dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De macht van de liefde


Het begint met een liefdesavontuur en het eindigt met een woord van afscheid, zoals elke geschiedenis: op deze regel bestaan geen uitzonderingen.
In dit verhaal gaat het om de tragische liefde tussen een jonge ridder en een non. Hij had haar lief, en dacht dag en nacht aan haar. Haar stem achtervolgde hem, zijn ziel was één met de hare, als twee klokken die tegelijkertijd beieren.
Aangezien zij in het klooster woonde, was het hem zelfs niet toegestaan openlijk zijn verlangen uit te spreken en haar lief te hebben op afstand. Het onvervulde liefdesverlangen heeft voor sommigen een hele bijzondere bekoring, maar zelfs dat was voor de ridder niet weggelegd.
"Ach liefste! Jij, die zo ver van mij vandaan woont, denk jij aan mij zoals ik aan jou? Ik heb je lief. Ik zal je nooit kunnen zeggen lieveling, dat ik van je houd. Tussen ons bevinden zich grote landen zonder wegen. Ik herinner me nog alles van je. Je moet niet denken dat ik je vergeten ben. Je bent als de zon in mijn leven, en ik ben de zonnebloem die zich naar het licht wendt. Maar het is nu al zo lang geleden dat de zon heeft geschenen. Ik weet niet of jij mij nog liefhebt. Vaak denk ik dat je me vergeten bent. Hoe kan dit ook anders, jij die in een andere wereld leeft, waar ik nooit zal kunnen komen?" Dit zijn woorden van een wanhopige minnaar, die hoopt zijn geliefde voor zich te winnen. Maar deze ridder was zonder enige hoop.
Al zong Gertrudes naam dag en nacht in hem, hij kon zijn armen nooit naar haar uitstrekken, en hij was veroordeeld eenzaam te blijven. Er is altijd een grote zomerdag in het leven van alle geliefden, een dag die eindeloos lang schijnt te duren, al hoort men de tijd voorbij tikken. Maar zelfs deze ene dag had hij niet genoten. Andere liefdes kende hij niet. Hij moest zijn leed helemaal alleen dragen, en haar naam fluisterde hij slechts wanneer hij ver uit de buurt van mensen was. "Gertrude!" Hij haalde zich echter uit eerbied voor haar keuze nooit haar beeld voor de geest.
Zij woonde in het klooster, en zij diende Maria, de Moeder der Smarten. Zij bad elke dag vurig tot haar, geheel verzonken, zoals alleen zij kunnen die gewend zijn aan voortdurend en volhardend bidden.
Zal alleen hij, verteerd door vuur en vlam ooit gelouterd voor u staan? Zal alleen hij in uw hemel gaan die gebroken tot u kwam?
Nooit kwam haar iets ter ore over zijn hopeloze liefde voor haar. Hij dwaalde rusteloos langs akkers en wegen, terwijl zij zich volledig wijdde aan de dienst van de Heer. "Wat zal er met mij gebeuren?" zo vroeg hij zich af. "Waarom moet ik zo lijden?"
Iemand die zo denkt, vindt niet gemakkelijk troost in het leven. Troost is er voor de man die zegt: "Het lot brengt mij zware slagen toe, maar ik zal er niet voor buigen, en terugslaan." De ridder werd echter onophoudelijk geteisterd door zijn verdriet; in golven van pijn beukte zijn machtige liefde over hem heen, en het maakte hem zwak en weerloos. En de storm nam niet af in kracht.
De dag kwam dat hij bang werd van zichzelf. Zo scherp stak de pijn in zijn wezen dat hij besefte dat hij er een ander mens door was geworden. Af en toe zadelde hij zijn paard en ontvluchtte hij zijn kille, eenzame burcht. "Hoe krijg ik ooit mijn rust weer terug?" dacht hij, als hij als een dolleman over de weg reed. "O! Dat ik uitgerekend deze vrouw moet beminnen, die ik niet beminnen mag. Ik ben nog jong en ik verlang ernaar van iemand te houden. Als zij nog in de wereld zou staan, als zij haar gelofte niet had afgelegd... ik zou met haar in de bloeiende geurende wei liggen, waar het gras zo hoog is, dat het met gemak twee geliefden verbergen kan. Of zij zou met mij door het bos dwalen, tot achter de hoge stammen van de bomen, tot waar het kreupelhout het dichtst is. Ik voel aan het bonzen van mijn hart, dat daar mooie muziek te horen is... die ik nooit zal kunnen beluisteren."
