dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De slimme prinses


Vele jaren geleden leefde er in Benares een koning, hij had een dochter, maar geen zoon en hoe gelukkig hij ook met zijn dochtertje was, het was een groot gemis voor hem, geen zoon te hebben. Daarom vroeg hij aan zijn zuster haar zoon - die de erfprins zou zijn - aan hem af te staan. De zuster deed dat, en zo kwam de jongen in het paleis, waar hij samen met het dochtertje van de koning werd opgevoed.
De kinderen waren altijd samen en de koning verheugde zich in de aanblik daarvan. Ze waren net een klein paar, en een paar zouden ze ook worden, dat was de bedoeling van de koning. Hij belegde een ministerraad, en zei tot de ministers: "Heren, een troonopvolger heb ik zelf niet, maar na mijn dood zal mijn neef koning worden en mijn dochter zal zijn vrouw zijn." De ministers juichten het besluit van de koning toe. "Hoera!" zeiden zij, en aan het hof, waar allen met welgevallen het kinderlijke paar samen zagen, was iedereen blij. Opgevoed in hetzelfde huis, spelend in dezelfde tuin, hechtten de kinderen zich zeer aan elkaar. Zij waren geen moment buiten elkaars gezelschap, zij konden elkaar niet missen, hun geluk was onbewolkt, zij wisten, dat zij nooit zouden hoeven scheiden, omdat zij elkaar als man en vrouw waren beloofd.
Maar toen zij volwassen waren deed de koning van een machtig naburig rijk aanzoek om de hand van de prinses voor zijn zoon de kroonprins. De koning begreep, dat dit huwelijk voor zijn dochter schitterender zou zijn dan dat met haar neef de erfprins, wat hij haar in het vooruitzicht had gesteld, hij wilde graag door zulke nauwe familiebanden met het vorstenhuis van het naburige land verbonden zijn, daarom besloot hij het aanzoek in te willigen en op zijn vroeger besluit terug te komen. Hij belegde een ministerraad en deelde aan de ministers zijn veranderd besluit mede.
"Mijn neef, de erf prins," zei hij, "zal in een ander koningshuis een prinses moeten zoeken, die zijn gemalin wordt, op die manier hebben we tweemaal bruiloft, de familie wordt groter, ons koningshuis stijgt in aanzien, en de nakomelingschap wordt talrijker." De ministers juichten het veranderd besluit van de koning toe. "Hoera!" zeiden zij, maar de prinses was boos, zij stampvoette, zij was dikwijls een lieve, kleine dwingeland, die haar zinnetje wist door te zetten, maar deze keer bleef haar vader op zijn stuk staan en hij zei, dat hij daarbij niets anders dan haar geluk op het oog had.
De prinses geloofde daar niets van, maar de koning zei, wat alle vaders in zulke omstandigheden zeggen, dat zij dat later zelf zou inzien en dat zij hem dan dankbaar zou zijn, dat hij haar nu haar zin niet gegeven had. Daarmee was de zaak voor hem uit, maar zij was niet uit voor de prinses, zij wilde van het huwelijk met de aanzienlijke kroonprins niets weten, haar neef, de erfprins, wilde zij hebben en geen ander, dat moest haar vader zich goed in de oren knopen. De koning knoopte het zich goed in de oren, hij wees een der bijgebouwen als woning voor zijn neef aan, hij gaf hem daar zijn eigen pages en bedienden en verbood hem nog ooit een voet in het paleis te zetten. De koning nam geen halve maatregelen. Alle leden van de hofhouding en alle kameniers en vrouwelijke bedienden van de prinses kregen de strenge opdracht, goed op de prinses te letten, en hem onmiddellijk in te lichten als zij van elkaar bemerkten, dat een van haar de prinses in haar eigenzinnigheid hielp. En om haar ook in de nacht te bewaken liet hij voor haar een slaapkamer naast de zijne inrichten, 's avonds ging de deur daarvan op slot, 's morgens ontsloot de koning ze zelf en zo was hij volkomen gerust en zeker van zijn zaak.
De kroonprins uit het naburige rijk kwam. met pracht en praal, met vele kostbare geschenken, maar hij vond enkel een stuurse bruid, het huwelijk werd echter vast gesteld en de kroonprins vertrok weer. Intussen dachten de van elkaar gescheiden geliefden aan niets anders dan elkaar, en de erfprins, de echte geliefde van de prinses, zon op middelen, om toch in het bezit te komen van de hem beloofde bruid, die hem en geen ander wilde hebben.
Eens zag hij in het bijgebouw de voedster van de prinses, hij dacht, dat, als een van de vrouwelijke bedienden van de prinses te vertrouwen zou zijn, het deze moest zijn, die de prinses in de armen had gedragen en als haar eigen kind had bemind. Hij ging daarom naar haar toe en gaf haar een geschenk. Zij vroeg: "Geeft gij mij dat geschenk, omdat gij een dienst van mij verwacht, edele heer?" - "Ja," zei de prins. De vrouw glimlachte en vroeg: "Wat kan ik voor u doen?" De prins zei: "Moedertje, vraag aan de koningsdochter, of er geen gelegenheid is, dat ik haar ontvoer?" De vrouw zei: "Ik zal met de koningsdochter spreken en dan zal ik het u komen vertellen." - "Goed, moedertje," zei de prins.
De vrouw ging heen. 's Avonds zei zij tegen de prinses: "Dochtertje, laat ik nu uw haren kammen." Zij kamde de golvende haren van de koningsdochter, de kameniers keken toe, de vrouw merkte, hoe zij allen op haar letten, zij dacht aan het strenge bevel van de koning, maar toen de kameniers zich even wat verwijderden in het vertrek, bukte zij zich, alsof zij bij het oor van de prinses een haarstreng wilde kammen die moeilijk te ontwarren was, de prinses riep: "Au!" Maar de voedster fluisterde haar toe: "Uw neef de prins vraagt, of gij een gelegenheid weet, dat hij u ontvoert." - "Au!" riep de prinses.
Zij gaf niet dadelijk antwoord, zij glimlachte haar voedster in de spiegel toe, zij knikte langzaam 'ja', toen, alsof zij voor zichzelf een liedje zong, zei ze met zangerige stem:
"Is er slechts een zachte hand
Een goede, tamme olifant
En regent het in de donkeren nacht
Dan is de zaak heel gauw volbracht."
De voedster zei deze woorden in hare gedachten na, toen nog eens, en daarop nog enige keren, net zo lang totdat zij ze goed van buiten kende en zeker wist, dat zij ze niet meer zou vergeten.
De volgende dag ging zij naar de prins. "Moedertje," vroeg hij, "wat heeft de koningsdochter gezegd?" - "Haar boodschap is een vers, en anders heeft zij niets gezegd." - "En hoe luidt dat vers?" - "Dat vers luidt:
Is er slechts een zachte hand
Een goede, tamme olifant
En regent het in de donkeren nacht
Dan is de zaak heel gauw volbracht."
"Goed, moedertje," zei de prins. Hij herhaalde het vers enige keren voor zichzelf en dacht over de zin ervan na, totdat hij die gevonden had. Het vers hield een boodschap in, het hield wenken in, hij zou die nakomen. Hij lette op de pages die hem bedienden, totdat hij onder hen een tengere knaap zag, wiens handen opvallend slank en zacht waren. Hij dacht: "Die moet ik hebben."
En hij liet deze page allerlei lichte diensten voor zich verrichten, beloonde hem daarvoor en was vriendelijk tegen hem, om de toegenegenheid, de hulpvaardigheid en het vertrouwen van de knaap te winnen. Hij ging naar de stal der staatsolifanten, maakte zich bevriend met de wachters, gaf hun geschenken en kreeg van hen gedaan, dat zij hem hielpen in het africhten van een olifant tot zeer zacht lopen en lang, roerloos stilstaan en tot volledige gehoorzaamheid aan hem. Toen wachtte hij zijn tijd af.
Op zekere avond in de donkere helft van de maand begon het tegen middernacht hevig te regenen. "Dit is de nacht, waarvan de koningsdochter gesproken heeft," zei de prins. Hij ging naar de page, zei, dat hij zijn diensten nodig had, hij nam hem mee naar de olifantsstallen, besteeg de olifant, zette de kleine, tengere page voor zich op de rug van het dier en reed daarop tot onder het venster van de prinses. Hier deed hij de olifant, die geluidloos gelopen had, stilstaan en wachtte op het roerloze dier gezeten. Het was stikdonker, de prins werd drijfnat, maar dat moet men voor de geliefde over hebben.
De koning bewaakte zijn dochter, nimmer kreeg zij verlof in een andere kamer te slapen dan in de kleine kamer naast de zijne, waarvan hij avond aan avond de deur verzegelde. "Vannacht zal de prins komen," zei de koningsdochter. Zij legde zich in bed maar zij bleef wakker, en na een tijdje riep zij: "Hoor eens wat een heerlijke regen, vader, ik zou een regenbad willen nemen." In kleine grillen gaf de koning haar maar al te graag haar zin, in de hoop haar daarmee vriendelijk te stemmen voor zijn plannen. Hij glimlachte fijntjes, hij zou in elk geval de uiterste voorzichtigheid in acht nemen, en riep: "Zeker, mijn dochter, neem een regenbad, wacht, ik kom en zal u behulpzaam zijn." - "Goed vader," zei de prinses. "Ha, dacht de koning, dan is zij toch niets van plan, als zij zo snel goed vindt dat ik kom en er niet op staat alleen te zijn." Hij stond op, kwam naar zijn dochter en nam haar bij de hand. "Kom," zei hij en hij leidde haar naar het venster. Hij opende het en tilde het meisje op een grote, smeedijzeren lotusversiering aan de buitenkant van het raam. Zelf bleef hij binnen staan, omdat hij liever niet nat werd, maar hij hield zijn dochter bij haar ene hand vast. Haar andere hand stak zij uit.
De prins onder het venster, die gehoord had hoe het raam werd geopend en de zachte, beminde stem van de geliefde vernam, gaf de page een duwtje, beiden stonden recht. De prins nam de uitgestoken hand van de prinses, deed de armbanden van de pols, de ringen van de vingers en schoof deze sieraden aan de hand van de page. Toen zei de prinses: "Ach, vader, ik word moe van het staan in een houding, ik wilde me even omdraaien, neem mijn andere hand." - "Dat is goed, mijn kind," zei de koning en liet haar hand los. De prins tilde nu de page op de lotusversiering naast de koningsdochter, en de page legde zijn zachte hand met de juwelen van de prinses in de uitgestoken hand van de koning. "Zo, nu heb ik je bij je andere hand," zei de koning. "Wees voorzichtig, vader," zei de prinses. "Daar kunt ge gerust op zijn, mijn kind," zei de koning, "ik heb je goed vast." De koningsdochter hield nu de prins haar andere hand tegen.
De prins ontdeed pols en vingers van hun sieraden, legde ze in de hand van de prinses, en deze deed ze de page aan diens vrije hand. "Vader, neem nu ook mijn andere hand, dat ik naar binnen spring," zei de prinses. "Dat is goed, mijn kind," zei de koning, "waar is je hand?" - "Hier vader," zei de prinses. En de page legde zijn tweede hand in de andere hand van de koning. De prinses echter gleed van de lotusversiering in de haar toegestoken armen van de prins, en de olifant ging geluidloos weg. Maar de page sprong aan de handen van de koning naar binnen en glipte meteen onder de dekens. De koning sloot het raam en grendelde het. Toen ging hij de kleine slaapkamer uit en verzegelde de deur. In gebukte houding luisterde hij nog even. "Zij slaapt reeds," zei hij. En glimlachend ging hij, op zijn tenen, naar zijn eigen kamer.
De volgende morgen ontsloot de koning de slaapkamerdeur van zijn dochter. "Kom, mijn dochtertje," zei hij, "het is tijd om op te staan." Maar daar sprong hem een page tegemoet. "Waar is mijn dochter!" riep de koning. "Die is er met uw neef vandoor," zei de page. "Wat!" schreeuwde de koning, "hoe is het mogelijk?" - "Gijzelf, majesteit," zei de page, "hebt haar de prins toegereikt, door haar op de lotusversiering te tillen, waarvan de prins haar in zijn armen heeft afgenomen." En hij toonde de koning zijn smalle, zachte handen met de juwelen van de prinses. De koning was woedend, maar hij kon niet lang woedend blijven, hij werd ook weer kalm, hij voelde zijn onmacht. "Een vrouw," zei hij, "kan men niet bewaken, zelfs niet al houdt men haar bij de hand vast." En dat was een verstandige opmerking.
De voortvluchtige keerden terug, nadat de koning de boodschap had laten verspreiden, dat hij zich tegen hun huwelijk niet langer zou verzetten. Aan zijn machtige nabuur schreef hij een beleefde brief met de in die omstandigheden gebruikelijke verontschuldigingen. Hij deelde zijn nieuwe besluit aan de ministerraad mee. De ministers juichten dit nieuwe besluit toe. "Hoera!" zeiden zij, en dat zeiden allen, ook de koningsdochter en de prins. Zij trouwden, met grote pracht en praal, de olifant ging mee in de bruidsstoet, de page ook, maar het regende niet, de zon scheen heerlijk. En de erfprins werd onderkoning, en toen de oude koning stierf werd hij diens opvolger op de troon.
*   *   *
Samenvatting
Een boeddhistisch liefdesverhaal uit het oude India. Een oude Indiase koning heeft geen zoon, maar wel een dochter. Hij belooft aan de zoon van zijn zus zijn eigen dochter als vrouw en benoemt hem als troonopvolger. Wanneer echter een prins van een naburig rijk om de hand van zijn dochter vraagt breekt hij die belofte. Toch is de liefde sterker en uiteindelijk trouwen neef en nicht - met instemming van de oude koning - met elkaar.
Toelichting
Van oorsprong is dit een boeddhistisch sprookje uit India en werd in 1922 gepubliceerd in de bundel ‘Buddhistische Märchen aus dem alten Indien’.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen