dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Hoe de muziek naar de wereld kwam


In het begin was er geen muziek op aarde. Niemand kon zingen. Zelfs de vogels niet. Maar er bestond wel muziek, ver weg en hoog in de hemel, in het huis van de zon.
Op een dag kwam de grote god Texcatlipoca naar de aarde, wandelde rond en bekeek de dingen die hij had helpen maken.
"Heel goed! Alles ziet er precies zo uit als ik wilde," zei hij. "De bloemen, de vogels en de dieren! Overal heldere kleuren! En toch... heb ik het gevoel dat er iets ontbreekt." Hij luisterde. Hij liep verder en luisterde nog eens. "Ik weet wat ik mis," zei hij.
Hij wierp het hoofd in de nek en liet zijn stem schallen over alle windstreken van de aarde. "Kom, Quetzalcoatl, gevederde slang, rusteloze heer der winden! Kom! Ik heb je nodig!"
Quetzalcoatl was ver weg, lui liet hij zich drijven op de wind boven de golven, maar hij hoorde het. Hij hief zijn slangenkop op en opende wijd zijn bek, tot er een menselijk gezicht tussen zijn kaken verscheen. Het was een nogal ontevreden gezicht.
"Altijd hetzelfde," mopperde hij. "Net als ik geniet van een beetje rust hebben ze me weer ergens voor nodig. Maar toch zal ik moeten gaan uitvinden wat er nu weer aan de hand is!"
Hij richtte zich op, zijn glanzende veren ruisten en verschoten van kleur, nu eens groen, dan turquoise, dan weer blauw... en toen kwam hij aanvliegen.
Snel, sneller dan snel vloog hij. Hoog rezen de golven. Met donderend geweld sloegen ze op de kust. Bomen hieven hun takken op en zwiepten ze heen en weer. Met groot gedruis daalde hij neer naast Texcatlipoca.
"Nou - wat moet je?" vroeg Quetzalcoatl vinnig en kortaf. Die twee waren niet altijd de beste vrienden. Er was niet veel voor nodig of ze maakten ruzie.
Maar Texcatlipoca was niet van gisteren. Hij sprak zacht en vleiend: "Heer der winden, er is een karwei dat alleen jij kunt doen."
"Een - kar - wei!" zei Quetzalcoatl langgerekt. "Ik zou niet gekomen zijn als..."
"Luister," zei Texcatlipoca. "Deze mooie aarde die wij samen gemaakt hebben, is niet in orde. Luister. Hoor je het niet? Er is geen muziek. En wat is het leven zonder muziek? De aarde moét muziek hebben. Gevederde slang, machtige heer der winden, ga daarom naar het huis van de zon en breng muziek mee naar de aarde."
"Naar de zon! Muziek halen!" zei Quetzalcoatl. "Je weet hoe de zon is. Hij is dol op muziek. Maar vrijgevig is hij niet. Hij wil niet delen. Elke noot muziek en iedere muzikant wil hij voor zichzelf houden!"
"Maar denk eens aan de vogels, aan de bomen en aan het stromende water," zei Texcatlipoca. "Denk aan de moeders met hun baby's, hun spelende en hun slaperige kinderen, de volwassen mannen en vrouwen. Die moeten muziek hebben. Alles wat leeft moet vervuld zijn van muziek!"
Quetzalcoatl dacht na. "Ik zal gaan," zei hij. "Ik zal gaan naar het huis van de zon."
Hij richtte zich op en vloog omhoog. Hoger en hoger vloog hij. Hij scheerde door de blauwe rook van de hemel en daar voorbij door de lege ruimte. Hij kwam bij het dak van de wereld en toen hoorde hij het geluid van verre muziek. Hij beklom de trap van licht die leidde naar het huis van de zon en de muziek werd luider en luider, tot hij duidelijk het verrukkelijke geluid van grote, zingende koren en heldere fluiten kon horen.
Eindelijk ging hij het huis van de zon binnen en zag de muzikanten. Ze omringden de zon in een nest van licht. Nergens was een donkere kleur te zien. Elke muzikant was gekleed naar de muziek die hij speelde. Wie wiegeliedjes en andere kinderliedjes zong was gekleed in het wit. Wie tedere liefdesliederen zong droeg diep blauw, terwijl degenen die dappere daden en de strijd bezongen waren gekleed in bloedrood. Maar het kleurigst waren de fluitspelers, gekleed in een goudachtig geel dat blonk als de zon zelf.
De muziek verklonk en zwol weer aan, in en uit en rond het nest van licht, terwijl eerst één groep en dan weer een andere op zijn fluiten blies of zong. De verrukkelijke klanken hielden nooit op. Geen ogenblik.
Zodra hij hem zag wist de zon waarvoor Quetzalcoatl gekomen was.
"Muzikanten, wees stil!" beval de zon. "Hier komt die vervelende bemoeial, de gevederde! Antwoord niet als hij spreekt, of hij zal jullie ontvoeren en meenemen naar die vreselijke, donkere, naargeestige plek die de aarde genoemd wordt, waar geen muziek is."
Voor het eerst zwegen de muzikanten. Ze waren bang en probeerden niet te luisteren terwijl Quetzalcoatl zich tussen hen door bewoog en in hun oren fluisterde: "Heb medelijden met de mensen van de aarde. Kom met mij mee, en leer hun hoe ze muziek moeten maken. Kom... kom..."
Hoewel hij bad en smeekte stonden de muzikanten stil en zwegen als standbeelden.
Toen rees er een grote woede op in Quetzalcoatl. Hij rolde zich strak ineen en weer uit. Hij stapelde zwarte onweerswolken op tot het licht van de zon afgedekt was. Hij brouwde een vliegende orkaan. De bliksem flikkerde en de donder gromde en rolde.
Nu waren de muzikanten pas echt bang! Zo'n duisternis hadden ze nog nooit meegemaakt, en ze hadden nog nooit middenin een onweer gezeten. Ze vlogen alle kanten op, op zoek naar de zon, en sommigen liepen pardoes in de gevederde omhelzing van Quetzalcoatl. Toen hij van elke soort muzikanten er een paar te pakken had, slingerde hij zijn lichaam om hen heen en langzaam en voorzichtig, om ze geen pijn te doen, zweefde hij naar de aarde.
Texcatlipoca stond te wachten om hem welkom te heten toen hij neerkwam. "Quetzalcoatl," zei hij, "jij hebt het geluk naar de aarde gebracht!"
De muzikanten waren heel blij toen ze zagen dat de aarde helemaal geen verschrikkelijke, donkere plek bleek te zijn. Overal waren heldere kleuren en ze konden nog steeds de zon zien, die boven hen scheen. Weliswaar was er geen muziek, maar daar konden zij verandering in brengen.
Vlug gingen ze ieder een kant op naar de vier windstreken van de aarde en onderweg leerden ze iedereen die ze tegenkwamen om te zingen en hoe ze een fluit konden maken en er op spelen.
Ook leerden ze de vogels zingen en ze wezen hun hoe ze iedere morgen bij het ochtendgloren de zon konden begroeten met een luid koor. Ze schonken muziek aan het stromende water en aan de ruisende bladeren. Ze leerden zelfs Quetzalcoatl, de heer der winden, hoe hij moest suizen en zuchten en zingen.
En zo is het gekomen dat nu, in onze tijd, de hele aarde, overal, vol is van het geluk dat de muziek brengt!
*   *   *
Samenvatting
Een mythe van de Azteken over een gevederde slang.
Toelichting
De quetzal is een vogel die leeft in de afgelegen, door wolken overdekte regenwouden van Zuid-Mexico en Guatemala. Het mannetje heeft twee buitengewoon lange staartveren die achter hem aangolven als hij vliegt. Bij de geringste beweging glanzen ze op en veranderen van kleur van alle tinten groen naar blauw. Coatl betekent slang. Zo is Quetzalcoatl dus een vogelslang, maar meestal wordt hij een gevederde slang genoemd. In de eerste plaats is hij een windgod en een schepper. De naam van de oppergod is Texcatlipoca, wat betekent Rokende Spiegel.
Quetzalcoatl is het meest voorkomende versieringsmotief in de oude gebouwen op de hoge plateaus van Mexico. In sommige beeldhouwwerken wordt hij afgebeeld als een geweldige werveling van lange, rietachtige veren met een slangenkop er bovenuit. Soms is er in de omlijsting van zijn geopende kaken een menselijk gelaat zichtbaar, met tussen de veren een glimp van handen en voeten.
De Azteken gebruikten vogelveren om schitterende mantels en hoofdtooien van te maken. De meest gewaardeerde veren en vederwerken werden ‘schaduwen van de heiligen’ genoemd.
Dit verhaal is gebaseerd op een gedicht uit een zestiende-eeuws manuscript, in het Nahuatl, de taal van de Azteken en van de Tolteken voor hen. Zie voor een Engelse vertaling Mythology of the Americas van C. Burland, I. Nicholson en H. Osborne, 1970.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Mythische dieren uit alle windstreken" naverteld door Margaret Mayo. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1997. ISBN: 90-6238-666-0
Populair
Verder lezen