dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De wolf en de zeven geitjes


Er was eens een oude geit die zeven jonge geitjes had en zij had ze lief zoals een moeder haar kinderen liefheeft. Op een dag wilde zij het bos ingaan om voedsel te halen: zij riep ze alle zeven bij elkaar en zei:
"Lieve kinderen, ik ga naar het bos, wees op je hoede voor de wolf; als hij binnen komt, dan eet hij jullie allen met huid en haar op. De booswicht vermomt zich vaak, maar aan zijn rauwe stem en zijn zwarte poten kunnen jullie hem meteen herkennen."
De geitjes zeiden: "Lieve moeder, wij zullen goed oppassen, u kunt rustig weggaan."
Toen mekkerde de oude geit en ging met een gerust hart op pad. Het duurde niet lang of er klopte iemand aan de voordeur die riep: "Doe open, lieve kinderen, ik ben het, moeder, ik heb voor jullie allemaal iets meegebracht." Maar de geitjes hoorden aan de rauwe stem dat het de wolf was. "Wij doen niet open," riepen zij, "jij bent onze moeder niet, die heeft een zachte liefelijke stem, maar jouw stem is rauw; jij bent de wolf!" Daarop ging de wolf naar een marskramer en kocht een groot stuk krijt; dat at hij op en daardoor werd zijn stem zacht. Toen kwam hij terug, klopte aan de voordeur en riep: "Doe open, lieve kinderen, ik ben het, moeder, ik heb voor jullie allemaal iets meegebracht." Maar de wolf had zijn zwarte poot op de vensterbank gelegd; dat zagen de kinderen en zij riepen: "Wij doen niet open, onze moeder heeft geen zwarte poot zoals jij; jij bent de wolf." Toen liep de wolf naar een bakker en zei: "Ik heb mijn poot gestoten, smeer er eens wat deeg op." En toen de bakker zijn poot met deeg had bestreken liep hij naar de molenaar en zei: "Strooi wat wit meel op mijn poot." De molenaar dacht: De wolf wil iemand bedriegen, en hij weigerde, maar de wolf zei: "Als je het niet doet. dan verslind ik je." Daarop werd de molenaar bang en maakte de poot wit. Ja, zo zijn de mensen.
Nu stapte de booswicht voor de derde maal op de voordeur af, klopte aan en zei: "Doe open, kinders, jullie lief moedertje is thuis gekomen en heeft voor jullie allemaal iets meegebracht uit het bos." De geitjes riepen: "Laat ons eerst je poot zien zodat wij zeker weten dat jij ons lief moedertje bent." Daarop legde hij zijn poot op de vensterbank en toen zij zagen dat die wit was, geloofden zij dat alles wat hij zei waar was en deden de deur open.
Maar wie kwam daar binnen: de wolf! Zij schrokken en wilden zich verstoppen. Het ene geitje sprong onder de tafel, het tweede in het bed, het derde in de kachel, het vierde de keuken in, het vijfde in de kast, het zesde onder de waskom en het zevende in de kast van de hangklok. Maar de wolf vond ze allemaal en slokte zonder complimenten het ene na het andere door zijn keelgat. Alleen het jongste, dat in de kast van de klok zat, dat vond hij niet. Toen de wolf zijn honger had gestild, maakte hij dat hij weg kwam, ging buiten in de groene wei onder een boom liggen en viel in slaap.
Niet lang daarna kwam de oude geit weer terug uit het bos. Ach, wat zij daar te zien kreeg! De voordeur stond wagenwijd open; tafel, stoelen en banken waren omvergegooid, de waskom lag in scherven, dekens en kussens waren uit het bed gerukt.
Zij zocht haar kinderen maar zij waren nergens te vinden. Zij riep ze bij hun naam, het ene na het andere, maar niemand antwoordde. Eindelijk, toen zij aan het jongste toe was, riep een zacht stemmetje: "Lieve moeder, ik zit in de kast van de klok." Zij haalde hem eruit en hij vertelde haar dat de wolf was gekomen en de anderen allemaal had opgegeten. Je kunt je wel voorstellen hoe zij om haar arme kinderen heeft gehuild.
Eindelijk liep zij in haar verdriet naar buiten en het jongste geitje liep met haar mee. Toen zij op de weide kwam lag de wolf daar onder een boom en snurkte dat de takken ervan trilden. Zij bekeek hem van alle kanten en zag dat er in zijn opgezette buik iets bewoog en spartelde. O mijn God, dacht zij, zouden mijn arme kinderen, die hij als avondeten heeft opgeslokt, nog in leven zijn?
Het geitje moest naar huis lopen en schaar, naald en draad halen. Toen knipte zij het ondier zijn pens open en nauwelijks had zij een knip gedaan, of een geitje stak zijn kop al naar buiten en toen zij verder knipte sprongen zij alle zes na elkaar eruit en zij waren allen nog in leven en hadden zelfs geen schram opgelopen, want het monster had ze in zijn gulzigheid héél naar binnen geslikt. Dat was me een vreugde!
Zij omhelsden hun lieve moeder en sprongen als een kleermaker die bruiloft viert. Maar de oude geit zei:
"Nu moeten jullie veldkeien gaan zoeken en daarmee stoppen wij dan de buik van het goddeloze dier vol, terwijl het nog ligt te slapen."
Daarop sleepten de zeven geitjes in allerijl keien aan en stopten ze in de buik van de wolf, zoveel zij er maar in konden krijgen. Toen naaide de oude hem zo vlug weer dicht dat hij er niets van merkte en niet eens bewoog.
Toen de wolf eindelijk uitgeslapen was, kwam hij overeind en omdat de stenen in zijn maag hem een geweldige dorst bezorgden, wilde hij naar een bron om te drinken. Maar toen hij zich in beweging zette en daarbij van de ene kant naar de andere liep te slingeren, stootten de keien in zijn buik rammelend tegen elkaar.
Toen riep hij uit:
"Wat hotst en klotst
Daar in mijn buik?
Ik dacht dat het zes geitjes waren,
Maar dit zijn keien, hele zware!"
En toen hij bij de bron kwam en zich over het water boog en wilde drinken, trokken de zware keien hem erin en hij moest jammerlijk verdrinken.
Toen de zeven geitjes dat zagen, kwamen zij aanhollen en riepen luidkeels: "De wolf is dood, de wolf is dood!" en maakten van vreugde met hun moeder een rondedans om de bron.
*   *   *
Samenvatting
Het beroemde sprookje van Grimm over een hongerige wolf. Een moeder waarschuwt haar kinderen om voorzichtig te zijn als zij weg is. De kinderen doen wat ze vraagt, maar kunnen niet op tegen de sluwheid van een hongerige wolf.
Toelichting
Uit de Mainstreek. Het sprookje komt in vele versies voor en is zeer oud. Van dit verhaal vinden we al reeds in een vereenvoudigde vorm in de Latijnse fabelverzameling van Romulus; vandaar kwam zij in talrijke middeleeuwse fabelboeken en zo tenslotte ook in de volksoverlevering. (Zie ook de fabels van Aesopus en de literaire bewerking van La Fontaine). De Fenriswolf is in de Noorse sagenwereld het beeld voor het boze. Hij verslindt zelfs de goden en wordt door de zwijgzame Widar tenslotte overwonnen, doordat hij een speer in de muil van het ondier steekt. De macht van de Fenriswolf is de leugen. In dit sprookje liegt de wolf en komt zo het huisje binnen.
Zeven witte geitjes: het getal zeven komt in veel sprookjes voor, vgl. 7 raven, 7 dwergen, de 7-koppige draak. Het getal 7 heeft te maken met de 7 planeten, het getal 12 met de 12 tekens van de dierenriem.
Volgens sommigen heeft de klok die tikt, te maken met het hart dat tikt. In sommige versies versteent de wolf, een beeld dat ook voorkomt in De trouwe Johannes, De twee broers en Jorinde en Joringel.
Vgl. het einde van dit sprookje (het opensnijden van de wolfsbuik) met Roodkapje. Ook bestaat er een 'Marokkaanse versie' van dit sprookje, zie De geit Boernia.
De oorsprong van dit verhaal is erg onzeker, maar een latere notitie en het feit dat Jacob Grimm het sprookje optekende laten vermoeden dat zij het via de familie Hassenpflug uit Hanau hebben leren kennen. Ook de Franse versjes die in de handschriftversie voorkomen wijzen in de richting van deze familie, die van hugenootse afkomst was. In de marge werd door Wilhelm een variant uit Pommeren genoteerd, die hij had gehoord van de actrice Henriette Hendel-Schütz. Volgens die variant gaat de wolf de tweede keer niet onmiddellijk naar de molenaar, maar eerst naar de bakker om zijn poot met deeg te laten bestrijken, zodat het meel beter zou blijven kleven. In de randnotities wordt ook op twee literaire parallellen gewezen: een middeleeuwse fabel van Ulrich Boner (nr. 33 uit de bundel "Der Edelstein') en het verhaal van Psamathe (VgL Ovidius, Methamorphoses 11, 365). Hieronder de tekst zoals gevonden in het Ölenbergse handschrift, de zogenaamde oerversie van de versie van de gebroeders Grimm:
De wolf
Er was eens een geit, die had zeven jonge geitjes en toen ze moest uitgaan, drukte ze hen op het hart toch op hun hoede te zijn voor de wolf en hem niet in het huis binnen te laten. Al gauw kwam de wolf voor het huisje en zei: "Lieve kinderen, laat me binnen! Ik ben jullie moeder en ik ben terug thuis." Maar de zeven geitjes zeiden: "Onze moeder heeft niet zo'n rauwe stem. Jij bent de wolf en niet onze moeder." Toen ging de wolf weg, naar een marskramer, en kocht krijt. Dat at hij op om zijn stem fijner te maken. Daarna ging hij weer tot voor de hut en riep met heldere stem: "Lieve kinderen, laat jullie moeder binnen." Maar hij had zijn poot door het raam gestoken en de geitjes zeiden: "Onze moeder heeft geen zwarte voet. Daarom kom je er ook niet in, want jij bent de wolf." De wolf begaf zich dus naar een molenaar en zei: "Molenaar, strooi meel op mijn poot!" En toen de molenaar weigerde, dreigde de wolf ermee, hem op te vreten, en toen moest de molenaar het wel doen.
(meunier meunier trempe ma patte dans
ta farine blanche! -
non non non non - alors je te mange.)
Toen nu de wolf weer aan het huis kwam en vroeg om binnengelaten te worden, wilden de geitjes weer eerst de voet zien, en toen hij hem door het raam naar binnen stak en ze zagen dat hij wit was, geloofden ze dat het hun moeder was en gingen de deur opendoen. Maar toen ze de wolf in de gaten kregen, verstopten ze zich zo goed ze konden: één onder de tafel, het andere in het bed, het derde in de kachel, het vierde in de keuken, het vijfde in de kast, het zesde onder een grote schotel, het zevende in de klok. Toch vond de wolf ze allemaal, behalve het jongste in de klok, en hij slokte ze begerig op.
Toen hij weggegaan en de moeder teruggekeerd was, sprong het jongste geitje uit de klok en vertelde alles. Omdat hij zich zo vol gevreten had, ging de wolf naar een groene weide, ging in de zon liggen en viel in een diepe slaap. Toen zei de moeder haar jongste kind schaar, naald en garen te halen en ze sneden de dikke buik van de wolf open, en daaruit sprongen de zes broertjes en zusjes nog ongedeerd, want de wolf had ze heel naar binnen geslokt. Daarna haalden ze dikke stenen en vulden daarmee het lijf van de wolf, en naaiden dat daarna weer dicht. Toen de wolf uitgeslapen was, had hij een drukkend gevoel in zijn lijf en zei: "Ik weet niet, het rommelt en stommelt toch zo in mijn lijf enz.; ik heb toch maar zes geitjes gegeten." Hij zocht dus een waterput om zijn dorst te lessen, maar door de zwaarte van de stenen viel hij in het water en de zeven geitjes dansten vrolijk rond de waterput.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen