dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De domme broer


Er waren eens twee broers; de ene was heel slim en verstandig en de andere dom, dom, oliedom! Hun moeder was dood, en nu was het zover gekomen, dat hun vader ook voelde dat hij zou moeten sterven. Hij riep zijn beide zoons bij zijn bed en gaf aan de oudste het huisje, waarin ze woonden, met een stukje land. Want wat zou de domme daarmee moeten doen, is 't niet? Die kreeg als enig erfdeel een koe.
De mensen zeiden tegen hem: "Je moet je koe naar de slager brengen, die zal haar wel voor je slachten. Dan kan je veel geld voor het vlees krijgen." Dat leek de domme jongen een goed plan, en toen de slager hem het vlees gegeven had, ging hij het verkopen.
Terwijl hij er nu mee over de straat liep, kwam daar een hond aan en snuffelde aan het vlees. "Zo, mijnheer," zei de domme "wou jij vlees van me kopen? Kijk, daar heb je een stuk!" En hij gooide de hond een groot stuk vlees toe. Toen kwam er nog een andere hond aan en die rook ook aan het vlees. "Wel zo, baasje, wou jij ook een stuk vlees kopen? Vooruit dan maar!" En ook deze hond kreeg een groot stuk vlees, dat hij net zo gulzig opschrokte als de eerste had gedaan. Toen had de domme jongen er geen plezier meer in, om nog langer met het vlees te koop te lopen. Hij hing alles wat hij nog over had aan een boom en ging naar huis.
Een paar dagen later ging hij terug naar de boom, waaraan hij het vlees had opgehangen. Dit was natuurlijk verdwenen en hij zei tegen de boom: "Ziezo, nu heb jij al mijn vlees opgegeten en nu zou ik wel graag mijn geld willen hebben."
Op dat ogenblik suisde de wind door de boom en deed de takken tegen elkaar knarsen. Dat klonk als: "Dô-dô-dô," en de domme jongen dacht dat het geluid "donderdag" betekende. "Donderdag terugkomen?" zei hij "Goed, hoor, dan zal ik nog maar tot donderdag wachten, maar dan krijg ik mijn geld ook vast en zeker, is 't niet?" - "Dô-dô-dô," zei de boom weer, en toen ging de domme jongen tevreden naar huis.
De volgende donderdag ging hij dus nog eens weer naar de boom en vroeg om het geld voor zijn vlees. En - luister! - daar zei de boom alweer: "Dô-dô-dô!" - altijd maar: "Dô-dô-dô!"
"Nu nog mooier," zei de domme jongen. "Toen ik je de eerste keer om het geld voor mijn vlees vroeg, zei je: 'Donderdag.' Goed - ik wachtte tot donderdag. Maar nu is het vandaag donderdag, en je zegt alweer 'donderdag!' Ik zie wel, dat je me voor de gek wilt houden, maar ik laat me niet foppen, hoor!"
Meteen liep hij naar huis, haalde een bijl, en begon de boom om te hakken. Nu zaten de wortels van die boom toevallig zo los in de grond, dat hij nog niet lang had gehakt, of de hele boom viel om. De domme jongen schrok even, maar toen zag hij opeens in het gat waaruit de wortels losgerukt waren, een pot vol goudstukken staan. "Dacht ik het niet?" riep hij uit. "Die ouwe boom had zijn geld verstopt! Hij wou mij voor de gek houden en mij telkens op donderdag laten terugkomen! Maar ik ben hem te slim af geweest!" En in zichzelf lachend, stapte hij met de pot vol goudstukken naar huis terug en verstopte die onder zijn bed.
Toen ging hij er op uit om de twee honden op te zoeken, die hem ook nog geld schuldig waren voor het vlees dat hij hun op zijn manier verkocht had. Het duurde niet lang, of hij zag de eerste hond lopen. "Zeg, mijnheer, mijnheer, wacht even, wacht even op me!" gilde de domme jongen. "Kom toch eens hier en geef me het geld voor het vlees dat je van me gekocht hebt!" Maar toen de hond hem zo luid hoorde schreeuwen, ging hij op de vlucht voor die boze man.
De domme jongen holde hem achterna, en zo liepen ze uren en uren lang - net zolang, tot de hond moe werd en zich probeerde te verstoppen in een rotshol aan de kant van de weg. De domme jongen zag hem nog net wegkruipen. "Ha, ha, meneertje," zei hij, "heb jij daar je geld weggeborgen, in dat hol? Het treft net goed, dat ik je daarin heb zien wegkruipen! Het is voor mij te nauw, dat is zeker, maar wacht maar - ik weet overal raad op!"
En hij ging naar huis, haalde een zware hamer en sloeg het hele rotsblok, waar de hond ingekropen was, in gruzelementen. En kijk - wat vond hij daar? De hond natuurlijk niet, want die was al lang weggelopen. Maar achter in het hol stond een kistje, en toen hij het deksel van dat kistje opendeed, zag hij dat het helemaal vol goudstukken was. "Zie je wel?" zei hij, "net zoals ik dacht! Daar had die mijnheer zijn geld verstopt! Ja, ja, wie mij wil foppen, die moet vroeg opstaan!"
En hij nam het kistje mee naar huis en leegde het in een grote stenen kruik. Hé, wat klonk dat mooi, als hij die kruik schudde! Wat klingelden die goudstukken dan vrolijk tegen elkaar! Hij ging telkens eens even naar het plekje waar hij zijn geld verborgen had, om nog eens weer en nog eens weer de kruik te schudden en dat vrolijk geklingel weer te horen.
Maar eens, terwijl hij vol aandacht stond te schudden en te luisteren, was zijn broer stilletjes binnengekomen. "Wat doe je daar toch, domme jongen?" zei hij. "Ik schud mijn geld een beetje door elkaar. Dat klinkt zo mooi, weet je? Als ik het stil liet staan, zou het best kunnen gaan schimmelen, is het niet?"
De oudste broer antwoordde niet op deze vraag, maar vroeg verbaasd: "Zeg eens jongetje, waar heb je dat geld vandaan? Dat wou ik wel eens weten."
"Heb ik mijn koe dan niet laten slachten en het vlees verkocht?"
"Aan wie heb je dat verkocht voor zoveel geld?"
"Wel, aan de boom en aan mijnheer de hond, en ze wilden me allebei voor de gek houden. Maar ik was hun te slim af! Ik wist de plaatsen wel te vinden, waar ze hun geld verstopt hadden!"
Zijn broer keek hem een ogenblik vreemd aan. Toen zei hij: "Hoor eens, domme jongen, weet je wel, dat ze morgen van boven uit de hemel koekjes en gepelde harde eieren door alle schoorstenen van ons dorp naar beneden zullen gooien, omdat het Pasen is? Wie ze het eerst pakt, mag ze allemaal houden!"
Meteen ging hij de deur uit, maar de domme jongen moest de hele dag denken aan die lekkere koekjes en die gepelde eieren - want daar was hij dol op! De volgende morgen stond hij heel vroeg op en klom in de schoorsteen, om het eerst al het lekkers te kunnen grijpen, dat naar beneden zou komen! Maar op datzelfde ogenblik stal zijn slechte, slimme broer al zijn geld en liep er mee weg, de wijde wereld in!
Nu zou je denken, dat de domme jongen heel bedroefd was, nietwaar? Nee hoor, hij vond het helemaal niet erg! "Nu heeft mijn broer het geld," zei hij, "maar ik heb het huisje en het land, en nu ga ik dadelijk een vrouw zoeken ook!" En hij vroeg de dochter van zijn buurman, die wel twintig jaar ouder was dan hij, of ze met hem wou trouwen? O wonder! Ze wou wel, en ze was een heel flinke vrouw; en de domme jongen hield zoveel van haar, dat hij alles wel wou doen, wat ze zei. Zij hield het huisje schoon en netjes en hij bewerkte het land, net zoals zij het wou, en zo leefden ze heel gelukkig met elkaar.
*   *   *
Samenvatting
Een Frans volksverhaal over twee broers en een erfenis. Twee broers, de een dom en de ander slim, krijgen van hun vader een erfenis. De slimme krijgt het huis en het land en de domme erft de koe. Hij laat de koe slachten om het vlees te verkopen. Zijn verkooptechnieken leveren hem aardig wat geld op maar de slimme broer steelt dat van hem.
Toelichting
Vergelijk voor het verkopen van vlees aan honden met De goede ruil van de gebroeders Grimm.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Meer paasverhalen
Populair
Verder lezen