoette hij een oude vrouw, die hem vroeg: "Wil je tegen betaling misschien mijn schapen weiden?" Hij antwoordde: "Ja hoor, dat wil ik wel." Toen gaf ze hem haar schapen mee en hij dreef ze naar buiten. Ze beval hem: "Ga door drie stadspoorten naar de wei, maar ga niet door de vierde!" De eerste, tweede en derde dag dreef hij de kudde door de drie poorten naar buiten en toen keerde hij om en vroeg haar: "Waarom mag ik ze niet door de vierde poort naar buiten drijven?" Ze antwoordde: "Daar is een meertje en daarvoor zit een leeuw, die de hele stad verhindert om naar het meertje te gaan."
De koopmanszoon dreef de schapen door de Jaffapoort naar buiten en kwam bij de plaats waar de leeuw lag die het pad versperde en de weg naar het meertje blokkeerde. Hij trok zijn dolk uit zijn riem en ze liepen om elkaar heen; tenslotte stak hij de leeuw neer. Het bericht dat de man de leeuw bij het meertje had gedood, drong door tot de heerser der demonen. Hij liet de koopmanszoon bij zich roepen en zei hem: "Vraag mij wat je maar wilt." Hij vroeg: "Heer, ik wil niets anders dan dat u mij weer op aarde brengt." De heerser nodigde hem uit: "Vraag nog iets anders. Wil je geen rijkdom, geld en goed, of zal ik een vrouw voor je zoeken?" Maar de koopmanszoon antwoordde: "Slechts uw welzijn, heer, en laat mij op aarde terugkeren." Toen gaf de heerser der geesten zijn onderdanen het bevel: "Breng hem naar het aardoppervlak!" Ze brachten hem naar boven. Hij liep richting Jeruzalem en kwam bij het huis van zijn vader. Daar hoorde hij dat zijn broer die nacht bij zijn vrouw wilde slapen. Hij vertelde zijn vader hoe zijn broer hem in de put had achtergelaten en met zijn vrouw was weggereden. Toen beval de vader dat zijn broer moest worden gedood en hij werd opgehangen. De ander keerde bij zijn vrouw terug en hij vertelde haar zijn verhaal van het begin tot het einde.
* * *
Samenvatting
Een volkssprookje uit Palestina.
Toelichting
Afkomstig uit: Bauer, Leonhard - Das Palästinische Arabisch, Leipzig, 1913, blz. 183-187.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Palestina
- Verhaalsoort: volkssprookje
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 7 minuten
Thema
Populair
Verder lezen