dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Tweeërlei leven


Er leefde eens een estanciero die een aanzienlijke familie bezat. Op een avond toen ze net aan het souper zaten, riep er iemand voor de deur. "Ga naar buiten kijken wat ze willen!" zei de estanciero tegen een van de knechts. "Heer, buiten staat een ruiter die u graag wil spreken," gaf de knecht ten antwoord. Toen stond de heer op en ging naar buiten.
Wie zag hij buiten? In het donker herkende hij een grote man op een vurig paard en met zilver beslagen toom. De ruiter groette de estanciero en zei: "Er loert hier weer een bende struikrovers in de buurt. Sluit alles af! Of nog beter: geef me een flinke man mee! Wij hebben al een groep van betrouwbare mensen verzameld en willen de bende onschadelijk maken." - "Ik dank je voor de waarschuwing," zei de estanciero, "en ik geef jullie graag mijn oudste mee. Dat is de beste ruiter en schutter. Hoe lang zal hij dan wegblijven?" - "Heer, hij zal morgen weer thuiskomen," antwoordde de onbekende ruiter. "Goed, dan hoeft hij niet veel mee te nemen."
De heer liet voor zijn oudste zoon een paard zadelen, Pedro nam zijn geweer, nam vluchtig afscheid van zijn ouders en broers en zusters, sprong op zijn paard en reed met de onbekende weg.
Het was al middernacht toen ze een tamelijk grote groep ruiters ontmoetten en met hen de achtervolging van de bende inzetten. De onbekende ruiter die Pedro had afgehaald, bleek een bekwaam aanvoerder, hij liet de bandieten omsingelen en overvallen. De meeste rovers werden doodgeschoten of gevangengenomen; slechts één lukte het te ontvluchten. Pedro sprong op zijn paard en achtervolgde hem.
Hij reed en reed, het werd al licht, maar Pedro had de bandiet nog steeds niet bereikt. Die waadde door een grote rivier en was opeens verdwenen.
Pedro was achter de rover door de rivier gekomen en bevond zich nu in een streek die hij niet kende. Hij zag in de verte een huis en reed erheen. Toen hij daar aankwam, zag hij, dat het huis een herberg was en daar de nachtrit vermoeiend was geweest, besloot hij daar uit te rusten.
Hij riep de waard naar buiten en vroeg om een kamer, die hem ook bereidwillig werd toegewezen. Dan sliep hij en toen hij wakker werd, was het al weer avond. Hij wilde de waard naar de terugweg vragen, maar hij kon zich heel moeilijk met hem onderhouden, want de man sprak zo'n vreemde taal dat Pedro slechts enkele woorden verstond. Hij geloofde echter dat de waard hem wilde aanraden naar de stad te rijden. En dus bleef hij nog een nacht en reed de volgende dag naar de stad die niet erg ver lag. In de stad vroeg hij verschillende mensen de weg naar zijn geboorteplaats, maar niemand kende die. Vermoeid steeg hij van zijn paard en wist niet wat hij moest doen, tot er een ruiter kwam. Pedro had de onbekende aanvoerder in het donker weliswaar niet herkend, maar hij herkende het paard.
"Ach, daar ben je weer!" riep Pedro uit. "Ik ben bij de achtervolging van de bandiet verdwaald en kan de terugweg niet meer vinden. En nu voel ik me niet erg prettig want niemand van de goede mensen hier kent mijn geboorteland." - "Maar dat doet er toch niet toe," zei de onbekende, "je bent nu eenmaal hier, en ik ben blij dat je als gast in mijn huis komt. Later zal ik je wel de weg naar huis laten wijzen. Ik ben je dank verschuldigd voor je hulp en ik hoop dat je het naar je zin hebt bij ons."
Hij nam Pedro dus met zich mee naar huis, in een prachtig paleis midden in de stad, met veel mooie en rijke kamers en zalen. Pedro vond het leven in de stad prettig, en vooral raakte hij verliefd op een dochter van de onbekende heer, van wie hij nu hoorde dat hij een rijke graaf was. Maar na een paar dagen wilde Pedro terug naar huis, de graaf zei echter tegen hem: "Pedro blijf nog wat bij ons. Je vader weet wanneer je terugkomt, en je zult ook precies op tijd thuis zijn." Toen liet Pedro zich overhalen en hij bleef in de stad. En er verliep nauwelijks een jaar of hij trouwde met de dochter van de graaf, en die liet een ander paleis voor het jonge paar bouwen, het was niet minder prachtig dan zijn eigen paleis.
Pedro, die nu al helemaal ingeburgerd was in het land, had daar zijn zaken. Zijn vrouw baarde hem zoons en dochters, en hij leefde gelukkig en tevreden. Slechts van tijd tot tijd had hij verlangen naar zijn ouders en broers en zusters, maar altijd troostte zijn schoonvader hem: "Dat heeft de tijd nog. Je komt vroeg genoeg thuis."
Zo verstreken de jaren, en Pedro was al grootvader geworden, toen hij zijn verlangen naar thuis niet meer kon bedwingen, en op een avond zei hij tegen zijn schoonvader, die nu al een gebrekkige grijsaard was: "Vader, morgen wil ik vertrekken om mijn familie te bezoeken." - "Wil je dat echt?" - "Ja. Ik vrees wel dat mijn ouders al lang in het graf liggen, maar mijn broers en zusters zullen nog wel in leven zijn, want ik ben immers de oudste." - "Nu, dan zal ik je morgen iemand meegeven die je de weg wijst," zei de graaf.
De volgende dag liet Pedro een pakpaard met geschenken voor zijn broers en zusters opladen en nam afscheid van zijn vrouw en zijn zoons en kleinkinderen. De knecht van de graaf reed voor hem uit en bracht hem zo bij de rivier waardoor hij destijds bij de achtervolging van de bandiet gereden was.
"Ik zal omkeren," zei de knecht, "want aan de overkant vind je je weg zonder moeite zelf."
En zo was het. Nauwelijks was Pedro aan de andere kant van de rivier of alles kwam hem weer bekend voor. Hij reed de hele dag en kwam 's avonds bij het huis van zijn vader.
"He, hola," riep hij, "wie is nu de heer des huizes?"
Toen kwam zijn vader naar buiten en vroeg: "Vreemdeling. wat wil je?"
"Ach, vader," zei Pedro, "herken je me niet? Jij bent helemaal niet veranderd." - "Wat klets je daar, oude man?" vroeg de estanciero, "ik heb je nog nooit van mijn leven gezien!" - "Maar vader, ik ben toch je zoon Pedro."
Intussen was ook de moeder met een paar broers en zusters van Pedro naar buiten gekomen. De estanciero zei: "Nu geloof ik dat je gek bent, oude man! Jij met je witte baard wilt mijn zoon zijn? Mijn Pedro reed gisteravond weg om bandieten te verdrijven en als je wat wacht, kun je hem straks zelf zien, want hij moet vanavond weer thuiskomen." Toen steeg Pedro van zijn paard, hij was helemaal verbluft en zei: "Wat, is je zoon gisteren weggereden?" - "Jawel, verduiveld, ben je zo slecht van begrip?" De estanciero dacht dat de oude man last van zonnesteek had, en hij liet hem in huis brengen, waar Pedro direct op zijn plaats ging zitten, de plaats waar hij anders ook altijd zat.
Hij keek de kring rond en zei: "Dat is Juan, dat is Carlos, dat is Dolores, dat is Dorothea, dat is Mariana." - "Heer," zei de estanciero en bekeek de voornaam geklede oude man, "hoe ken je al de namen van mijn kinderen?"
Pedro ging voort de dingen op te sommen die in huis waren en die een vreemdeling niet kon weten. En hij overtuigde langzamerhand zijn ouders en zijn broers en zusters dat hij Pedro was, die de vorige avond was weggereden. En hij vertelde hun hoe hij over de rivier was geraakt en in de stad was terechtgekomen, hoe hij bij de graaf was gaan wonen en met diens dochter was getrouwd. Hij vertelde van zijn zoons en dochters, van zijn kleinkinderen.
Er is lang over dit verhaal gesproken. Maar het is al enige tijd geleden.
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje uit Venezuela over een reis door de tijd. De oudste zoon van de familie van een estanciero wordt geronseld om te vechten tegen een bende struikrovers. Als de rovers verslagen zijn, ontsnapt er eentje. De oudste zoon zet de achtervolging in, totdat hij hem uit het oog verliest. Wanneer hij om zich heen kijkt, bevindt hij zich in een vreemd land, waar hij jaren moet blijven. Als hij als oude man eindelijk terugkeert naar huis, lijkt de tijd stilgestaan te hebben...
Toelichting
Een estanciero is een eigenaar van een groot stuk land (ranch).
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Volkssprookjes en legenden uit Zuid-Amerika," door Felix Karlinger. Uitgeverij Elmar B.V., Rijswijk. ISBN: 90-6120-433-X
Populair
Verder lezen