Al te lang kon hij deze gedachten niet verdragen. Op een van zulke wildemanstochten bedacht hij een plan. Hij kon Gertrude weliswaar niet de beker van zijn liefde overhandigen, waaruit zij kon drinken en zich verzadigen, maar wel kon hij haar klooster bedenken. En zo vond zijn liefde een manier om zich zonder woorden te uiten. Hij was een dappere ridder die vele schatten had vergaard, en hij gaf ze stuk voor stuk weg aan het klooster. Hierdoor kwam het klooster tot grote rijkdom. Kostbare edelstenen, saffieren, karbonkelen, jaspissen, onyxen, al deze wonderbaarlijke stenen met hun diepe schittering schonk hij de kerk.
Hij gaf opdrachten aan schilders - hij betaalde ze in goud om Jezus' heilig leven op het doek vast te leggen. De doeken lieten de Heer aan het kruis zien, of Jezus omgeven door zijn discipelen. Ook heiligen werden afgebeeld, zoals Christophorus, groot van gestalte en van geloof, die met een kind op de armen door het woeste water waadde om het veilig naar de overkant te brengen. Men zag ook de Heilige Moeder Gods met het kindeke Jezus op haar schoot.
Het klooster kreeg groot aanzien in de streek. De vrome nonnen deelden van hun overvloed met de armen en zij gaven volop aalmoezen. Al snel was er weinig armoede meer in de streek. De ridder zag dat zijn rijkdommen stilletjes aan verminderden, en nog steeds werd hij door zijn liefde gekweld. Al deze jaren, dat hij het klooster had bedacht, waren in de gapende afgrond van de tijd verzonken, nu kwam er een andere tijd aan. Wat moest hij beginnen, als hij geen schatten meer brengen kon?
Hij trok ten strijde, en zijn buit was groot, want hij vocht in vele landen. Wonderlijk mooie spullen kwamen in zijn bezit. Hij zond ze allemaal naar het klooster. Hij veroverde kransen van goud, zilveren bekers met edelstenen bezet, tafels van citroen - en van rozenhout, marmeren beelden, geheimzinnig fonkelend glaswerk, dat van binnenuit vlamde, parels van welke de waarde niet te schatten was.
Maar alles wat hij zond, was overgoten met een glans die niet van enige stof afkomstig was. Het goud en zilver wat er blonk waren de liefkozingen en fluisteringen van een oprecht minnaar, die geen andere woorden had.
Maar zijn krachten namen langzamerhand af. De armen van de ridder voelden minder hard en gespierd aan en na een zware tocht voelde hij zich moe. Hij zond minder en minder goederen naar het klooster en op een dag merkte hij tot zijn schrik dat hij arm was geworden. Al zijn geld en goed had hij verspeeld, en hoewel hij de ouderdom al in zijn botten voelde kruipen, bleef zijn liefde even brandend als in zijn jeugd. Dag in dag uit zat hij voor zich uit te staren, en hij zag zijn ongeluk zonder ophouden in de ogen. "O Gertrude!" zo peinsde hij, "mijn hele leven heb ik je gediend, en nooit heb ik mijn liefde voor je kunnen uitspreken. Ik ben nu verder van je verwijderd dan ooit. De dag dat ik je heb ontmoet, is een dag die voor mij een zegen en een vloek tegelijkertijd is. Wat moet ik zonder jou beginnen? Waarom heb ik mijn jeugd verloren? Kon ik nog maar eenmaal jong zijn, en opnieuw beginnen.
Voor elk mens komt de tijd dat hij op zijn leven terugkijkt. Gelukkig zijn zij die zich hun kindertijd en jeugd herinneren, en hoe zij gegroeid zijn tot volwassenheid en ouderdom. Maar ik! Wee mij! Ik heb steeds gehandeld als een jonge man en nooit aan iets anders gedacht dan aan de toekomst. Mijn hele leven lang heb ik gehoopt, tegen beter weten in. Ik leefde in een droom! Ja, al de tijd dat ik haar heb liefgehad, was ik alleen maar bezig met de dag van morgen. De volgende dag was voor mij steeds aanlokkelijker dan die van vandaag en nu... heb ik geen toekomst meer!"
Iedere dag reed hij uit, maar hij kwam zelden nog met schatten thuis. Hij was eenzaam, en fluisterde urenlang tegen zijn Gertrude, terwijl hij met zijn paard de bossen doorkruiste. "Zul je niet denken, dat ik je vergeten ben? Nu zul je geloven dat mijn liefde een einde heeft, als de bloei van bloesem, die kort en uitbundig leeft. Liefste! Er is niets eenvoudigers en toch geheimzinniger dan trouw. Mijn leven is aan het jouwe gebonden. God alleen weet hoe ik lijd. Zullen je zusters niet vragen: 'Is de ridder gestorven, omdat we niets meer van hem horen of zien?' Zul je misschien aan de poortwachters gaan vragen: 'Wanneer hebben jullie voor het laatst zijn wilde stofwolk op de weg zien waaien?' Zul je om mij huilen, denkend dat ik gestorven ben? Maar nee, het is je niet toegestaan om te huilen om een man die je heeft liefgehad. Je mag alleen voor hem bidden. Gertrude, mijn zuster Gertrude!"
Hij keek op toen hij een vreemd schrapend geluid hoorde, en een schrikwekkende gedaante met hoorns op zijn kop en harige poten in plaats van benen stond voor hem. De ridder herkende hem in een oogopslag en sloeg zijn handen voor het gezicht. Was hij dan al zo diep gezonken? "Ridder!" zo begon de duivel, "waarom bent u bang van mij? Bent u niet van God verlaten geweest, zolang u heeft geleefd? U heeft nog meer geleden dan Job, ja ik kan met de hand op mijn hart verklaren dat ik er niet veel heb gekend die ongelukkiger waren dan u. Maar - zo vraag ik u weet u wel zeker dat u deze pijn moet doorstaan? Heeft u nooit over uw redding nagedacht?" De ridder deinsde terug.
"Wat wilt u van mij, u, die altijd, de vele jaren dat ik bezeten ben van mijn liefde, op de achtergrond hebt toegekeken, en die nu in volle glorie voor mij verschijnt. Waarom bent u niet eerder gekomen, als het toch uw voornemen was?" - "Ik wacht altijd het goede ogenblik af. De mensen aanvaarden mijn hulp pas als ze radeloos genoeg zijn. Dan kom ik in hun leven, en... en neem wat me toekomt. Wat ik te bieden heb, is veel, en wat ik vraag, is weinig, maar voor mij genoeg."
"Ik weet wat u vraagt," zei de ridder somber, "al weet ik nog niet precies wat u er dit keer voor wilt geven. Maar geloof maar niet dat mijn ziel voor mij niet kostbaar is. Dat is toch wat u eist, mijn ziel, in ruil voor geld en goud? Door u verspelen wij de hemel."
"Maar edele ridder, u moet zich niet om het hiernamaals bekommeren! Denk aan uw Gertrude. U houdt van haar. Ik begrijp niet dat u nog aan iets anders denkt. Hoe kunt u dit doen?"
"Ik kan het ook niet!" gaf de ridder radeloos toe. "U weet net zo goed als ik dat er voor mij maar één rijkdom is op de aarde en in de hemel, en dat is mijn liefde voor Gertrude!" - "Als dat waar is, als er maar één rijkdom is op de aarde en in de hemel, en ik kan u die geven, waarom wilt u dan uw ziel niet afstaan, die voor u immers geen rijkdom is? Hoor wat ik u bieden kan! Schatten en schatten, zoveel u wilt, goud en zilver en diamant, alles wat voor geld te koop is. Geen uur zal voorbijgaan of u kunt Gertrude bewijzen dat u nog aan haar denkt. Geen zorgen meer omdat uw armen krachteloos worden. Ouderdom bestaat niet meer voor u, u leeft voor uw liefde, en Gertrude zal u onophoudelijk prijzen in haar gebeden. Hoelang zal dit duren? Zeven volle jaren. En bedenk dat zeven jaren voor u de eeuwigheid zijn. Wat heeft u er immers zonder mij van te verwachten? Niets! Kom ridder, bezegel mijn contract met uw bloed, en u kunt weer leven zoals vroeger."
"Ga weg van mij, Satan, je maakt het me onverdraaglijk moeilijk. Waarom wilt u dat ik u toebehoor? Zoek rijkere zielen, zie, ik smeek het u! Als zij het wist, ze zou het nooit toestaan!" - "Als zij het wist? Maar ridder, nu drijft u de spot met uzelf en met mij. Zij zal het immers nooit te weten komen. Zeven jaren lang zal ze denken dat u al uw geschenken in de strijd verworven hebt. Doe niet zo dwaas."
De ridder had geen weerstand meer en boog het hoofd, ten teken van onderwerping. De duivel nam het zware perkament uit zijn kleed, en legde het de arme minnaar voor. Hij tekende met zijn bloed.
"Tot ziens, ridder van mij!" De duivel verdween spoorslags. Zeven jaren lang scheen het of de ridder geen leed kende. Iedere dag scheen de zon voor hem. Hij zond het klooster geschenken, rijker dan ooit. De dagen, alle bodes van het geluk, snelden de ridder voorbij. Niemand wist dat hij een verbond met de duivel had gesloten. Gertrude bad voor hem tot de Heilige Moeder Gods, zonder te beseffen wat voor een grote zonde hij op zijn geweten had, en hoe de arme gulle gever Gods genade meer nodig had dan enige andere sterveling.
En zo verdwenen de eerste zes jaren aan de horizon het zevende begon aan de meedogenloze wedloop. De ridder die de kransen van krokus en sneeuwklok zag opbloeien, hield van schrik zijn adem in.
Toen de zeven jaren om waren, wist de ridder dat hij de zwaarste tocht van zijn leven moest aanvaarden. Eeuwige verdoemenis wachtte hem en hij ging naar het klooster om nog eenmaal de vrouw te zien voor wie hij zijn ziel had gegeven. Men langzame pas liep hij tot aan het klooster, en daar zag hij Gertrude. Het was hem niet toegestaan op haar af te gaan, en hij mocht zijn hand niet op haar hart leggen. Zij glimlachte tegen hem, maar deze glimlach was er niet een van aardse liefde. Zou ze weten dat hij haar beminde? Weten vrouwen het ook als het niet met woorden wordt gezegd? Ze nam een beker en vulde die vol met wijn.
"Vaarwel," zei ze. Hij dronk haar toe, maar antwoordde niet. Hij durfde haar geen ogenblik aan te kijken. Hij wierp zich op zijn paard en reed weg. Zijn ziel snikte: "vaarwel! Vaarwel!" Gertrude boog zich voor het altaar neer, en bad vurig. Hoe wist ze dat hij haar voorspraak nu meer dan ooit nodig had? Haar woorden gingen recht naar de hemel. Rijdend, rijden over het wijde veld, kwam de ridder bij de plek waar de duivel op hem wachtte "Hier ben ik," zei hij ademloos, "neem mijn ziel." De duivel zag hem duister aan.
"Ik kan uw ziel niet nemen," antwoordde hij bitter, zichtbaar ontstemd om de schat die hem ontging, "alles en iedereen spant samen om u te redden. Ben ik niet de arme Lucifer, en weet ik niet uit eigen ervaring hoe sterk de hemelse machten zijn? Wee mij, ik heb u verloren door de macht van Gertrudes gebed." Hij verborg zijn gezicht in de mantel.
De ridder begon een nieuw leven. Hij kwam tot zichzelf, en hij zag zijn zonden uit het verleden onder ogen. Hij zond geen schatten meer naar het klooster waar Gertrude leefde, maar hij werd monnik, en hij leidde evenals zijn zuster een vroom leven van vasten en gebed.
Deze tragische liefdesgeschiedenis bleef echter voortleven in de harten van de mensen. Telkens als iemand een zware tocht moest gaan ondernemen, vulde men een beker met wijn en men sprak het droevige woord met zijn sombere klank: "Vaarwel!" En dan proostte men en wenste de reiziger het "heil van Sint-Gertruiminnen" (of Sint-Geertenminnen). Dit deed men ter herinnering aan de aardse liefde van de ridder en aan de liefde voor God van de non Gertrude, die dankzij de macht van het gebed de arme ziel van de ridder had gered uit de klauwen van de duivel.
*   *   *
Samenvatting
Een sage over de onmogelijke liefde tussen een ridder en een non. Een jonge ridder wordt verliefd op een non en schenkt zijn rijkdom aan het klooster. Als hij geen geld meer heeft koop de duivel zijn ziel, maar de vrome non weet tot God te bidden en zijn ziel te behouden.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen