dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Mijnheer Maan


Er was eens een soldaat die afzwaaide. Hij liep die dag zo ver, dat hij de bewoonde wereld achter zich liet. Toen de avond viel kwam hij voorbij een spelonk. Bij de ingang stond een oude vrouw en de soldaat vroeg haar: "Vrouwtje, kan ik hier vannacht slapen?" - "Dat kan, vriend, kom binnen."
Het was winter en koud, en de soldaat was moe. De vrouw liet hem in een kamer waar een flink vuur brandde. Ze gaf hem te eten en te drinken en bracht hem een kaars en een boek om te lezen. Nadat hij zich de volgende morgen nog eens te goed had gedaan bedankte hij de vrouw. Ze vroeg of hij nog ver moest. "Ja," zei de soldaat, "nog honderdduizend uren lopen." - "In dat geval," zei ze, "zul je zeker mijn broers Morgenster, Maan en Zon tegenkomen. Doe hun de groeten van hun zuster die in de spelonk woont en zeg maar dat het goed met me gaat." De soldaat beloofde dat hij het zou doen. Hij kreeg een beurs vol geld mee, bedankte de vrouw opnieuw en ging op weg.
Toen hij de hele dag had gelopen kwam hij 's avonds in een mooie stad. Hij liep de ene straat in en de andere uit tot hij voor een hemelsblauwe poort stond waarop een zilveren ster was geschilderd. Boven die ster stond:
"Hier woont mijnheer Morgenster"
De soldaat trok aan de bel en de meid deed open. "Woont hier mijnheer Morgenster?" - "Ja." - "Kan ik hem even spreken?" - "Ik zal het vragen. Mijnheer!" riep ze naar achteren, "er is iemand die u wil spreken." - "Laat hem maar binnen," klonk een stem. De soldaat ging naar binnen, nam zijn hoed af en zei: "U moet de groeten hebben van uw zuster die in de spelonk woont. Ze laat weten dat het goed met haar gaat." - "Ha, ha, ha! Laat ze me alweer de groeten doen? 't Is pas honderdduizend jaar geleden dat ik de groeten van haar kreeg. Blijf je eten?" - "Graag," zei de soldaat. "Meid, dek de tafel."
De meid bracht een tafeltje dat zo klein was als een poppenmeubeltje, borden ter grootte van een cent, broden die niet groter waren dan een koekje, glazen als vingerhoedjes en stukjes vlees waarvan je er gemakkelijk drie tegelijk in je mond kon steken.
De soldaat en de meid hadden zo'n honger dat ze de broden in één keer doorslikten. "Wat eten jullie veel," zei mijnheer Morgenster, "er blijft niks over." - "Wij hebben honger," zei de meid.
Toen ze klaar waren, zei mijnheer Morgenster tegen de soldaat: "Blijf je slapen?" - "Graag," zei de soldaat. De volgende morgen na het ontbijt vroeg mijnheer Morgenster of hij nog ver moest. "Nog honderdduizend uren lopen," zei de soldaat. "In dat geval," zei zijn gastheer, "zul je zeker mijn broers Maan en Zon tegenkomen. Doe hun de groeten en zeg maar dat het goed met me gaat." - "Dat zal ik doen," zei de soldaat. Hij kreeg een beurs vol geld, bedankte en vertrok.
Hij liep de hele dag door en kwam 's avonds in een grote stad vol prachtige huizen en schitterende kerken. Het was al donker toen hij voorbij een hemelsblauwe poort kwam waarop een gouden maan was geschilderd. Boven de maan stond:
"Hier woont mijnheer Maan"
De soldaat trok aan de bel, de meid deed open en hij vroeg: "Zou ik mijnheer Maan even kunnen spreken?" - "Ik zal het vragen." Ze ging naar binnen.
Na een poosje kwam ze terug en bracht de soldaat bij mijnheer Maan. "Zo vriend, wat is er van je dienst?" - "U moet de groeten hebben van uw zuster die in de spelonk woont," zei de soldaat, "en van uw broer Morgenster. Ze laten weten dat ze allebei gezond van lijf en leden zijn." - "Wel, wel, wel! Doen ze me alweer de groeten? Het is pas honderdduizend jaar geleden dat ik de groeten van hen kreeg. Blijf je eten?" - "Graag," zei de soldaat. "Meid, dek de tafel." De meid dekte de tafel.
Er werd een half kalf opgediend, de broden waren zo groot als wagenwielen, de glazen zo groot als emmers, de kannen bier zo groot als halve tonnen en de soldaat had nog maar een halve boterham op of hij kon al niet meer. "Heb je geen honger?" vroeg mijnheer Maan. "Zeker wel," zei de soldaat, "maar het zijn zulke grote stukken." Toen ze klaar waren, vroeg mijnheer Maan of hij zin had die nacht mee te gaan om maneschijn te maken. "Met alle plezier," zei de soldaat. "Meid, ga eens kijken of het helder weer is." - "Mijnheer, de lucht is betrokken." - "Dan gaan we een potje kaarten."
Toen ze een poos hadden gespeeld en de soldaat bijna al het geld van zijn gastheer had gewonnen kwam de meid zeggen dat het helder weer was. Ze kropen allebei in een ledikantje en die nacht schenen er twee manen. Zodra het licht begon te worden en de soldaat de hele wereld had gezien met alle steden en bossen, alle kerken en kastelen, daalden de ledikantjes voor de poort van het huis van mijnheer Maan.
Toen ze binnen waren, vroeg mijnheer Maan of de soldaat nog ver moest. "Nog honderdduizend uren lopen," zei hij. "In dat geval," zei mijnheer Maan, "kom je vast mijn broer Zon tegen. Doe hem de groeten en zeg dat ik hem met mijn ijzeren handschoen een pak slaag zal geven als hij mij nog een keer durft te verduisteren. En kom dan terug om me te vertellen wat hij heeft gezegd." De soldaat kreeg een beurs vol geld, bedankte en vertrok.
Hij liep aan één stuk door en kwam 's avonds in de mooiste stad die hij ooit had gezien. Toen hij lang in die stad had rondgewandeld stond hij plotseling voor een gouden poort met een diamanten zon erop. Boven de zon las hij:
"Hier woont mijnheer Zon"
De soldaat belde aan, de meid deed open en hij vroeg: "Is mijnheer Zon thuis? Ik moet hem spreken." De meid ging naar achteren. "Mijnheer," hoorde hij haar zeggen, "er is een soldaat die u wil spreken." - "Laat hem maar binnen." - "Mijnheer zegt dat je bij hem kunt komen, maar bind een zakdoek voor je gezicht, anders kon het je wel eens het licht in je ogen kosten." De soldaat bond een zakdoek voor zijn gezicht en ging naar binnen.
Mijnheer Zon vroeg waarmee hij hem van dienst kon zijn. "U moet de groeten hebben van uw zuster die in de spelonk woont," zei de soldaat, "en van uw broer Morgenster. Ze laten weten dat ze het allebei goed maken. Ik moet ook de groeten doen van uw broer Maan en hij laat zeggen dat hij u met zijn ijzeren handschoen een pak slaag zal geven als u hem nog een keer durft te verduisteren."
"Zeg maar tegen mijn broer Maan," zei mijnheer Zon, "dat ik niet bang voor hem ben. Als hij mij met zijn ijzeren handschoen een pak slaag wil geven zal ik hem met mijn ijzeren knuppel afrossen. Blijf je vannacht slapen?" De soldaat bleef slapen.
De volgende morgen kreeg hij een zak vol goudstukken, bedankte en vertrok. Hij liep de hele dag door en kwam 's avonds bij mijnheer Maan. "U moet de groeten hebben van uw broer Zon," zei hij, "en ik moest zeggen dat hij u met zijn ijzeren knuppel zal afrossen als u hem met uw ijzeren handschoen een pak slaag wilt geven." - "Ik ben niet bang voor hem," zei mijnheer Maan. "Blijf je eten en ga je vannacht mee om maneschijn te maken?" De soldaat was er meteen voor te vinden en ze lieten het zich goed smaken.
Toen ze klaar waren met eten ging de meid kijken hoe de lucht er bij stond. Maar hij was weer eens betrokken en mijnheer Maan en de soldaat begonnen een potje te kaarten. Nadat ze een tijd hadden gespeeld kwam de meid zeggen dat de lucht was opgeklaard. Mijnheer Maan en de soldaat kropen allebei in een ledikantje en de laatste nam alles mee wat hij bezat. Die nacht schenen er weer twee manen. Ze schenen over de hele wereld, tot aan de stad waar de soldaat vandaan kwam.
"Is dat je huis?" vroeg mijnheer Maan. "Ja," zei de soldaat. "Dan zal ik je voor de deur afzetten." Hij liet het ledikantje precies op de stoep neerkomen. De soldaat pakte zijn geld, nam afscheid van mijnheer Maan en ging voor de deur zitten. Toen de vader van de soldaat die morgen wakker werd vond hij zijn zoon op de stoep. Ze waren alle twee even blij dat ze elkaar terugzagen. Ze borgen het geld op en leefden nog heel, heel lang als de gelukkigste mensen van de stad.
*   *   *
Samenvatting
Een Vlaams volkssprookje over beloning. Als een soldaat na te zijn afgezwaaid mag overnachten bij een oudere dame, krijgt hij van haar de opdracht om de groeten te doen aan haar drie broers: Mijnheer Morgenster, Mijnheer Maan en Mijnheer Zon. Als hij dit dan ook braaf doet wordt hij uiteindelijk rijkelijk beloond.
Toelichting
Oorspronkelijke bron: "Het Vlaamse sprookjesboek" door Maurits de Meyer, Utrecht/Antwerpen, 1951, p. 154. De Meyer bewerkte dit sprookje naar de lezing van J. A. en J. Leopold in hun "Van de Schelde tot de Weichsel" (1906).
Op 1 augustus 1987 overlijdt de Nederlandse schrijver en schaapherder Eelke de Jong. Hij schreef met Rijk de Gooijer verhalen over Koos Tak, een eenzame zestiger die droomt en vertelt over grootse plannen en heldendaden in de oorlog, maar meestal niet verder komt dan de deur van zijn stamkroeg Café De Drie Fusten. Wat niet zo bekend is dat Eelke de Jong begin jaren '70 de samensteller was van de prachtige bundels Sprookjes der Lage landen. Voor deze bundels tekende Peter Vos de illustraties.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen