De pan
Er was eens een man die naar de markt ging om zijn enige koe te verkopen. Toen hij een heel stuk had gelopen, kwam hij een andere man tegen die een schaap bij zich had. Ze kwamen overeen dat ze de dieren zouden ruilen en de man met de koe kreeg nu het schaap. Met het schaap liep hij verder naar de markt tot hij iemand tegenkwam met een gans. Weer werd er geruild. De man met het schaap kreeg de gans en hij vertrok verder naar de markt. Toen kwam hij een heks tegen met een pan en ook hier werd geruild: de man kreeg de pan en de heks de gans.
Toen liep de man naar huis terug om zijn vrouw de pan te brengen.
"En, heb je de koe verkocht?" vroeg ze.
"Ja," zei de man, "ik heb er een pan voor gekregen."
"Een pan?" vroeg de vrouw. "Dat is weinig voor een hele koe."
"Ja," zei de man, "maar de handel is nu eenmaal gesloten en ik kan het niet meer ongedaan maken."
Dus werd de pan op de plank bij de andere pannen gezet. Toen hij daar een tijdje had gestaan zei hij: "Nu trippel-trappel ik!"
"Waar trippel-trappel je dan naar toe?" vroeg de vrouw.
"Ik trippel-trappel naar het huis van de kasteelheer," zei de pan en trippel-trappelde weg.
Toen hij in het huis van de kasteelheer kwam, ging hij naar de keuken en de kokkin daar vond dat het een fijne pan was om pap in te koken en deed de pap erin. Toen zei de pan: "Nu trippeltrappel ik!"
"Waar trippel-trappel je dan heen?" vroeg de kokkin.
"Ik trippel-trappel met de pap naar de arme man." En met deze woorden waggelde hij weg.
Toen de arme man de pap had gegeten, werd de pan afgewassen en weer op de plank neergezet. Toen hij een tijdje had gestaan, zei hij: "Nu trippel-trappel ik!"
"Waar trippel-trappel je dan naar toe?" vroeg de vrouw.
"Naar het huis van de kasteelheer," zei de pan en trippel-trappelde weg.
Toen hij in het huis van de kasteelheer kwam, ging hij weer naar de keuken. Daar dacht het meisje dat het een mooie pan was om boter in te doen en deed de boter erin. Toen zei de pan: "Nu trippel-trappel ik!"
"Waar trippel-trappel je dan naar toe?" vroeg het meisje.
"Naar de arme man, ik breng hem de boter," zei de pan en trippel-trappelde weg.
De arme man haalde de boter uit de pan, die werd afgewassen en weer op de plank gezet. Toen hij daar een tijdje had gestaan, zei hij: "Nu trippel-trappel ik!"
"Waar trippel-trappel je dan naar toe?" vroeg de vrouw.
"Naar het kasteel," zei de pan en trippel-trappelde weg.
Daar ging hij weer naar de keuken. Het meisje daar vond het een mooie pan om zilverbestek in te wassen en legde er een hoop zilveren lepels in. "Nu trippel-trappel ik," zei de pan en trippel-trappelde weg.
De arme man nam de zilveren lepels uit de pan en zette hem weer op de plank. En weer zei de pan, "Nu trippel-trappel ik!"
"Waar trippel-trappel je dan heen?" vroeg de vrouw. "Naar het kasteel," zei de pan en trippel-trappelde weg.
De kasteelheer vond het een mooie pan om geld in te bewaren en deed al zijn geld erin. "Nu trippel-trappel ik," zei de pan.
"Waar trippel-trappel je dan heen?" vroeg de man.
"Naar de arme man, met het geld," zei de pan en trippel-trappelde weg.
De arme man nam het geld uit de pan en zette hem weer op de plank. "Nu trippel-trappel ik," zei de pan.
"Waar trippel-trappel je dan naar toe?" vroeg de vrouw.
"Naar de dominee," zei de pan en trippel-trappelde weg.
De dominee dacht net als de kasteelheer dat het een mooie pan was om geld in te doen en stopte er al zijn geld in. "Nu trippeltrappel ik," zei de pan.
"Waar trippel-trappel je dan naar toe?" vroeg de dominee.
"Naar de arme man met het geld," zei de pan en trippel-trappelde weg.
De arme man nam het geld uit de pan en zette hem weer op de plank. "Nu trippel-trappel ik," zei de pan.
"Waarheen?" vroeg de vrouw.
"Naar de dominee," zei de pan en trippel-trappelde weg.
Toen hij bij de pastorie kwam, veranderde hij zich in een schepelmaat; de dominee wilde daar graan in malen. Toen hij vol koren was, zei hij: "Nu trippel-trappel ik."
"Waarheen?" vroeg de dominee.
"Naar de arme man met het koren," zei de schepel en trippel-trappelde weg.
De arme man nam het koren eruit, de schepel veranderde zich weer in een pan en werd op de plank gezet. "Nu trippel-trappel ik," zei de pan na een tijdje.
"Waar trippel-trappel je dan naar toe?" vroeg de vrouw.
"Naar de dominee," zei de pan.
Maar dit keer wilde de dominee de pan voor de gek houden en de pan de dominee. De dominee deed alsof hij hem weer met koren wilde vullen, maar was van plan er mest in te doen. Toen hij zich bukte om de mest op te pakken, maakte de pan zich zo groot, dat de dominee er voorover in viel.
"Nu trippel-trappel ik," zei de pan.
"Waarheen?" vroeg de dominee.
"Naar de hel," zei de pan.
* * *
Samenvatting
Een Deens stapelverhaal over de belevenissen van een pan. Een man ruilt zijn koe voor een schaap, het schaap voor een gans en de gans voor een pan. Bij thuiskomst blijkt het een reislustige pan die er dikwijls op uit trippel-trappelt om de wereld te verkennen.
Toelichting
Vergelijk: Gudbrand van de Helling en De goede ruil.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Denemarken
- Verhaalsoort: volkssprookje, kettingsprookje, stapelverhaal
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 6 minuten
Bron
"Deense volkssprookjes" bijeengebracht door Laurits Bødker. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1974. ISBN: 90-229-3308-3
Populair
Verder lezen