woensdag 24 april 2024

Volksverhalen Almanak


De prinses die niet kon lachen


Er leefde eens een koning die onmetelijk rijk was. Bovendien was hij zo vrijgevig als een priester zou moeten zijn, zo dapper als een leeuw en zo eerlijk als goud. Toch was deze koning niet gelukkig. Hij tobde dag en nacht en klaagde: "Geen galeislaaf lijdt zoveel als ik. Mijn enig kind, een dochter die zo mooi is als het daglicht en vromer dan een heilige, is altijd treurig. Niemand heeft haar ooit aan het lachen kunnen maken. Daarom wordt ze 'de prinses met het treurige gezicht' genoemd. In mijn stallen staan zevenhonderd prachtige paarden, stuk voor stuk zo zwart als een schoorsteen, maar ik houd alleen van mijn grote witte paard. En dat beest is zo kwaadaardig, dat zelfs de beste smid ter wereld niet in staat is alle vier zijn hoeven goed te beslaan. Daarom wordt mijn grote witte paard 'IJzerbreker' genoemd. Zelfs een galeislaaf heeft het niet zo moeilijk als ik."
Toen het de koning te veel werd, ontbood hij de stadsomroeper naar zijn paleis. "Omroeper, hier heb je duizend goudstukken. Roer de trom en maak overal bekend dat de man die de prinses met het treurige gezicht aan het lachen kan maken en het grote paard IJzerbreker aan vier hoeven kan beslaan, mijn schoonzoon en erfgenaam zal worden."
"Tot uw dienst, edele koning." De trom werd geroerd en een grote hoeveelheid kandidaten die hun geluk wilden beproeven, meldde zich aan, maar ze moesten onverrichter zake terugkeren.
Nu woonde er in die tijd in Fumel een flinke jonge smid bij zijn moeder. Op een avond zei hij onder het eten: "Moeder, morgen ga ik naar de stad waar de koning woont om de prinses met het treurige gezicht aan het lachen te maken. En ik zal het grote paard IJzerbreker aan al zijn vier hoeven beslaan. Zo zal ik de schoonzoon en de erfgenaam van de koning worden."
"Goed, mijn lieve zoon, ga naar de stad van de koning en moge God je geleiden."
Toen de moeder naar bed was, haalde de jonge smid uit een kist zijn hele vermogen te voorschijn: 100 zilverstukken en 50 goudstukken. Van de 100 zilverstukken smeedde hij 4 zilveren hoefijzers. Van de 50 goudstukken smeedde hij 28 gouden spijkers, 7 voor elk hoefijzer. Tegen de morgen was alles klaar. De smid stopte een brood, een fles wijn, een hamer, de vier zilveren hoefijzers en de achtentwintig gouden spijkers in zijn leren tas. Vervolgens vertrok hij met de tas over zijn schouder naar de stad van de koning.
Toen hij drie uur had gelopen, ging hij aan de kant van de weg zitten om te eten en te drinken. In een nabijgelegen korenveld sjirpte een krekel die zo zwart was als roet uit een schoorsteen: "Kri, kri, kri, goedemorgen beste smid."
"Goedemorgen mijn beste krekel, wat is er van je dienst?"
"Kri, kri, kri, beste smid, vertel me eens waar gaat de reis naartoe?"
"Mijn beste krekel, ik ga naar de stad van de koning. Ik wil de prinses met het treurige gezicht aan het lachen maken en het grote witte paard IJzerbreker beslaan. Zo zal ik de schoonzoon en erfgenaam van de koning worden."
"Kri, kri, kri, beste smid, neem me mee, dan kan ik je misschien nog van dienst zijn."
"Met alle plezier, mijn beste krekel. Klamp je maar stevig vast aan mijn kin."
De smid brak op met de krekel stevig aan zijn kin. Drie uur later zat hij opnieuw aan de kant van de weg om uit te rusten en wat te eten en te drinken.
"Piep, piep, piep, gegroet, beste smid," riep een rat die in een nabijgelegen akker aan een tabaksblad knabbelde. "Jij ook gegroet, mijn beste rat. Waarmee kan ik je van dienst zijn?"
"Piep, piep, piep, beste smid, ik wil alleen maar weten waar je heen gaat."
"Mijn beste rat, ik ga naar de stad van de koning. Ik wil de prinses met het treurige gezicht aan het lachen maken en het grote witte paard IJzerbreker beslaan. Zo zal ik de schoonzoon en erfgenaam van de koning worden."
"Piep, piep, piep, beste smid, neem me mee, dan kan ik je misschien nog van dienst zijn."
"Met alle plezier, mijn beste rat, klamp je maar stevig vast aan mijn muts."
De smid vervolgde zijn weg met de krekel aan zijn kin en de rat op zijn muts.
Die avond snurkte hij tevreden in een herberg, maar bij het aanbreken van de ochtend werd hij met een schok wakker door een beet in het puntje van zijn neus.
"Opstaan, opstaan, smid, genoeg geslapen, jij luilak!"
"Wie ben jij? Ik hoor je, maar ik zie je niet!"
"Ik ben de moeder van alle vlooien, smid, en ik zit stevig op het puntje van je neus. Smid, ik wil alleen maar weten waar je heen gaat."
"Moeder van alle vlooien, ik ga naar de stad van de koning, want ik wil de prinses met het treurige gezicht aan het lachen maken en het grote witte paard IJzerbreker beslaan. Zo word ik de schoonzoon en erfgenaam van de koning."
"Mijn beste smid, neem me mee. Misschien kan ik je nog van dienst zijn."
"Blijf dan maar stevig op het puntje van mijn neus zitten, moeder van alle vlooien."
De smid ging weer op pad. De krekel hing stevig aan zijn kin, de rat zat stevig op zijn muts en de moeder van alle vlooien zat stevig op het puntje van zijn neus.
Drie uur na zonsopgang zat de smid al in de stad van de koning te wachten op een stenen bank naast de hoofdingang van het paleis. De knechten en dienstmeisjes die voorbijkwamen, keken hem lachend aan.
"Smid, wat doe je hier?"
"Ach, mensen, ik ben alleen maar gekomen om de koning en de prinses met het treurige gezicht te spreken."
"Daar komen ze net aan, smid. Ze komen van de mis."
Kordaat ging de smid voor het tweetal staan: "Wees gegroet, prinses met het treurige gezicht. Ik ben gekomen om u aan het lachen te maken. Gegroet, edele koning. Ik ben gekomen om het grote witte paard IJzerbreker te beslaan. Dan zal ik uw schoonzoon en erfgenaam worden, zoals u hebt beloofd."
Bij de aanblik van deze vrijer met een krekel aan zijn kin, een rat op zijn muts en dan ook nog de moeder van alle vlooien op het puntje van zijn neus, brak de prinses met het treurige gezicht uit in een schaterlach.
"Edele koning, het halve werk is al gedaan. De prinses met het treurige gezicht heeft zojuist voor de eerste keer in haar leven gelachen."
"Dat klopt, smid, maar nu is het zaak naar de stallen te gaan en mijn grote witte paard IJzerbreker te beslaan."
"Edele koning, ik sta tot uw beschikking."
Ze begaven zich met z'n drieën naar de stallen en daar haalde de smid zijn hamer, de 4 zilveren hoefijzers en de 28 gouden spijkers uit zijn leren tas. Toen de koning en de prinses met het treurige gezicht al deze voorbereidingen zagen, waren ze stomverbaasd.
"Smid, dat zijn hoefijzers en spijkers die hun gelijken op de wereld niet kennen."
"Liefste prinses, edele koning, ik ben geen smid als alle anderen. Het ontbreekt mij nooit aan goud en zilver. U zult wel zien wat ik kan doen."
Het grote witte paard IJzerbreker zette zich schrap. Hij steigerde. Hij schopte. Hij hinnikte en hij snoof zo hard, dat het zeven mijlen ver te horen was, maar de smid lachte erom.
"Krekel, laat zien wat je kunt!"
Meteen sprong de krekel regelrecht in het oor van het grote witte paard IJzerbreker en begon zo hard hij maar kon te sjirpen: "Kri, kri, kri, kri, kri, kri, kri, kri, kri!" Het paard werd er doof van, zodat het al snel uit was met zijn gesteiger, geschop, gehinnik en gesnuif. Zo mak als een lammetje liet hij het hoofd hangen. Direct sprong de rat onder de neus van het grote witte paard IJzerbreker. Hij liet de ene wind na de andere. De winden stonken naar tabak, want daar leefde de rat gewoonlijk van. De stank bedwelmde het paard en toen besloeg de smid alle vier zijn hoeven. Nadat hij het grote witte paard van teugels en een zadel had voorzien sprong hij onbevreesd op zijn rug.
"Hu, hu, hu, hu!" Het grote witte paard IJzerbreker kwam in beweging, hij gehoorzaamde de hand en de stem. Toen zei de smid tegen de koning: "Edele koning, nu is ook de tweede helft van mijn werk gedaan. De vier hoeven van het grote witte paard IJzerbreker zijn beslagen. Nu moet ik uw schoonzoon en erfgenaam worden."
"Beste smid, dat is niet meer dan rechtvaardig. Het is mijn wens dat je vandaag nog mijn dochter tot vrouw krijgt."
De kanselier moest de boodschap aan de priester overbrengen, en de knechten en dienstmeisjes kregen opdracht een verrukkelijk bruiloftsmaal klaar te maken. Zeven dagen en zeven nachten vierden ze feest. De wijn vloeide in stromen. Er werd gegeten, gedanst, gezongen en gelachen. Iedereen deed mee, groot en klein, arm en rijk. Het hele volk was in jubelstemming. Nog nooit hadden de mensen zo'n bruiloft beleefd en nooit zal er meer zo'n bruiloft zijn.
*   *   *
Samenvatting
Een Provençaals sprookje over een smid en een wit paard. De koningsdochter is een droevige prinses die nooit lacht. Bovendien laat het witte paard van de koning zich niet met hoefijzers beslaan. De smid van een nabijgelegen dorp gaat op weg. Onderweg sluiten een krekel, rat en vlo zich bij hem aan. Het lukt hem de prinses aan het lachen te maken en het witte paard met hoefijzers te beslaan.
Toelichting
Vergelijk voor het motief "de prinses aan het lachen maken" o.a. het sprookje van Grimm: De gouden gans (Zwaan kleef aan), en uit de Pentamerone: Lucilla en De mestkever, de muis en de krekel.
Het verhaal De smid van Fumel is identiek aan dit verhaal.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Provençaalse sprookjes" geselecteerd en bewerkt door Marlies Hörger. Nederlandse vertaling door Uta Anderson. Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 2002. ISBN: 90-389-1317-6
Populair
Verder lezen