dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Van een prins die op leeuwen jaagde


Er was eens een prins die in een schitterend paleis woonde, dicht bij Thebe. Zijn vrouw was gestorven toen hun enige kind pas vijf jaar oud was en sindsdien had de prins nog slechts één levensdoel: de liefde voor zijn dochtertje. Hij liet haar niet, zoals gebruikelijk was, door leermeesters opvoeden, maar onderwees haar zelf. Iedere ochtend gingen zij samen baden in de vijver, midden tussen de bloeiende planten. En iedere avond zat hij naast haar bedje en vertelde verhalen totdat zij was ingeslapen. Hij was een verstandige vader die begreep dat kinderen ook wel eens alleen willen zijn. En zo kon het gebeuren dat zij op een dag, kort na haar negende verjaardag, voorbij de muur liep die de paleistuinen omsloot. Even later was zij verdwenen tussen het hoge riet dat in dit jaargetijde welig tierde langs de oevers van de rivier. En niemand miste haar totdat de schemering over het land daalde...
Toen het kindermeisje aan de prins kwam vragen wanneer hij zijn dochtertje voor het laatst gezien had, werd hij door hevige angst aangegrepen. Ogenblikkelijk liet hij het hele paleis doorzoeken en ook de tuinen en de velden buiten de paleismuur. De gehele nacht bleef men zoeken bij het flakkerende licht van de toortsen. Maar toen de zon opkwam was nog geen spoor van het kleine meisje gevonden.
Een van de jongens, die er met een jachthond op uit was getrokken, kwam onverwacht melden dat hij afdrukken had gevonden van de sandalen van de prinses. Die afdrukken brachten hen naar een open plek tussen het riet. Daar had, flauw zichtbaar in de zachte modder, een leeuw liggen slapen, waarschijnlijk gedurende de warmste uren van de dag. En terwijl de afdrukken van de sandalen tot aan de open plek heel duidelijk zichtbaar waren, zagen de mannen verder niets dan het spoor van grote klauwen, dat naar de woestijn leidde. Aan de klauw van de rechterachterpoot ontbrak één teen.
Toen de prins hoorde dat zijn dochtertje door een leeuw was weggesleept, werd hij zo razend van woede dat niemand hem durfde te naderen, Drie dagen lang kon hij eten noch slapen. Daarna leek hij uiterlijk kalm maar er verscheen geen glimlach meer op zijn gezicht. Spreken deed hij nauwelijks, alleen vroeg hij iedere avond aan zijn mannen welke leeuw zij hadden gedood. Want hij had bevolen dat alle leeuwen vernietigd moesten worden. En niet alleen de mannetjesdieren die te oud waren om hun dagelijks voedsel te zoeken en daardoor mensen en kudden aanvielen, maar zelfs leeuwinnen met haar welpen werden zonder enig medelijden gedood!
De prins had nooit van de jacht gehouden, ook in het vangen van vogels had hij geen plezier. Maar nu ontbood hij de bekendste jagers van het district om hem te leren hoe hij een goed leeuwenjager kon worden.
Daar hij sterk was en heel intelligent bleef de prins iedere dag zo langdurig en ingespannen oefenen, dat hij binnen twee maanden zijn slachtoffer met een werpspeer op dertig passen afstand kon treffen.
Elke morgen werd zijn wagen ingespannen en aan het einde van de Derde Maand van het Gewas waren er drie en twintig leeuwen door hem gedood, waaronder twaalf leeuwinnen met hun jongen. Intussen bleef hij zoeken naar het dier dat zijn dochtertje had meegenomen. Hij zond speurhonden tot ver buiten de grenzen van zijn prinselijk domein om het spoor te vinden van die rechterachterpoot, met de klauw die één teen miste... Als hij de huid van die leeuw maar kon leggen naast alle andere, die de vloer van de grote ontvangstzaal al bijna bedekten, dan zou hij misschien iets van zijn verloren geluk kunnen terugvinden, dacht de prins.
Het was op de dag dat de prins zijn negenentwintigste leeuw gedood had, dat één van zijn mannen beweerde het spoor gevonden te hebben aan de rand van de Westelijke Woestijn. Omdat hij de wraak liefst heel alleen wilde voltrekken, besloot de prins deze leeuw zonder helpers tegemoet te gaan. Onmiddellijk werd zijn wagen gereed gemaakt en snel reed hij naar de plek waar de afdrukken van de leeuwenklauw waren gezien.
AI gauw merkte hij dat het land buiten zijn domein zo rotsachtig was, dat hij het met paard en wagen onmogelijk kon berijden. Hij liet ze daarom achter onder de goede zorgen van een boer en ging te voet verder.
Toen hij voorbij de vallei van de Nijl was, bleek de grond zo hard dat er geen enkel spoor te vinden was. Maar al gauw passeerde hij een smal zandpad en daarin waren de afdrukken van de grote leeuwenklauw weer duidelijk zichtbaar. Geen verse sporen, zag de prins, ze moesten minstens een dag oud zijn.
Gelukkig had hij proviand meegenomen, maar hoogstens voor drie dagen. Op de vierde dag kon hij een jonge gazelle doden. De gazelle was al stervende toen hij het dier vastgreep en net toen hij het jachtmes in zijn keel wilde zetten draaide hij zijn kop om en zei duidelijk: "Vergeef mij als ik u onrecht aangedaan heb. Ik denk dat u er één van onze grote familie zoekt, want ik herinner mij niet u eerder gezien te hebben. En ik weet geen enkele reden waarom wij vijanden zouden zijn." Toen sloot de gazelle zijn ogen en was dood.
Vreemd genoeg was de prins niet verbaasd dat het dier tegen hem gesproken had. In de woestijn gebeuren nu eenmaal dingen die ergens anders onbestaanbaar zouden zijn. Het speet hem dat hij de gazelle gedood had, maar daar hij steeds hongeriger werd, kookte hij een stuk van het vlees boven een vuurtje van droge takken. Gelukkig had hij niet vergeten zijn vuurstok mee te nemen.
Van het gazellevlees kon hij twee dagen eten. Daarna bedierf het zo snel dat hij het moest verbranden.
De daaropvolgende dag kwam hij bij een meertje dat bevolkt werd door allerlei vogels. Hij zette een strik tussen het riet en al gauw zag hij hoe deze samentrok om de hals van een vette wilde eend. Het dier probeerde zich los te rukken en sloeg wild met zijn vleugels. Vlug liep de prins er naar toe en greep de eend vast. Maar toen hij zijn kop er af wilde snijden, keek de vogel hem onverwacht strak aan en zei: "Ik dank u wel dat u mij zo vlug komt helpen! Mijn linkerpoot schijnt ergens in vastgeraakt te zijn en het is erg vriendelijk dat u mij van die narigheid wil verlossen."
De prins schaamde zich dat hij de eend had willen doden. Hij bevrijdde het pootje uit de strik en liet het dier vrij. Maar in plaats van weg te vliegen zei de eend: "U ziet er zo hongerig uit! Een verre nicht van mij heeft me eens verteld dat mensen graag eendeneieren eten. Ik zal er met genoegen een voor u leggen, als u mij even de tijd gunt?" De eend nestelde zich tussen de droge biezen en enkele ogenblikken later toonde zij de verbaasde prins een prachtig groen eendenei. Deze bedankte haar hartelijk en toen de eend aanraadde het meteen op te eten, maakte hij een gaatje in de schaal en zoog het rauwe ei gulzig op.
"U moet wel erg veel honger hebben," merkte de eend medelijdend op. "Als ik een paar van mijn vrienden roep en hun vertel wat een vriendelijk mens u bent, zullen ze blij zijn dat ze u óók kunnen helpen!"
De eend begon luid te kwaken en kijk, daar vlogen ontelbare vogels op uit het meer om te horen wat de eend te zeggen had. Ze waren het er dadelijk over eens dat zo'n hulpvaardige man als de prins recht had op alle mogelijke bijstand. Al fladderend vormden zij een grote halve cirkel en elke vogel legde, zo vlug als maar mogelijk was, een ei. Er waren kleine en grote eieren en zelfs middelgrote. Er waren witte en blauwe en groene eieren, ook gevlekte en vrolijk gespikkelde eitjes! Het allerkleinste was gelegd door een kwartel en het grootste door een struisvogel die toevallig kwam langs gevlogen. Alle vogels verzekerden de prins dat zij het heerlijk vonden als bij hun eieren wilde opeten. En toen hij zich uitputte in dankbetuigingen vonden zij dat heel overdreven. Het was toch vanzelfsprekend dat zij een ei legden voor een hongerige vriend!
Nu legde de prins een vuurtje aan, want deze eieren wilde hij niet rauw opeten. Hij roosterde ze in de hete as, zodat ze onderweg niet zouden breken.
Nadat hij de nacht tussen de vogels bad doorgebracht, in de koele lucht aan de rand van het meer, zei hij hen vaarwel en begon opnieuw naar het spoor van de leeuw te zoeken. Binnen vier dagen had hij al zijn eieren opgegeten en in de leren waterzak, die over zijn schouder hing, was nog maar één teug water. Toch dronk de prins die op, in het volste vertrouwen dat hij de volgende ochtend wel een bron of een meertje zou vinden. En tevreden sliep hij in.
Hoewel hij opnieuw het spoor van de leeuw ontdekte, vond hij geen druppel water, heel die lange, hete dag! En waarschijnlijk zou hij van de dorst gestorven zijn, als hij de volgende avond niet bij een ander meer was aangekomen.
Zijn mond voelde zo droog dat hij bijna niet meer kon slikken. Zodra echter zijn dorst gelest was, begon de honger hem ie kwellen en hij dacht: als er nu eens een paar vogels opdoken die zo vriendelijk zouden zijn een ei voor mij te leggen! Maar het meer lag daar stil en rimpelloos, zonder enig teken van leven, Nee, toch niet. Ineens zag hij een vis door het water schieten en nog één en nog één... Dit gaf hem nieuwe hoop dat hij zijn honger zou kunnen stillen. Om zijn middel had hij, in plaats van een gordel, een sterk dun koord gewonden, met de gedachte dat dit hem misschien van pas zou komen tijdens zijn verre tocht. Nu maakte hij er een netje van en, staande in het ondiepe water, wierp hij het in het diepste gedeelte van het meer. Tweemaal achtereen ving hij niets. Alleen wat wier kleefde tussen de mazen van het net. Maar toen hij het de derde keer had uitgeworpen, leek het zwaarder te worden. Verheugd haalde hij een vis boven water, wel een halve arm lang! Dat betekende een flink avondmaal. Hij legde het net met de vis aan de kant terwijl hij rondkeek naar een steen waarmee hij hem kon doden. Toen hij die even later gevonden had, zei de vis hijgend: "Water! Water! Vlug of ik sterf, water!"
De prins wierp de steen weg en dacht: een uur geleden heb ik hetzelfde geroepen. Ik weet precies hoe jij je voelt, arm dier. En het meer kan je redden, net zoals het mij gered heeft. Hij pakte de vis op, bevrijdde hem uit het net en legde hem toen voorzichtig in het water. De vis had enkele ogenblikken nodig om bij te komen. Toen kwam hij, in plaats van weg te zwemmen, opnieuw naar de kant en riep: "Dat was vriendelijk van u, goede vreemdeling! Kan ik nu misschien iets voor u doen?"
"Ik ben je dankbaar voor die vraag," antwoordde de prins, "maar ik vrees dat je niet in staat zult zijn mij te helpen. Ik ben een mens en heb niets te eten. En dat hongergevoel maakt me ziek. Weet jij misschien waar ik iets kan vinden."
Onrustig zwom de vis rond om op een goed idee te komen. Ineens dook hij weer op en riep: "U bent niet de eerste mens die ik heb gezien, want er zijn dieren die, net als u, de nacht doorbrachten bij dit meer, niet lang geleden. Zij hadden een ander soort dieren bij zich, met vier poten van onderen, in plaats van twee van boven en twee van onderen, zoals u. Ze droegen zware vrachten, die drie met alle poten van onderen. Kort nadat ze hier aankwamen is er één gestorven. De dieren van uw soort namen de vracht van zijn rug en begroeven die onder de rots daar. Misschien, als u er gaat graven, vindt u iets dat te gebruiken is."
De prins ging graven en vond twee kruiken, zorgvuldig gesloten met een laagje klei. De ene was gevuld met graankorrels en de andere met gedroogde vis. Er was genoeg om dagen van te leven.
Nadat hij afscheid van de vis had genomen, zette de prins zijn tocht voort. Elke dag zag hij meer sporen van de leeuw en dit gal: hem de zekerheid dat hij de plek waar het dier woonde nu dicht genaderd moest zijn. In de morgen sleep hij zijn speer met fijn zand, om hem zo scherp mogelijk te maken. Maar vreemd, toch was hij niet zo opgewonden als hij verwacht had, nu de prooi waarop hij al zo lang jaagde, in zicht kwam. Alleen op de ogenblikken dat hij zich voorstelde hoe die leeuw zijn kind had verscheurd, voelde hij weer enige blijdschap om de wraak die zich nu zou gaan voltrekken.
Na enkele dagen merkte hij dat de woestijn geen echte woestijn meer was. Tussen de rotsen en in de kleine valleien groeiden veel onbekende planten. Plotseling ontdekte hij een plantje dat precies leek op de groente die hij in zijn eigen tuin liet verbouwen. En net wilde hij het uit de grond trekken, toen het met een scherp stemmetje zei: "Niet zo haastig, niet zo haastig! Ik ben nog niet klaar met het verstrooien van mijn zaadjes."
Nu is het heel moeilijk om een plantje dat tegen je spreekt op te eten, zelfs al ben je vreselijk hongerig. In ieder geval was de prins daar veel te beleefd voor. Hij zei: "Ik hoop dat ik je zaad niet beschadigd heb. Had ik geweten dat je met zulk belangrijk werk bezig was, dan zou ik er niet aan gedacht hebben je op te eten!"
"Al klaar"! riep de plant vrolijk, "nu kun je mij opeten wanneer je wilt. Ik zal het zelfs prettig vinden, want die blaadjes kan ik toch niet bewaren. De zaadjes, dié zijn belangrijk, daar let ik voortdurend op, begrijpt u? Wat met het lege huis gebeurt als zij verdwenen zijn is mijn zaak niet. Als die blaadjes enig nut voor u hebben, neem ze dan maar."
De prins maakte vlug zijn maaltijd klaar. De plant smaakte werkelijk even lekker als verse sla. En zo leefde hij de volgende drie dagen uitsluitend op planten. Maar steeds vroeg hij eerst beleefd: "Wilt u opgegeten worden of liever niet?" Sommige planten gaven hem dadelijk hun bladeren, andere schonken hem de bollen, die zich aan de wortels hadden gevormd.
Hij begreep dat dit de plek was waar de leeuw dikwijls kwam. De afdruk van zijn klauwen zag hij zeker twintigmaal per dag. En in de overhangende rots die de kleine vallei beschermde, ontdekte hij een hol waar bet dier wel zou wonen. Het vreemde was echter dat hij geen lust voelde het te doden. Hij besloot daarom hem nog één nacht te laten leven voordat hij wraak nam. Hij klom naar een hooggelegen rotsblok en ging daar rustig tot zonsondergang zitten wachten. De stilte werd alleen verbroken door het zachte gekabbel van een beek en de prins voelde zijn tegenzin om het dier te doden steeds groter worden. Hij dacht: als de dood van die leeuw mijn dochtertje weer tot leven zou kunnen wekken... maar dat is niet zo. Uitkijkend over de stille vallei beleefde hij opnieuw de vriendelijkheid van de stervende gazelle en van de vis en al die vogels. En toen van de planten. En hij voelde het plotseling als verraad aan hen allemaal als hij nu de koning der dieren zou doden.
Hij legde de speer over zijn knieën, brak hem in tweeën en wierp de stukken naar beneden. Daarna besloot hij de volgende ochtend naar huis terug te keren. Er was een ongekende vrede in zijn hart en hij voelde zich erg gelukkig. Met zijn hoofd naast een bed geurende bloemen viel hij eindelijk in slaap. De bloemen hadden harige stengels en gekrulde rode bloemblaadjes. Droombloemen heetten ze en de prins had nooit eerder zo diep geslapen.
Hij werd wakker doordat iets zijn voorhoofd raakte. Het voelde koel en vertrouwd aan. Daarom schrok hij niet en opende zijn ogen. Een bekende stem zei: "Ik heb zo verschrikkelijk lang op u gewacht. Ik wist dat u mij vinden zou."
Het was de stem van zijn dochtertje. Ik heb zeker van haar gedroomd, dacht de prins. En hij sloot opnieuw zijn ogen om verder te kunnen dromen.
Maar weer klonk haar stem: "Word toch wakker!"
Hij keek... en zag zijn dochtertje over hem heen gebogen. Toen de prins haar had omhelsd en nu wist dat zij er werkelijk was, zei hij: "Ben ik dood dat ik jou terug kon vinden? Jij bent toch door een leeuw verslonden?" En toen verbaasd: "En je hebt geen enkel litteken!"
"Nee vader, ik ben niet dood en natuurlijk ben ik niet door een leeuw opgegeten. Het was trouwens een leeuwin, Als zij er niet geweest was, had u mij nooit teruggevonden. Iedere dag maakte zij met haar klauwen nieuwe afdrukken om u de weg te wijzen. En alle dieren hebben u op uw tocht geholpen, Hoe bent u toch op de slechte gedachte gekomen dat zij mij opgegeten had?"
Toen vertelde de prins haar over de sporen die tussen het riet gevonden waren en zij antwoordde: "Ja, maar u hebt niet goed gekeken. Weet u wat er precies gebeurd is? Een lelijke schorpioen had mij in m'n voet gestoken, net toen ik bij de plek kwam waar de leeuwin lag. Zij voelde zich erg verdrietig want haar jong was dood. Daarom wilde zij graag voor mij zorgen. Zij likte mijn voet net zo lang tot ik mij veel beter voelde. Maar ik kon niet lopen en daarom heeft ze mij op haar rug gedragen. Zij wilde mij naar huis brengen, maar ik vroeg haar of ze mij eerst de woestijn wilde laten zien waar zij leefde. Na drie dagen zei ze dat zij mij nu naar huis moest brengen, want ze wist immers veel te goed wat het betekent een kind te verliezen! Weer mocht ik op haar rug rijden. Maar toen wij de woestijn achter ons lieten kwam een van haar broers ons hinkend tegemoet. In zijn schouder stak de schacht van een gebroken pijl. Hij vertelde ons dat alle leeuwen in de omtrek van het paleis gedood waren, zelfs leeuwinnen met haar welpen! Toen zei mijn leeuwin dat ze mij niet terug wilde brengen naar zulke barbaren. Alleen als ik bij haar niet gelukkig was. Maar ik was gelukkig bij baar en daarom nam ze mij mee naar de woestijn. Diep in mijn hart wist ik dat u mij zou vinden. Als er eerst maar vrede zou zijn tussen de leeuwen en u."
Het prinsesje kuste baar vader en sprong op: "Nu zal ik eerst mijn leeuwin gaan vertellen dat u er bent en dan kunt u haar bedanken omdat ze zo goed voor me heeft gezorgd!"
Daar stapte de leeuwin al de vallei binnen, haar klauwen zette ze voorzichtig tussen de planten. Rustig ging zij naast de prins en zijn dochtertje liggen.
De prins vertelde haar hoe het hem speet dat hij haar had willen doden en nog veel erger was het dat hij zoveel familieleden van haar de dood had ingejaagd.
"Och, trek het u niet aan," zei de leeuwin vriendelijk. "Mensen zijn meestal vernielzuchtig totdat zij geleerd hebben wat 'wijsheid' betekent. U hebt u nu bevrijd van heel wat nodeloze angst. Voortaan weet u dat dieren alleen maar aanvallen als de ander getoond heeft hun vijand te zijn. Als uw dochtertje een wreed kind geweest was, zou ik haar zeker hebben opgegeten. Maar vraagt u rustig aan haar honden of de duiven of zelfs de wormen, die zij voorzichtig terugzette in het bloemenbed als zij ze aantrof op het gevaarlijke stenen pad in uw tuin - ze zouden u allemaal vertellen dat ze hun vriendinnetje is."
"Het was verbazend dom van mij," zei de prins, "maar voordat ik in de woestijn kwam heb ik nooit de taal van de dieren en de planten begrepen."
De leeuwin gromde vriendschappelijk. "De mensen zijn dikwijls doof geworden omdat zij zelf zo veel en zo luid spreken. En dan kun je de stem van de liefde natuurlijk niet verstaan. Waar blijft de kracht van de familieband, als een man zijn broeders verloochent? Alleen als wij geleerd hebben werkelijk trouw te zijn, zullen wij de taal verstaan die alle schepselen onder de zon tot één gemeenschap vormt."
"Hoe kan ik die taal leren?" vroeg de prins gespannen.
"U voelde medelijden met de gazelle die door uw speer gewond werd. Daardoor kon u verstaan wat hij tegen u zei voordat hij stierf."
De prins zuchtte. "Ik wilde dat ik hier bij u allen in de woestijn kon blijven, want hier heb ik het geluk teruggevonden. Ik dacht het voorgoed verloren te hebben. En... ik ben nu zelfs gelukkiger dan ik ooit geweest ben!"
"Waarom zou u niet hier blijven?" vroeg de leeuwin.
"Omdat ik terug moet gaan naar mijn paleis om aan het volk door te geven wat ikzelf geleerd heb, tussen de dieren in de woestijn. Dan zal in de toekomst geen dier of plant meer bang voor ons hoeven te zijn. Mijn strijdwagens zullen alleen nog oprukken tegen degenen die onze vrede bedreigen en zij zullen uitwijken voor alle bloedverwanten."
Al die tijd zat het prinsesje bedroefd voor zich uit te kijken. "Ik zal u zo verschrikkelijk missen!" zei ze ineens en legde haar hoofd tegen de zachte huid van de leeuwin. "Zult u ons heel dikwijls komen opzoeken?"
"Gelukkig zal dat niet nodig zijn," troostte de leeuwin, "want ik heb besloten met jullie mee te gaan naar het paleis. Dan zal het niet lang duren of jullie volk en het mijne zullen in vrede leven. Ook verwacht ik dat vele van mijn familieleden het als hun plicht beschouwen wraak te nemen op wie hen zo gewetenloos behandeld hebben." Streng keek zij de prins aan en voegde er aan toe; "Is het werkelijk waar dat u zelfs de welpen liet doelen? Ik kan dat zó moeilijk geloven. Ik heb altijd gedacht dat de Egyptenaren strijders zijn die het doden van vrouwen en kinderen diep verachten."
"Dat is waar," zei de prins ernstig. "Ik kan alleen maar bidden dat uw bloedverwanten mij willen vergeven."
"Als ik hun alles uitleg... als ik vertel hoe uw omstandigheden waren, misschien zullen zij dan begrijpen dat de wreedheid van de mensen bijna altijd voortkomt uit onwetendheid. En dan moeten zij eerder medelijden voelen dan haat."
En al die tijd treurde het volk om de prins. Zij dachten dat ook hij door de leeuw was verslonden of anders in de woestijn door honger en dorst was omgekomen. Toen zij hem nu langs de woestijnweg en later in de tuin zagen wandelen, niet het prinsesje aan zijn ene zijde en een leeuwin aan de andere, meenden zij minstens dat ze droomden. De domsten onder hen renden verschrikt weg en zochten een schuilplaats. Want zij voelden alleen angst voor iets wat bovenwerkelijk leek.
De prins die vóór zijn tocht door de woestijn een heel gewone prins was geweest, regeerde nu met zulk een wijs inzicht dat de farao hem tot zijn opvolger benoemde. Iedere keer als hij recht moest spreken, lag de leeuwin naast hem en als hij twijfelde of zijn uitspraak juist was, vroeg hij haar om raad.
Dit is de reden dat, tot op vandaag, alleen de vorsten die een leeuw als begeleider hebben, werkelijk gelukkig kunnen zijn. Want zij bezitten de waarachtige adel. En dat geldt voor alle mensen die, wat de prins geleerd had, ook begrepen hebben. Of zij een kroon dragen of een eenvoudige visserskiel, of zij in het lichaam van een leeuwin geboren worden of in een lotus. Want zij hebben geleerd dat liefde zonder vrees hen tot schepselen heeft gemaakt van de Heer van alle Leven. Wij noemen hem Ra. Mensen in andere tijden zullen hem altijd weer een andere naam geven.
*   *   *
Samenvatting
Een volkssprookje uit Egypte.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen