dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De papegaai


Er was ooit, of was er nooit...? Ja, er was eens een Padisjah*. Hij was de Padisjah van Istanbul. Die Padisjah had een heel mooie en schrandere dochter. Het meisje ging iedere morgen, zodra ze haar bed uit was gekomen, naar de kamer van haar vader en kuste zijn hand. Haar vader kuste haar dan op beide wangen en vroeg altijd: "Hoe is het? Alles goed hoop ik? Wat heb je gedroomd?" En het meisje vertelde dan haar droom. Zo ging dat jaar in, jaar uit...
Het meisje was inmiddels vijftien jaar geworden. Op een ochtend vertelde ze weer aan haar vader wat zij had gedroomd. De Padisjah werd om de een of andere reden woedend. Hij riep onmiddellijk zijn gouverneur, de Lala, bij zich en beval hem: "Neem mijn dochter mee, onthoofd haar en breng mij haar blouse met bloed als bewijs." Alle Ministers wierpen zich aan de voeten van de Padisjah, ze baden en smeekten hem, maar ze slaagden er niet in de Padisjah op zijn besluit te doen terugkomen.
De Lala nam uiteindelijk dan toch twee beulen mee, en ze voerden het meisje weg om haar te gaan doden. Maar de Lala hield erg veel van de prinses. Bij het verlaten van het paleis nam hij zoveel mogelijk van wat hij had en kon dragen aan kostbare sieraden en kleinoden met zich mee. Misschien kan ik daarmee het meisje redden, dacht hij...
Toen ze op de top van een berg kwamen zei de Lala tegen de beulen: "Aman**, ach, genade, wat zijn jullie voor mensen, laat de Sultane alsjeblieft aan mij over. Kijk hier, ik wil alles aan jullie geven wat ik in veertig jaar in het zweet mijns aanschijns, met de arbeid van mijn handen heb verdiend. Alsjeblieft, laten we dit meisje niet doden."
Maar de beulen zeiden: "Wij zijn geen verraders van de Padisjah. We zullen het bevel van de Padisjah uitvoeren." Het meisje wierp zich ook aan hun voeten. Ze zei: "Kijk hier, dit is al wat ik aan juwelen heb. Ik geef ze jullie allemaal, maar laat mij vrij." Maar de beulen zeiden weer: "Wij zijn geen Padisjahverraders," en ze slepen het scherp van hun messen.
Op het moment dat ze op het meisje afkwamen en met hun messen wilden toesteken, sloeg het meisje haar sluier op; haar gezicht kwam te voorschijn: het gezicht van het mooiste meisje van de wereld...
De handen van de beulen vielen slap langs hun lichaam heer: "Aman, ach, mijn Sultane! Wij zullen je sparen," zeiden ze. Ze vonden al snel een haas, die slachtten ze en ze smeerden het bloed van de haas op de blouse van het meisje. Ze lieten het meisje boven op de berg achter en vertrokken.
Het meisje kuste de hand van de Lala. Die kuste haar ogen en nam afscheid met de woorden: "Zet hem op, mijn dochter. Moge Allah je behulpzaam zijn." Toen was zij helemaal alleen. Ze ging onder een boom zitten en begon te huilen: "O lieve heer, waar moet ik heen gaan?" Ze kreeg slaap en kon haar ogen niet meer open houden.
Juist op dat moment bereikten geluiden van hoeven van een paard haar oor. Ze opende haar ogen weer en als ze het goed had, zag ze daar een derwisj! De derwisj zei: "Mijn kind, wat doe jij hier?" Het meisje vertelde wat haar was overkomen, precies zoals het was gebeurd. Daarop vroeg de derwisj: "Wil je voorgoed, hier en in het hiernamaals, mijn pleegkind worden?" - "Ja graag, dat wil ik wel," zei de prinses. De derwisj liet haar achter op zijn paard opstijgen. "Doe je ogen dicht," zei hij. Het meisje sloot haar ogen...
Toen zij ze even later weer open deed, bevond ze zich voor een groot, vervallen kasteel. Ze gingen naar binnen. In een kamer lag een schapenvacht als bidkleedje van de derwisj en ook zijn kralenkettinkje lag er. De derwisj haalde eenenveertig sleutels te voorschijn en gaf ze aan het meisje. "Van de eenenveertig kamers mag je er veertig opendoen, alleen die ene kamer daar mag je niet openen," waarschuwde hij haar. Dan liet hij haar ook nog in een van de kamers een kast zien: "Kijk in deze kast wanneer je maar wilt. Roep dan 'Tante Gouvernante, Tante Gouvernante'. Tante Gouvernante zal je uit de kast alles geven, wat je maar wilt."
Nadat de derwisj deze dingen had gezegd ging hij naar buiten en liep weg. Het meisje zat maar te zitten. Ze kreeg honger. Ze opende de kast en zei: "Tante Gouvernante, Tante Gouvernante! Ik heb honger." En wat zag ze daar: binnen in de kast lagen ineens de heerlijkste gerechten, zoals jullie ook wel zouden lusten, met soep en toetje en al. Ze pakte alles eruit en vulde lekker haar maagje. De schalen zette ze terug in de kast. Ze wist nu dus wel hoe dit werkte, ja, en voortaan wenste ze iedere dag wat ze maar nodig had uit de kast.
Op een goede dag vroeg ze om een bezem en maakte de veertig kamers mooi schoon, legde tapijten neer en richtte de kamers in. Nadat al het werk gedaan was, liep ze rond in het huis en vermaakte zich wat. Zo gingen de dagen voorbij. Maar op een dag zei ze: "Aman, ach, laat ik die éénenveertigste kamer ook maar eens open doen, dan maak ik het daar ook schoon." Ze opende de deur en... dat was ook gewoon een vieze, stoffige kamer! Maar aan één kant van de kamer zat een raam. Ze keek erdoor naar buiten en zag bouwland, zover het oog reikte. Iedereen was aan het ploegen en zaaien.
Het meisje zei: "O! Wat goed dat ik hier binnen ben gegaan. Het is toch onmogelijk dat ik hier nog geen mens had gezien!" Ze pakte een stoel en ging voor het venster zitten. Daar vóór haar stond een boom. Een papegaai kwam in de boom zitten. De papegaai keek strak naar het meisje, nam haar heel aandachtig op en zei toen: "Domme meid, domme meid! Vader Derwisj vertroetelt je, voedt je en zal je dan knibbel knabbel opeten."
Toen het meisje deze woorden van de papegaai hoorde was het of zij een klap had gekregen. Ze sloot onmiddellijk het raam en ging snel naar haar eigen kamer. Ze huilde urenlang tranen met tuiten. Toen de avond viel kwam vader Derwisj thuis: "Mijn dochter. Wat is er gebeurd? Ben je ziek?" vroeg hij. "Nee, ik ben niet ziek." - "Goed, maar waarom zit je dan zo te treuren?" - "U vertroetelt me, voedt me, en zal me dan knibbel knabbel opeten... Daarom heb ik heel hard gehuild. Ik ben zo verdrietig."
Vader Derwisj lachte: "Wie heeft je dat gezegd, mijn dochter?" - "De papegaai zei het." - "Had ik je niet gewaarschuwd die kamer niet te openen? Waarom heb je hem toch opengedaan?" - "Papalief, vergeef me... Maar ik verveelde me en toen dacht ik bij mezelf: Laat ik die kamer ook maar open doen, dan maak ik die ook schoon." - "Goed," zei de derwisj, "trek morgen je mooiste kleren aan en ga voor het raam zitten. Als de papegaai dan weer hetzelfde tegen je zegt, dan zeg jij maar tegen hem: Domme papegaai, domme papegaai! Mijn vader Derwisj vertroetelt me en voedt me om me aan jouw Jonge Heer te geven."
De volgende dag ging het meisje weer voor het raam zitten. Even later streek de papegaai neer op een tak en zei: "Domme meid, domme meid! Vader Derwisj vertroetelt je, voedt je, en zal je knibbel knabbel oppeuzelen." Het meisje antwoordde: "Domme papegaai, domme papegaai! Mijn vader Derwisj vertroetelt me, voedt me, om me aan jouw Jonge Heer te geven." Bij het horen van die woorden klonk het 'tjak': de helft van de veren van de papegaai viel uit en hij vloog weg.
Vanaf die dag kwam het meisje iedere dag voor het raam zitten, en de papegaai in de boom; en ze zeiden steeds weer hetzelfde tegen elkaar... En iedere keer dat het meisje antwoord gaf, verloor de papegaai weer een paar veren. Uiteindelijk was hij er zo aan toe dat er nog maar vijf, zes veren aan zijn lijf zaten. Nu was de papegaai toevallig net een zeer kostbare vogel van de jonge Padisjah van Jemen. De jonge prins dacht verdrietig: Wat gebeurt er toch met mijn vogel? Hij maakte zich zoveel zorgen dat hij het bijna niet meer uithield. Daarom ging hij op een dag achter de vogel aan. Bij de boom gekomen verborg hij zich achter de stam.
Hij keek en zag dat er een raam werd opengedaan in het huis daar voor hem. De vogel was op een boomtak neergestreken... De prins stak zijn hoofd uit en wat zag hij aan het raam: een meisje zo mooi als de volle maan... De papegaai zei iets, het meisje zei iets. En 'tjak' klonk het: de papegaai verloor ook nog zijn laatste veren en vloog weg.
De jongen kon zijn ogen niet van het venster losmaken, hij wist gewoon niet wat hem overkwam. Hij werd verliefd op het meisje. Toen ging hij weer naar huis. Maar vanaf die dag at hij niet meer, dronk niet meer en zat alleen nog maar te piekeren. Zijn moeder, de Sultan Moeder, vroeg: "Mijn zoon, is er iets met je aan de hand? Wat zit je te denken? Waarom treur je?" De jongen zei: "Er is van alles aan de hand, het zit zo. Voor het raam van dat oude vervallen kasteel, daar verderop, zit een meisje. Is het een djinn? Een fee? Een mens? Ik weet het niet. Mijn papegaai was daarheen gevlogen. Hij zei het een of ander tegen haar, en zij tegen hem. De vogel had nog maar drie, vier veren aan zijn lijf, die zijn nu ook uitgevallen. Ik weet echt niet wat me is overkomen, maar ik ben tot over mijn oren verliefd geworden op dat meisje. Als u haar niet voor mij kan krijgen, dan ga ik dood, absoluut." Wat de Sultan Moeder ook tegen de jongen zei, hij wilde niet luisteren. Ze zag wel dat er niets anders op zat en zei: "Goed dan. Ik zal om de hand van het meisje gaan vragen."
Moeder en zoon bedachten wat ze aan het meisje als geschenk zouden brengen. Ze daalden af naar de schatkamer en de jongen, zocht daar een paar kostbare armbanden uit. "Breng die, moeder," zei hij. Maar de Sultan Moeder antwoordde: "Aman, genade mijn zoon, die heb ik steeds speciaal bewaard als Handkus-geschenk voor het meisje dat je zult trouwen. Dat wilde ik haar geven als ze op de bruiloft onze handen komt kussen." - "Aman, moeder, in 's hemelsnaam, als Handkus-geschenk moet maar iets anders bedacht worden. Breng dit nu als cadeau."
We laten hen daar maar met hun voor-bereidingen in de weer en gaan eens terug naar vader Derwisj...
"Dochterlief," zei de derwisj, "dit land hier is het land van de Padisjah van Jemen. Ze zullen komen om jou te zien en om je hand te vragen. Wanneer ze komen doe dan wat ik je zeg." Het meisje luisterde naar wat vader Derwisj allemaal te zeggen had en zei: "Goed." Ze stond op en opende de kast. Ze herhaalde de aanwijzingen van vader Derwisj voor Tante Gouvernante. Het werd avond. Het meisje ging naar bed en sliep in. En wat zag ze toen ze de volgende morgen wakker werd? Het hele kasteel was van beneden tot boven prachtig ingericht. Vanaf de poort aan de straat tot aan de middenverdieping stonden veertig eunuchen in een rij opgesteld. Van de middenverdieping tot aan de deur van het meisje op de bovenste verdieping stonden ook nog eens veertig slavinnen, de een nog mooier dan de ander. In de kamerdeur ten slotte stond Tante Gouvernante. De kamer van het meisje was in het rood ingericht en met rode tapijten bekleed.
Er waren ook rode kleren neergelegd voor het meisje en er was een met robijnen versierde troon opgericht. Ze trok de kleren aan en ging op de troon zitten. Even later kwamen er wagens aan die voor de poort stopten. De Sultan Moeder kwam eruit met twee slavinnen. Zodra ze de buitenpoort binnen waren gegaan vroeg ze aan een eunuch: "Waar is mevrouw? In welke afdeling?" Die zei heel ruw: "Ga naar boven. Op de bovenste verdieping."
Ze gingen naar boven, naar de bovenste verdieping. Daar wezen de slavinnen hun even onbeleefd de weg. En Tante Gouvernante zei: "Daarzo, in die kamer..." De Sultan Moeder ging de kamer binnen. En wat ze daar zag! Inderdaad, een betoverende schoonheid van een meisje. Oogverblindend voor wie naar haar kijkt...
Het meisje besteedde geen enkele aandacht aan haar. Met haar benen over elkaar geslagen zat ze op de troon. "Vrede zij met je, goedemorgen, meisjelief," zei de Mevrouw Sultan. "Ook goedemorgen." Meer zei het meisje niet. De bezoekers gingen ergens aan de kant zitten. De Sultan Moeder opende een sieradenetui en haalde de armbanden eruit. "Meisjelief," zei ze, "mijn zoon laat je groeten. Deze armbanden laat hij je brengen, al ben je nog honderd keer meer waard. Mijn zoon is de zoon van de Padisjah van
Jemen..."
Het meisje glimlachte en zei: "Tante Gouvernante, Tante Gouvernante!" - "Tot uw dienst, mijn Sultane." - "Breng mij Happie en Snappie."
Tante Gouvernante ging weg. Even later kwam ze weer terug met twee schoothondjes. Het meisje zwaaide met een zweepje dat ze in haar hand had en begon met de hondjes te spelen. Terwijl de hondjes met elkaar stoeiden brak plotseling van een van de twee het halsbandje. Tante Gouvernante zei: "O wee, m'n Sultane! Zijn halsband is gebroken." Hij was nog wel met juwelen ingelegd. Het meisje pakte de gebroken halsband in haar hand en draaide hem om en om. Daarna zei ze tegen het hondje: "Daar heb je niets meer aan, jij!" en ze gooide de kapotte halsband zomaar uit het raam.
"Tante Gouvernante," zei ze, "geef me dat etui eens even aan." Ze kreeg het etui en deed het open. Een van de armbanden deed ze om de nek van het hondje. "Ha, dat past precies, Gouvernantetje van me," zei ze. Meteen deed ze de halsband van het andere hondje ook af en gooide die ook uit het raam. En de tweede armband deed ze om zijn nek. Toen de Sultan Moeder, die gekomen was om de hand van het meisje te vragen, dit allemaal zag en meemaakte, was dat voor haar een klap in het gezicht. Tenslotte kon ze het echt niet langer meer aanzien, ze stond op en vertrok.
De prins, op zijn beurt, wachtte trappelend van ongeduld voor de deur van hun huis op de komst van zijn moeder. Toen hij haar zag aankomen vroeg hij: "Alsjeblieft, mamalief, èn...?" en greep haar handen. "Aman, vreselijk, hou op, mijn zoon. Ik ben een zenuwinzinking nabij," zei ze en wierp zich in een hoek. "Mijn zoon, het meisje is echt erg mooi, wel tien maal zo mooi als je had gezegd. Maar zó hooghartig, zó arrogant, ik heb er geen woorden voor. En niet alleen zijzelf, maar ook haar mensen, allemaal even arrogant..." Zij vertelde alles wat er gebeurd was en ook hoe het was afgelopen, zonder iets over te slaan. Toen zei de Prins: "Het hindert niet, mama. Ga morgen weer. Misschien zullen ze je deze keer beter ontvangen."
In de schatkamer lag een diamanten kroon en de volgende dag koos de prins die uit als cadeau. Zijn moeder zei: "Aman, alsjeblieft, mijn zoon, die bewaarde ik voor het meisje dat mijn schoondochter wordt. Om haar te geven als zij op de avond van haar huwelijk haar gezicht ontsluiert." Maar het lukte haar weer niet hem naar haar te laten luisteren. De Sultan Moeder ging ten slotte met de diamanten kroon op weg naar het kasteel van vader Derwisj.
Daar bereidde het meisje zich net zo voor als de vorige dag. Alleen deze keer waren haar kleren wit. En de troon was ook wit, volledig met diamanten bezet. Het meisje had op de troon plaatsgenomen. De Sultan Moeder kwam bij het kasteel van vader Derwisj. De bedienden, eunuchen, dienstertjes ontvingen haar weer net zo hooghartig als de dag ervoor. Toen zij in de kamer van het meisje kwam, lieten ze haar als een dakloze, die komt werken voor kost en inwoning, in een of andere hoek zitten. Ze opende direct het sieradenetui en zei tegen het meisje: "De groeten van mijn zoon. Hij stuurt je dit, al ben je nog honderd keer meer waard."
Het meisje zei helemaal niets. Even later klapte zij eenmaal in haar handen. Ze riep tante Gouvernante en zei: "Je zei toch dat gisteren van de koperen schaal het deksel was verdwenen. Haal de schaal eens even. Misschien is dit wat als deksel?" Men bracht de schaal. Ze keken, en ja, alsof de kroon ervoor gemaakt was... "Ik ben tevreden," zei ze. "De schaal heeft weer een deksel, het stel is weer compleet."
De Sultan moeder stond op en vertrok weer in zak en as. Thuis gekomen vertelde ze de afloop aan haar zoon. "Het hindert niet, mamalief. Het cadeau diende toch ergens voor. Ga morgen weer, voor de laatste keer. Breng het tot een goed einde, mama," smeekte de prins. In de schatkamer was ook een prachtige, kostbare, mooi bewerkte Koran. Die kozen ze nu uit als cadeau.
Deze keer had vader Derwisj weer nieuwe orders gegeven. Het huis was volledig groen ingericht; het meisje was ook in het groen gekleed; de troon was groen. Toen de Sultan Moeder eraan kwam, werd de poort aan de straat wagenwijd open gezet. De eunuchen begeleidden Mevrouw Sultan aan hun arm naar binnen. "Wat een eer en een genoegen dat u bent gekomen, welkom!" zeiden zij terwijl ze haar naar boven brachten. Daar begroetten de slavinnen haar ook: "Welkom, welkom, komt u binnen!" In de deuropening van de kamer van het meisje kuste Tante Gouvernante de zoom van de rok van de Sultan Moeder ter ontvangst, en nam de Koran uit haar handen aan.
Het meisje daalde af van haar troon, begroette de gasten bij de deur en liet hen plaats nemen in de gastenhoek. Ze vroeg naar hun toestand en gezondheid. Ze nam de Koran uit de handen van Tante Gouvernante, kuste hem en legde hem ergens hoog heer. Even later zei de Sultan Moeder: "Meisjelief! Ik ben op Allah's gebod, gekomen om jou te vragen als vrouw voor mijn zoon. Hij is bij ons thuis de enige zoon. Als morgen zijn vader iets overkomt zal hij de troon bestijgen en Padisjah worden. Ik weet niet... Wat zeg je ervan?"
Het meisje antwoordde: "Mevrouw Sultan! Ik heb een vader, vader Derwisj. Ik kan u geen antwoord geven zonder het hem te vragen. Ik zal het vanavond vragen, als ik het tenminste niet vergeet." - "Aman, alsjeblieft meisjelief, vergeet het toch vooral niet." - "Ik heb zoveel zorgen aan mijn hoofd, weet u. Misschien vergeet ik het wel," zei het meisje. De vrouw smeekte en bezwoer haar om toch met vader Derwisj te praten. En na een 'Allah zegene je' ging ze weg.
Toen de Sultan Moeder thuis kwam zei ze met een lachend gezicht: "Vandaag heb ik echt vriendelijkheid en beleefdheid gezien," en ze vertelde wat er allemaal gebeurd was. De volgende dag stond Mevrouw Sultan op en ging weer naar het kasteel. Ze werd weer met eerbied ontvangen. "Meisjelief, heb je met je vader Derwisj gesproken?" - "Ik heb het allemaal verteld. Hij stemt in met uw voorstel, maar, op drie voorwaarden. Ten eerste, uw zoon moet als schoonzoon hier intrekken. Ten tweede, hij schijnt een papegaai te hebben; die moet hij slachten. Ten derde, in de huwelijksnacht moet ik dan de kop van de papegaai opeten en hij het hart."
De vrouw begon bedenkingen te maken: "Meisjelief, het is onze enige zoon, hoe kunnen we die als schoonzoon bij een ander laten wonen? En verder, die papegaai is hem erg dierbaar, hoe kan hij die opofferen?" Het meisje antwoordde: "Als die dingen niet kunnen, dan hoeft u niet de moeite te nemen nog eens te komen." De vrouw stond op en vertrok.
De Prins stond weer voor de deur op zijn moeder te wachten. "Aman, alsjeblieft, mama, wat is er voor nieuws?" - "Mijn zoon, er zijn zulke onmogelijke voorwaarden gesteld. Dat is niet te doen." - "Wat is niet te doen? Kom, zeg op." Zijn moeder herhaalde de voorwaarden een voor een. "Moeder, wat is daar nou bij dat niet te doen is? Als ik als schoonzoon daar intrek zal ik echt niet doodgaan hoor. En de papegaai is toch ook maar een vogel, nietwaar? Die moet dan maar opgeofferd worden... En als zij zijn kop naar binnen heeft gewerkt, zal ik zijn hart wel opslokken."
En dus... begon de volgende dag de bruiloft. Die ging zo veertig dagen en veertig nachten door. Maar de eenenveertigste dag wachtte het meisje getooid met een met gouddraad bestikte bruidssluier bij de deur... Vader Derwisj opende de kast en haalde er een gouden bekken uit. Daarop slachtte hij de papegaai. De kop gaf hij aan de bruid te eten en het hart aan de bruidegom. Hij haalde ook twee kranen uit de kast. De ene liet hij in één hoek vastzetten en de andere in een andere hoek. Het bloed van de papegaai streek hij met zijn vingers op beide kranen uit: En... uit de ene kraan stroomde goud, uit de andere zilver...
"Mijn dochter," zei hij tegen de bruid, je moet voortaan bezoekers die 'in Allah's naam' zeggen, een schep goud geven. En wie 'in Mohammed's geest' zegt, geef je een schep zilver." Daarna ging hij achter hen beiden staan en zei: "Veel geluk, mijn pleegkinderen. Mijn taak is volbracht. Jullie zullen mij nooit meer weerzien." En hij verdween in het niets. Toen trok het meisje haar bruidssluier af, gooide hem op de grond, en trok zich de haren uit het hoofd. Ze sloeg wanhopig haar armen uit en riep huilend: "Aman, genade, mijn lieve papa Derwisj!"
Hoe erg het ook was, de tijd ging voorbij en alles werd vergeten. En de Prins en zijn vrouw waren samen heel gelukkig. Vanaf die tijd werden elke maandag de paleispoorten opengezet. Het meisje had in een hoek een gordijn gehangen en ging daar dan zitten; de jongen in de andere hoek. Aan bezoekers die 'in Allah's naam' zeiden, gaven zij een schep goud, en aan wie 'in Mohammed's geest' zei, een schep zilver. En zo gebeurde het dat er in dat land niemand meer arm was. Iedereen liet zijn deurdrempels van zilver, en zijn deuren van goud maken.
We laten hen daar maar eens even lekker leven, en wij gaan naar de Padisjah van Istanbul, je weet wel, de vader van het meisje...
De Sultan van Egypte was een grote oorlog begonnen tegen de Padisjah van Istanbul. Die strijd duurde al jaren. Op een dag ging de Padisjah van Istanbul met zijn Lala naar het badhuis. Terwijl zij in het badhuis waren overmeesterde het Egyptische leger plotseling Istanbul. Men ging op zoek naar de Padisjah. De Padisjah en de Lala vluchtten poedelnaakt uit het badhuis. Met zijn tweeën gingen ze op weg naar de berg waar de Lala ooit het meisje had achtergelaten. Ze trokken bedelend door talloze dorpen en steden. Zo kwamen ze op een dag weer in een dorp. Daar zei iemand: "Ach, vadertje! Wat loopt u hier nog te bedelen. Verderop, nog zo'n paar dagen reizen, is een stad. Daar schijnen een sultane en een prins te wonen, en aan wie 'in Allah's naam' zegt, geven zij een schep goud. Wie 'in Mohammed's geest' zegt, krijgt een schep zilver. Dáár moet u heen gaan."
De Padisjah en zijn Lala vertrokken naar die stad. Daar aangekomen gingen ze naar het paleis en naar binnen. Het meisje herkende haar vader en de Lala. Direct gaf zij het bevel: "Breng deze mensen snel naar het badhuis. Laat de een kleren van een Padisjah aantrekken en de ander ministerskleren en breng ze dan weer hier naar toe." De Padisjah en zijn Lala begonnen te trillen van angst: "Wat zullen ze wel niet met ons doen?"
De bedienden brachten hen naar het badhuis. Daar wasten ze hen en gaven hun de kleren om aan te trekken. Daarna brachten ze hen weer terug, naar de kamer van het meisje. Onmiddellijk kwam de Sultane van achter het gordijn te voorschijn, en met een handgebaar liet ze de Prins ook van zijn plaats komen... Ze pakte de handen van de Lala, en kuste ze.
"Dit is mijn Lala, mijn weldoener," vertelde ze aan de Prins, "en die man is een door hoogmoed bevangen Padisjah... èn het is ook mijn vader! Ik had eens het volgende gedroomd: mijn vader was van zijn troon afgedaald, en in grote armoede vervallen, daarna was hij weer dank zij mij Padisjah van zijn land geworden... Toen ik deze droom aan hem vertelde, werd hij razend. Hij leverde me uit aan de beulen en gaf het bevel dat ik gedood moest worden. Ze brachten me naar de top van een berg om me te doden. Daar wierp mijn Lala zich aan de voeten van de beulen om voor mij genade af te smeken. Al zijn verdiensten van veertig jaar arbeid, alles wat hij maar had, gaf hij aan hen. Zo zorgde hij ervoor dat ik vrij kwam. Ik zal mijn leven lang mijn Lala dank verschuldigd blijven. Maar... deze man hier is en blijft tenslotte mijn vader. Ik moet hem dus toch maar vergeven."
Daarna wendde ze zich weer tot de Prins: "Nu is mijn verzoek aan jou het volgende: wil je alsjeblieft een leger naar Istanbul sturen en Istanbul uit de handen van de vijand redden? En wil je zorgen dat mijn vader weer meester wordt van de troon?" Haar man, de Padisjah van Jemen, vaardigde onmiddellijk zijn bevelen uit, een leger werd bijeengeroepen. In de kortst mogelijke tijd werd Istanbul uit de handen van de Egyptenaren gered.
Alles wat de dochter in haar droom had gezien was uitgekomen. De oude Padisjah van Istanbul daarentegen wist gewoonweg niet hoe hij zich bij haar moest verontschuldigen. "Ach, vergeef me, mijn dochter! Ik heb een grote fout gemaakt," zei hij. Hij nam afscheid van haar en van zijn schoonzoon en keerde terug naar Istanbul, hij nam weer plaats op zijn troon.
Ze leefden allen, ieder in hun eigen land, nog lang en gelukkig. Zij hebben hun doel bereikt, hun wensen zijn vervuld, en wij gaan snel jouw bed klaarmaken...
*   *   *
Samenvatting
Een volksverhaal uit Turkije over een gelukbrengende papegaai. Een meisje wordt achtergelaten in een bos, maar ze ontmoet een derwisj, met wie ze mee gaat. In het huis van de derwisj is één kamer waar ze niet mag komen. Als ze de deur toch opent, ziet ze een raam waar ze een papegaai ziet. Deze papegaai zal haar leven veranderen.
Toelichting
Een Padisjah is een sultan of koning. De uitroep "Aman" betekent zoiets als "Help" of "Heb medelijden." Een derwisj is een bedelmonnik. Een eunuch is een vrouwenoppasser in een harem.
De dochter van de Padisjah vertelt iedere ochtend aan haar vader wat zij heeft gedroomd. Op een dag wordt hij woedend om de droom. En dat heeft grote gevolgen. Wij krijgen de droom niet te horen. Na een lang, spannend en verrassend avontuur, komt uiteindelijk de aap uit de mouw. En de droom komt ook uit. Dit is een geregeld voorkomend thema in Turkse sprookjes.
De vogel, de papegaai heeft geen hoofdrol in dit sprookje, maar is wel een schakel tussen twee geliefden en wordt al met al hun liefdeoffer. Zijn bloed brengt, uitgestreken over twee kranen, gouden en zilveren stromen voort. Dit borduurt voort op het gebruik in Turkije om bloed van een dier dat is geslacht vanwege een feest of ter ere van bijvoorbeeld een terugkerende zoon, op voorwerpen, en ook op het voorhoofd van mensen te strijken.
Het overschrijden van het volledige, 'heilige' getal 40 heeft vaak vreselijke gevolgen: in veel Turkse sprookjes (en ook in die uit andere landen) betekent de 41e kamer openen dood of in ieder geval veel ellende. Des te opmerkelijker is het dat in dit sprookje de verboden 41e kamer ook wordt geopend, maar hier is het de kamer met het raam dat leidt tot de liefde en het geluk.
Bron: Az gittik, uz gittik, Pertev naili Boratav. Bilgi Yayinevi, Ankara, 1969 (no. 21, TTV 24). Vertelster: Sidika Boratav (uit het dorp Vodina, Selanik) verteld te Ankara, 1944. Genoteerd door: P. N. Boratav. Vertaald door: Veronica Divendal, 1988.
Verspreidingsgebied: (ook varianten) Selanik, İzmir, Istanbul, Çanakkale, Sivas, Baleskir, Karaagaç/Isparta.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen