dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De abt die moslim werd


Aboe Bakr ibn Mohammed al-Anbari vertelde: 'Ik was eens onderweg van al-Anbaar naar Ammoeriyya in het land der Byzantijnen. Tijdens deze reis steeg ik af bij het klooster al-Anwaar, in een dorpje vlak bij Ammoeriyya. De abt van het klooster, die Abd al-Masieh heette, kwam naar buiten om me te verwelkomen en nam me mee het klooster in. Daar bevonden zich veertig monniken, die mij die nacht zeer gastvrij onderdak boden. De volgende dag vertrok ik weer. Ik had nog nooit zo'n toewijding en vroomheid gezien als bij hen. Ik wikkelde mijn zaken in Ammoeriyya af en keerde terug naar al-Anbaar.
Het volgende jaar maakte ik de pelgrimstocht naar Mekka en terwijl ik om de Kaaba* liep, zag ik opeens Abd al-Masieh, de abt, ook de ronde lopen, met vijf van zijn monniken. Toen ik me ervan had vergewist dat hij het inderdaad was, liep ik naar hem toe en zei: "Bent u niet Abd al-Masieh, de monnik?"
"Nee," zei hij, "ik ben Abdallah, die Gods gunst begeert."
Ik begon zijn grijze haren te kussen en weende. Vervolgens nam ik hem bij de hand en in een rustige hoek van de moskee zei ik tegen hem: "Vertel me waarom je je tot de islam hebt bekeerd."
Hij zei: "Het was een groot wonder. Het ging aldus: Op een keer kwam er een groep moslimse asceten langs het dorp waar ons klooster staat. Ze stuurden een jongeling uit om eten te kopen. Deze zag in de soek een christelijk meisje dat brood verkocht en dat bijzonder mooi was. Zodra hij haar zag, werd hij verliefd op haar. Hij viel bewusteloos neer en toen hij bijkwam, ging hij naar zijn metgezellen en vertelde hun wat hem overkomen was. Hij zei: 'Ga gerust verder, ik ga niet met jullie mee.'
Ze berispten hem en probeerden hem te overreden, maar hij luisterde niet en uiteindelijk trokken ze zonder hem verder. De jongen liep terug naar het dorp en ging bij de deur van de winkel van die vrouw zitten. Zij vroeg hem wat hij wilde en hij zei dat hij haar liefhad. Zij negeerde hem verder, maar hij bleef daar drie dagen zitten, zonder te eten of te drinken, starend naar haar gezicht.
Toen ze merkte dat hij niet wegging, wendde ze zich tot haar familie en vertelde hun wat er aan de hand was. Ze stuurden de jongetjes uit het dorp op hem af, die hem net zo lang met stenen bekogelden, tot zijn ribben gekneusd waren en hij een gat in zijn hoofd had. Desondanks verroerde hij zich niet. Daarop besloten haar verwanten hem te doden. Een van hen kwam echter naar mij toe en vertelde me alles. Ik ging naar hem toe en zag hem op de grond liggen. Ik wiste het bloed van zijn gezicht en droeg hem naar het klooster waar ik zijn wonden verbond. Hij bleef veertien dagen bij me, maar zodra hij weer kon lopen, verliet hij het klooster en ging weer bij de deur van de winkel naar haar zitten kijken.
Toen het meisje hem opmerkte, ging ze naar hem toe en zei: 'Bij God, ik heb medelijden met je. Voel je ervoor om mijn geloof aan te nemen en met me te trouwen?'
Hij antwoordde echter: 'God verhoede dat ik het geloof in de ene God opgeef en overga tot het veelgodendom.'
Ze zei: 'Sta dan op, kom mee naar binnen, bevredig je begeerte en ga heen in vrede.'
'Nee,' zei hij. 'Ik kan niet twaalf jaar bidden opofferen aan een voorbijgaande begeerte.'
'Laat me dan met rust,' zei ze.
'Mijn hart gehoorzaamt me niet,' zei hij.
Hierop wendde zij zich van hem af.
De jongens van het dorp kregen hem in de gaten en ze begonnen hem opnieuw met stenen te bekogelen. Hij viel voorover, terwijl hij sprak: 'Mijn verbondene is God die de Schrift heeft nedergezonden en Hij verbindt zich met de deugdzamen [Koran, 7:196].'
Ik kwam het klooster uit, verjoeg de jongens en hief zijn hoofd van de grond. Ik hoorde hem zeggen: 'God, verenig me met haar in het paradijs.'
Ik droeg hem naar het klooster, maar hij overleed voordat we het hadden bereikt. Ik liep met hem het dorp uit en begroef hem.
Toen de nacht was gevallen en voor meer dan de helft was verstreken, slaakte de vrouw, die in haar bed lag, een luide kreet. De mensen van het dorp stroomden toe en vroegen haar wat er was gebeurd. Ze zei: 'Terwijl ik sliep kwam opeens die jonge moslim binnen. Hij nam me bij de hand en ging met me naar het paradijs. Toen we bij de poort aankwamen, werd ik door de deurwachter tegengehouden. Hij zei: «De toegang is verboden voor ongelovigen.» Ik bekeerde me terstond tot de islam en ging met hem mee naar binnen. Ik zag er paleizen en bomen van onbeschrijflijke schoonheid. Hij nam me mee naar een paleis van edelstenen en zei: «Dit paleis is van mij en van jou. Ik betreed het alleen met jou. Over vijf dagen zul je bij me zijn, als God de Almachtige het wil.» Hij stak zijn hand uit naar een boom bij de deur van het paleis, plukte twee appels, die hij aan mij gaf, en zei: «Eet deze op en bewaar de andere om hem aan de monniken te laten zien.» Ik at een van de appels op. Nog nooit heb ik zo'n heerlijke appel geproefd. Hierna nam hij me weer bij de hand en bracht me naar mijn huis. Toen ik wakker werd, proefde ik nog de smaak van de appel in mijn mond en ik had de tweede appel in mijn hand.'
De vrouw liet de appel zien, die schitterde in de nachtelijke duisternis, als een heldere ster. Ze brachten de vrouw naar het klooster, met de appel, en ze vertelde ons wat ze had gezien. Ze toonde ons de appel en wij hadden nog nooit zoiets gezien onder de aardse vruchten. Ik pakte een mes en verdeelde hem in evenveel partjes als er monniken waren. Nog nooit hadden we een heerlijker of geuriger appel gegeten. We zeiden echter: 'Misschien is haar een duivel verschenen die haar wil verleiden haar geloof op te geven.'
Haar familie nam haar weer mee. Hierna weigerde ze te eten of te drinken en in de vijfde nacht stond ze op uit haar bed, zonder dat iemand van haar familie het merkte, verliet het huis, liep naar het graf van de moslim, wierp zich erop neer en stierf.
De volgende ochtend verschenen er twee moslimse sjeiks in het dorp, in wollen gewaden, vergezeld door twee vrouwen die eveneens in wol waren gekleed. Ze zeiden: 'Mensen van het dorp, God de Allerhoogste heeft onder u een vrome heilige, die als moslimse gestorven is. Wij zullen de zorg voor haar op ons nemen.'
De bewoners van het dorp zochten naar de vrouw en vonden haar dood op het graf. Ze zeiden: 'Zij is een van de onzen en is in ons geloof gestorven. Wij zullen voor haar zorgen.'
De sjeiks zeiden echter: 'Nee, ze is als moslimse gestorven en wij zullen voor haar zorgen.'
Er brak een heftige tweestrijd tussen hen los. Uiteindelijk zei een van de sjeiks: 'Het bewijs van haar bekering tot de islam is het volgende: Als alle veertig monniken van het klooster tezamen aan haar trekken, en ze slagen erin haar van het graf op te tillen, dan is ze christen. Als ze er niet in slagen, dan zal een van ons het proberen. Als het hem wel lukt, is ze moslimse.'
De mensen stemden hiermee in. De veertig monniken verzamelden zich en vuurden elkaar aan. Ze liepen naar het graf en trokken aan haar, maar ze waren niet in staat haar op te tillen. Ze bonden een dik touw aan haar middel en probeerden het opnieuw, maar het touw brak en er kwam geen beweging in haar lichaam. Hierna kwamen alle dorpsbewoners naar voren en probeerden haar gezamenlijk op te tillen, maar ze kwam niet van haar plaats. Toen gebleken was dat wij haar niet konden optillen, op welke manier dan ook, zeiden we tegen een van de sjeiks: 'Kom en probeert u het.'
De sjeik trad naar voren, wikkelde haar in zijn mantel en zei: 'In de naam van God de barmhartige Erbarmer en bij het geloof van de profeet van God, hij zij gezegend.'
Hij nam haar in zijn armen, tilde haar op en liep met de andere moslims naar een grot daar niet ver vandaan. Daar legden ze haar neer. De twee vrouwen wasten haar en wikkelden haar in een lijkwade, waarna de twee sjeiks haar weer opnamen, voor haar baden en haar begroeven naast het graf van de jongeman. Vervolgens gingen ze weg.
Wij hadden dit alles aanschouwd en toen we weer alleen waren zeiden we tegen elkaar: 'De waarheid is het waard te worden nagevolgd [Koran, 10:35]. De waarheid heeft zich voor onze eigen ogen geopenbaard. Er is geen duidelijker bewijs mogelijk voor de waarheid van de islam dan hetgeen we hebben gezien.'
Ik bekeerde me tot de islam, samen met alle monniken van het klooster, en de andere inwoners van het dorp volgden ons voorbeeld. We stuurden een bode naar al-Djaziera en vroegen om een leraar die ons de plichten en de dogma's van de islam zou kunnen onderwijzen. Er kwam een vroom man, die ons in de vroomheid en voorschriften van de islam onderwees. Nu leven we in grote voorspoed, God zij gedankt."
* Het rondlopen om de Kaaba, de plaats waar de heilige zwarte steen wordt bewaard in de grote moskee van Mekka, is een van de rituele handelingen bij de bedevaart.
*   *   *
Samenvatting
Een verhaal uit duizend-en-één-nacht over bekering tot de islam. Een jonge moslim wordt afgewezen door het christenmeisje waar hij verliefd op is. Wanneer hij sterft, bezoekt hij haar 's nachts en neemt haar mee naar het paradijs. Om binnen te mogen moet ze zich bekeren tot de islam. Wanneer het meisje sterft is het onduidelijk of ze christen is of moslim. Uiteindelijk voltrekt zich een wonder dat uitsluitsel geeft. De abt die er getuige van is, bekeert zich tot de islam.
Toelichting
Dit verhaal komt uit de vertellingen van 'Duizend-en-een-nacht'. Deze vormen een verzameling verhalen in de vorm van een raamvertelling uit het Midden-Oosten. Sommige van deze verhalen zijn ouder dan de christelijke jaartelling. Andere stammen uit de middeleeuwen.
Aboe Bakr ibn Mohammed al-Anbari (die dit verhaal vertelt) is een grammaticus uit de tiende eeuw. Al-Anbar is een gouvernement (provincie) in Irak.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen