dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De hondenmarkt van Boedapest


Overal ter wereld, dus ook in Europa, trokken de mensen vroeger naar markten; jaarmarkten, rommelmarkten, bazaars, en hoe ze allemaal nog meer mogen heten.
Maar geen markt heeft de mensen zo'n plezier bezorgd als die, welke slechts één enkele keer in Boedapest plaatsvond.
In die tijd, aan het einde van de vijftiende eeuw, regeerde Matthias over Hongarije. Hij was een beroemd koning, misschien wel de beroemdste van alle Hongaarse koningen.
Niet alleen door zijn strijd tegen de Turken, die sabelzwaaiend het avondland introkken kreeg hij grote bekendheid, maar ook door zijn wijze en verstandige regering, zijn gevoel voor rechtvaardigheid en bovenal door zijn onuitputtelijke humor.
Ook de hondenmarkt in Boedapest, waar dit verhaal over gaat, was zijn werk, hoewel hij voorzichtig te werk moest gaan om de edelen, die zich veel te deftig voelden om er gevoel voor humor op na te houden, niet tegen zich in het harnas te jagen.
Matthias had de gewoonte, incognito door zijn land te reizen, om te zien wat er zich afspeelde, maar vooral, wat er voor hem verborgen bleef.
Zo kwam hij op een dag, verkleed als huzaar, in de laagvlakte van Alföld - en wat zag hij daar?
Op een veld was een dikke man aan het ploegen, met zes ossen voor de ploeg gespannen. Het werk vorderde zo snel, dat het een plezier was ernaar te kijken.
Op het veld naast hem was een arme sloeber zich op een steenachtig braak stuk grond aan het afbeulen, happend naar adem. Hij had zichzelf voor de ploeg gespannen en kwam slechts moeizaam vooruit.
Dat beviel de koning niet. Hij zei dus tot de boer: "Ik zie, dat je werk bijna klaar is, leen daarom twee van je ossen aan je buurman uit, want hij kan zich nog nauwelijks op de been houden!"
"Wat gaat mij dat aan?" snauwde de dikzak. "Zo'n armoedzaaier kan mij immers niets betalen. En jij, huzaar, bemoei je liever met je sabel, voordat hij gaat roesten!"
Matthias schudde zijn hoofd en liep naar de arme boer toe. Geruime tijd bleef hij bij hem, en samen voerden ze fluisterend zo'n lang gesprek, dat de dikzak wantrouwende blikken in hun richting wierp.
Miklós bezat slechts het hoognodige, net genoeg om niet te verhongeren. Daarom was de rijke Janos stomverbaasd, toen zijn arme buurman zich uit de ploeg bevrijdde en naar huis rende, alsof de duivel hem op de hielen zat.
"Die is niet goed snik," zei de rijkaard. "Wat is dat voor iets, om op de vroege ochtend zo maar van het veld weg te lopen?"
Maar toen hij 's avonds thuiskwam, liep zijn vrouw hem opgewonden tegemoet, en riep: "Moet je horen, Janos, wat die Miklós nu heeft uitgehaald!"
"Nu, vertel op."
"Hij heeft zijn huis, met alles wat erbij hoort, verkocht en voor het geld heeft hij in het dorp alle honden opgekocht: Broka, Reka, Vorecha, Habakuba... en ook onze Anduia heb ik voor een goede prijs van de hand gedaan!"
"Nu, vertel verder," zei de boer ongeduldig, en wreef zich daarbij in zijn handen.
"Toen is hij met de honden naar Boedapest vertrokken!"
Janos' vrouw had het inderdaad bij het rechte eind!
Miklós ging naar Boedapest, op aanraden van de koning.
Het valt te begrijpen, dat het geen gemakkelijke weg was. Om ieder dorp en om iedere alleenstaande boerderij moest hij met een grote boog heenlopen, opdat de meute geen schade zou kunnen aanrichten.
Kort voor de ochtendschemering bereikte hij de stad en nauwelijks door de poort gekomen, werd hij door de honden direkt naar de markt gedreven. En toen hij uit zijn knapzak een heerlijk geurend stuk spek pakte, begonnen de honden zo hard en vrolijk te blaffen, dat alle burgers in Boedapest nieuwsgierig de vensters openden en hun neus naar buiten staken.
Maar niet alleen op de markt, ook op het kasteel van de koning was het hondengeblaf te horen. Koning Matthias hoorde het in zijn slaap. Onmiddellijk sprong hij zijn bed uit, riep zijn bedienden en gaf bevel, zijn baronnen, graven en adellijke heren te roepen.
En allen kwamen, schitterend gekleed en opgedoft, en brandend nieuwsgierig wat de aanleiding tot deze vroegtijdige bijeenkomst zou zijn. De een vermoedde, dat de Turken Boedapest weer bestormden, de ander dacht weer aan iets anders, maar Koning Matthias maakte aan alle twijfels een einde, toen hij zei: "Hoogwelgeboren heren. Ik heb de eer, u voor een schouwspel uit te nodigen, waaraan u zeker veel genoegen zult beleven en waar alle koningen van Europa u om zullen benijden. Vergeet echter niet, uw geldbuidel mee te nemen, en nu, volg mij!"
Matthias ging de hoge heren voor naar de markt en bracht hen rechtstreeks naar de blaffende honden.
"Welnu, mijne heren," riep hij vrolijk, "dit is een unieke gelegenheid. Ik verwacht, dat ieder van u zich een hond zal uitzoeken en, als ik u een goede raad mag geven, neemt u dan een lelijke, zoals de hofetiquette voorschrijft - en heren, wees niet karig met de beloning!"
De hoogwelgeborenen trokken een gezicht als een donderwolk!
Maar daar pakte Matthias al een foeilelijke en nijdasserige hond, met een ingescheurde oorlel die voor zijn ogen hing. Hij ledigde zijn geldbuidel en overhandigde de inhoud aan Miklós.
Nu stortten allen zich op de honden, en ze zouden misschien nog slaags zijn geraakt, wie het lelijkste dier kon bemachtigen, als hun voorname afkomst dat niet had belet.
Miklós had werkelijk geen klagen, want iedere edelman kocht minstens een of twee honden bij hem.
Dat Matthias een geweldig plezier aan de hondenmarkt beleefde, hoeft geen betoog.
Toen Miklós tenslotte met zijn knapzak vol goud uit Boedapest terugkeerde en meteen de grootste boerderij kocht, vertelde hij Janos triomfantelijk hoe gemakkelijk hij aan het geld was gekomen.
"Wacht maar, mijn tijd komt ook," dacht deze bij zichzelf, en de rest van de dag bracht hij door met zijn hele hebben en houden aan de man te brengen; te beginnen bij de ossen en te eindigen met het paprikaveld.
En net als Miklós kocht ook hij van de opbrengst honden, de laatste die hij in het dorp nog kon bemachtigen.
Toen hij te Boedapest kwam was het middaguur reeds aangebroken en de markt was nog in volle gang. Het was niet eenvoudig, met de woedend springende en blaffende honden nog een plaatsje te vinden. Alleen een portiek bij de kerk was nog vrij.
Dus begon hij daar zijn waar te koop aan te bieden, maar onder de honden ontstond zo'n vechtpartij en zo'n chaos, dat de hele markt erdoor in beroering werd gebracht.
Rieten manden met eieren, paprika's, tomaten, meloenen, kruiken, potten en pannen... alles rolde over de straatstenen, terwijl de honden als een dolgeworden, onontwarbare kluwen over het plein rolde.
Daar kwamen de marktvrouwen aanlopen, met hazelaarstwijgen en stokken in de hand. En doordat Janos zijn koopwaar met zijn lichaam wilde beschermen, was zijn rug in een mum van tijd blauwgeslagen.
Het lawaai trok ook de aandacht van de koninklijke gerechtsdienaren. Ze rukten aan, met piek en hellebaard, om de rust en orde op de markt te herstellen. Toen ze de aanleiding van de chaos ontdekten, maakten ze korte metten, pakten de dikzak in zijn kraag en sleepten hem naar de stadspoort.
Janos jammerde: "Laat me toch los! Ik wil immers alleen maar op de markt mijn honden aan de koning en de hoogwelgeboren heren verkopen, zoals Miklós een week geleden heeft gedaan. Of was hier soms helemaal geen hondenmarkt?"
"Was! Dat heb je goed gezegd," antwoordde de korporaal. "Maar die hondenmarkt was hier maar één keer. En voor een tweede maal wordt hij niet meer gehouden, zo heeft onze koning Matthias verkondigd."
En met deze woorden gaven ze de dikzak een stevige trap en transporteerden hem zo de stad uit!
*   *   *
Samenvatting
Een grappig verhaal uit Hongarije over een arme en een rijke boer. Wanneer de koning van Hongarije incognito door het land trekt ontmoet hij een arme en een rijke boer. Met gevoel voor humor zorgt de koning ervoor dat de arme snel rijk wordt. Als de rijke boer hem wil navolgen, loopt het minder goed af...
Toelichting
Vergelijk met de vertelling Kleine Klaas en grote Klaas van Hans Christian Andersen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen