dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De schimmel van Middelstum


In Middelstum woonde een jonge, levenslustige vrouw. Heel haar leven lag nog vóór haar, als een bloeiende tuin, rijk aan kleur en met een verscheidenheid aan planten en bloemen. Waarom zou zij aan de dood denken? Iedere dag was voor haar een verrassing, en ze genoot van elke minuut zoals een kind druppel voor druppel een zoete drank indrinkt. Ze sprak het niet uit, maar in haar hart was ze ervan overtuigd: "Eeuwig zal ik jong blijven..."
In de buurt leefde een man die de gave van helderziendheid bezat. Hij voelde wanneer iemand op de hielen gezeten werd door de dood. Het is vreselijk als men er zich van bewust is, wie sterven zal. Hij ging daarom stilletjes zijn eigen gang, zonder zich veel met de mensen te bemoeien.
Op een keer liep hij op de weg, toen hij voor zijn geestesoog een zwarte koets met volgrijtuigen zag naderen. Zoals altijd wanneer hij een begrafenisstoet tegenkwam, stapte hij eerbiedig opzij. Zo duidelijk kon hij alles onderscheiden dat hij er niet aan twijfelde, dat wat hij zag zich in de werkelijkheid afspeelde. Hij dacht: "Laat ik blijven staan, en zien waar het naar toe gaat!"
De wagen hield stil voor het huis van de jonge vrouw. De man keek naar de paarden, en begon plotseling in zichzelf te praten. "Dat is raar," mompelde hij, "een wit en een zwart paard voor de lijkwagen. Zo hebben ze nog nooit iemand begraven. Ik moet het me wel verbeelden."
Vier mannen droegen een kist uit het huis de straat op. Hoewel het deksel stevig gesloten was, kon de man zien wie er in de kist lag. Het was de jonge vrouw die het leven zo liefhad... De beide paarden bleven nog even doodstil staan. Toen verdwenen ze in de verte.
De man ging naar het huis en hij keek door de ramen naar binnen. De jonge vrouw zat aan een tafel over haar naaiwerk gebogen. Er lag een glimlach om haar lippen. Ze keek op toen ze voelde dat ze werd aangestaard. Ze knikte de man vriendelijk toe. Met alle macht dwong hij zichzelf om haar te wenken. Ze wees op zichzelf, enigszins verwonderd. "Wil je mij spreken?" zo vroeg ze.
"Ja," knikte hij. Ze stapte naar buiten en hij vroeg langzaam: "Heb je hier een lijkkoets gezien?" - "Nee..." zei ze en werd bleek.
"Vrouw!" riep hij met overslaande stem, "bereid je voor op de dood!"
Ze wist dat deze man de waarheid sprak. Ze voelde dat ze van dit leven - zo mooi en vol beloften - moest scheiden, als een bruidje van haar bruidegom. Ze ging naar haar kamer, en huilde om deze wrede dood.
Toen de dorpelingen hoorden van de voorspelling, waren er velen die er de spot mee dreven. Ze zeiden: "En ze zou met een wit en een zwart paard worden begraven?! Eerder nog loopt er een rivier van klare jenever door Middelstum, of wordt het kasteel van Ewsum weer opgebouwd. De man droomt!"
De jonge vrouw echter wist wat haar te wachten stond en deed wat ze doen moest. Ze ging afscheid nemen van haar vrienden en vriendinnen. Ze was als iemand die voor altijd zijn geboorteland gaat verlaten.
Zwijgend drukte ze een ieder de hand. Op de drempel van elk huis bleef ze even staan, en ze keek om zich heen. Met gebroken stem zei ze: "Denk goed van mij, als ik onder de aarde lig. De doden hebben het nodig, dat men met liefde aan ze denkt. O! Dat in mijn huis binnenkort een ander zal wonen. Denk aan mij, als jullie die ander zien."
Meermalen vroeg men haar, de een met twijfel, de ander met spot in zijn stem: "Weet je wel zeker, dat je sterven zult?" Dan huilde ze bitter, omdat zij zelf diep in haar hart een spoor van twijfel voelde, een hopen tegen beter weten in dat de man het bij het verkeerde eind had. Ze antwoordde: "Heeft hij zich soms ooit vergist? Waar de lijkkoets stilhield, daar viel altijd een dode, nietwaar?"
"Misschien dit keer niet. En dan nog iets..." zo sprak haar beste vriend, "als het zo moet zijn dat je zult sterven, dan zal ik ervoor zorgen dat je goed wordt begraven, en dat je koets door twee zwarte paarden zal worden getrokken!"
"Ach, dat ligt buiten je macht, ik ben gevonnist en veroordeeld! Vaarwel!"
Enige dagen later werd ze ziek en men spotte niet meer in het dorp. Nooit eerder had ze ziek in bed gelegen. Men moest toegeven dat dit een onheilspellend teken mocht heten. De dokter werd erbij gehaald, en deze schudde machteloos het hoofd. Tegen deze ziekte was geen kruid gewassen. De jonge vrouw moest sterven.
Haar hoofd lag heel stil en berustend in het witte kussen. Ze hield de handen al gevouwen op haar borst, en zó wachtte ze op de dood, in het vertrouwen dat zij opgevangen zou worden aan de andere kant. Haar gedachten cirkelden om de dood, zoals ze tijdens haar leven naar spel en dans uitgegaan waren. Ze was het aardse bestaan moe en het leek haar of de wereld een lege huls was geweest, met haar ziel daarin gevangen.
Ze bad. "Kom dan nu o goede dood, want u moet toch komen, en voer me naar de eeuwige gelukzaligheid, die wij hier in ons aardse bestaan niet kennen. Ik roep u aan zoals een jong meisje haar minnaar vanuit haar raam binnenroept. U bent mijn verlosser, wacht toch niet langer!"
Haar geest had zich al overgegeven, maar ze had een gezond jong lichaam dat zich heftig tegen de dood verzette. Haar krachtige spieren, haar lenige ledematen, en haar warme bloed kwamen in opstand tegen de dood die haar verlamde en verkilde en haar met pijnen sloeg. Ze glimlachte in haar leed, zoals ze in haar vreugde had geglimlacht.
En in de nacht sloeg de dood zijn laatste slag, en zij lag geveld. Toen herinnerde zich de vriend de belofte die hij haar had gegeven: dat zij als ieder ander normaal mens zou worden begraven. Men vroeg hem waarom hij niet huilde. Hij antwoordde: "Ik heb wel wat beters te doen. Als ze eenmaal goed onder de aarde ligt, zal ik om haar treuren!"
Dit waren zijn woorden en men dacht er lange tijd over na, onzeker hoe men deze moest uitleggen. Zij was gestorven... goed. Niemand had het verwacht. Toch gebeurde het. Al moest men dit ene feit geloven, men kon het andere niet aannemen: het sprak toch vanzelf dat twee zwarte paarden de wagen zouden trekken.
De man die de gave van helderziendheid bezat, liep rusteloos °over de weg. Ook hij hoopte dat niet zou gebeuren, wat gebeuren moest. Altijd kwam het uit.
Wie houdt de stroom van een rivier tegen? Wanneer het deze keer toch eens anders zou zijn! Wanneer zijn voorspelling dit keer niet uit zou komen, zou hij misschien bevrijd zijn van zijn gave die hij als een loodzware last voelde drukken. Altijd waren het gewone begrafenissen geweest die hij van te voren had gezien. Nooit eerder had hij het wonderlijk beeld van een wit en een zwart paard voor de koets gezien. Misschien was het een goed teken. "'t Zal nu niet uitkomen," zo troostte hij zichzelf.
Hoewel hij zichzelf dit probeerde wijs te maken, stond hij op de ochtend dat de jonge vrouw werd begraven voor het huis. Hij stapte op de man af die de vriend van haar leven was geweest, en zei geheimzinnig: "Zie ik het goed en zijn het twee zwarte paarden voor de koets?" - "Twee zwarte paarden!"
"Gelukkig - dan heb ik mij vergist! Ga je in een rijtuig zitten?"
"Nee, ik loop naast de koets. We zijn nog niet op het kerkhof." - "O... o... daar heb je gelijk in. We zijn nog niet op het kerkhof. Ik wou dat de paarden er al waren!" - "Ze zullen er komen." Hij zette zijn tanden op elkaar. Ik heb het haar beloofd."
De paarden gingen stap voor stap. De rouwkoets kwam in beweging. Alles geschiedde, zoals bij een gewone begrafenis. De mensen in het volgrijtuig zeiden tot elkaar: "De voorspelling komt niet uit. Er loopt geen schimmel voor de wagen." De vriend van de jonge vrouw slenterde langzaam mee.
Toen schoot er iets voorbij dat de paarden verschrikte. Het was nog nooit gebeurd zolang er een rouwkoets in Middelstum had bestaan. Ze sloegen op hol en in hun paniek renden ze een greppel in. Men liep zo snel men kon de dieren achterna. Een stond nog overeind, bezweet en trillend over zijn lichaam. Het andere lag weerloos op de grond, het had een been gebroken. Precies op dat moment kwam er een boer voorbij, die een schimmel aan zijn hand meevoerde. "Wat is hier gebeurd?" vroeg hij.
De koetsier maakte zonder te antwoorden de touwen van het dier al los.
"We zullen het witte paard voor de wagen spannen, in plaats van het zwarte." En zo gebeurde het.
*   *   *
Samenvatting
Een Groninger sage over de begrafenis van een jonge vrouw. Een helderziende man voorziet de dood van een jonge vrouw. De koets wordt getrokken door een wit en een zwart paard. Zij wil twee zwarte paarden als ze begraven wordt. Onderweg naar haar begrafenis sneuvelt er een zwart paard en wordt door een schimmel vervangen.
Toelichting
Een sage over een koets getrokken door een wit en een zwart paard, onderweg om een jonge vrouw naar haar laatste rustplaats te brengen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen