dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De verstandige boerendochter


Er was eens een arme boer. Hij had geen land, alleen maar een klein hutje, en een enige dochter, en toen zei die dochter: "We moesten de koning om een stukje bouwland vragen."
De koning die van hun armoe had gehoord, gaf er hun een stukje wei bij, en dat spitten zij en haar vader om en daar wilden ze een beetje koren en wat veldvruchten zaaien. Toen ze de akker bijna hadden omgespit vonden ze in de aarde een sleutel van zuiver goud. "Kijk," zei de vader tegen het meisje, "omdat onze koning zo genadig voor ons geweest is en ons die akker heeft gegeven, moesten we hem daarvoor die sleutel geven."
Maar daar wilde de dochter niet op ingaan en ze zei: "Vader, als we de sleutel hebben en niet het slot dat erbij hoort, dan moeten we dat slot liever eerst opzoeken en anders onze mond houden."
Maar hij wou dat niet toegeven, en hij nam de sleutel, bracht hem naar de koning en vertelde, hoe hij die in de akker gevonden had, en of hij het als een teken van dankbaarheid van hem wou aannemen. De koning nam de sleutel en vroeg of hij niets méér gevonden had. "Nee," zei de boer. Maar de koning zei, nu moest hij ook het slot meebrengen. De boer zei: nee, dat hadden ze niet gevonden; maar dat baatte hem evenveel, alsof hij het tegen de wind had gezegd: hij werd in de kerker gezet, en moest zo lang zitten, tot hij het slot erbij geven zou.
De knechts moesten hem elke dag water en brood brengen, zoals je dat in de gevangenis krijgt; en toen hoorden ze dat de man aldoor maar riep: "Och, had ik maar naar mijn dochter geluisterd! Och, och, och, had ik toch maar naar mijn dochter geluisterd!" En de knechts kwamen bij de koning en vertelden, hoe die gevangene steeds maar riep, och, och, had ik toch maar naar mijn dochter geluisterd! en dat hij niet eten of drinken wou.
Hij beval de knechts de gevangene bij hem te brengen, en nu vroeg de koning hem, waarom hij aan een stuk doorriep, had ik maar naar mijn dochter geluisterd! "Wat heeft je dochter dan gezegd?"
"Ja, die heeft gezegd, ik moest die sleutel niet brengen, want dan moest ik ook het slot hebben!"
"Heb je dan zo'n slimme dochter, laat ze dan eens hier komen!" En zo moest zij bij de koning komen, en die vroeg of ze dan zo slim was, en hij zei, hij wou haar een raadsel opgeven, als ze dat raden kon, dan wou hij wel met haar trouwen. Ze zei dadelijk: "Ja," dat zou ze wel raden. Toen zei de koning: "Dan moet je bij me komen: gekleed en toch niet gekleed, niet op het paard en niet op de wagen, niet op het pad en niet buiten het pad, en als je dat kunt, zal ik je trouwen."
En ze ging weg en ze kleedde zich poedelnaakt uit, dus dan was ze niet gekleed en ze deed een groot visnet om en dan was ze gekleed, en ze huurde een ezel en ze bond de ezel het visnet aan zijn staart, zodat hij haar voort moest slepen, dat was niet op het paard en op de wagen, en de ezel moest haar over het karrenspoor slepen, zodat ze alleen met haar grote teen de grond raakte, dus dat was niet op het pad en niet buiten het pad. En toen ze zo aan kwam rijden, zei de koning, dat ze het raadsel had opgelost, en alle voorwaarden waren vervuld. Hij liet haar vader vrij, hij nam haar bij zich als zijn vrouw, en hij liet zijn hele koninklijke bezittingen aan haar goede zorgen over.
Nu waren er al weer enige jaren voorbij, toen de koning eens naar een parade ging, en toen gebeurde het, dat boeren met hun karren voor het slot stilhielden, want ze hadden hout verkocht, sommigen hadden ossen voor de kar en anderen paarden. Nu was er een boer en die had drie paarden en daarvan kreeg er één een veulentje, en dat veulentje liep weg en ging precies tussen twee ossen liggen, die voor een kar stonden.
De boeren liepen te hoop en begonnen te twisten, te smijten en te gooien, en de ossenboer wou het veulentje houden en zei dat het van de ossen was, en de andere zei: nee, het was van een paard van hem, dus het veulen was ook van hem.
De ruzie kwam voor de koning, en die deed deze uitspraak: waar het veulentje gelegen had, moest het blijven, en zo kreeg de ossenboer het, van wie het natuurlijk niet was. En de boer ging weg, huilend en jammerend over dat veulentje.
Maar nu had hij horen zeggen dat de koningin zo aardig en genadig was, omdat ze toch ook maar van arme boerenafkomst was, en hij ging naar haar toe en vroeg haar, of zij hem niet helpen kon, zodat hij z'n veulentje weer terug kreeg. Ze zei: "Ja, als je belooft, dat je me niet verraden zult, dan zal ik het je zeggen. Morgenvroeg gaat de koning naar de wachtparade. Stel je dan midden op straat op, waar hij langs komt, neem een groot visnet mee en doe alsof je vist, en vis dan steeds door en schud het net nu en dan uit, alsof het vol was," en ze gaf hem ook het antwoord op, dat hij zeggen moest als de koning hem wat vroeg.
Zo stond de boer de volgende dag op straat en viste op het droge. De koning kwam erlangs, zag het en stuurde er z'n loper heen om te vragen wat die dwaas van plan was. Toen antwoordde hij: "Ik ben aan het vissen." De loper vroeg hoe hij vissen kon, er was immers geen water. De boer zei: "Zo goed als twee ossen een veulentje kunnen krijgen, zo goed kan ik op het droge vissen."
De loper bracht de boodschap aan de koning over, en die liet de boer bij zich komen en zei hem: dat heb je ook niet van jezelf, en van wie hij dat had: hij moest het maar meteen bekennen. Dat wou de boer niet doen en hij zei maar: genadige hemel, hij had het helemaal van zichzelf. Maar toen legden ze hem op een bundel stro en sloegen en knuppelden hem zo lang, tot hij bekende dat de koningin hem geholpen had.
De koning kwam thuis en zei tegen zijn vrouw: "Waarom doe je zo vals: ik wil je niet meer tot vrouw hebben, je tijd is om, ga maar weer terug vandaar je gekomen bent: een boerderijtje." Maar één ding stond hij haar toch toe: ze mocht het beste en liefste meenemen wat ze wist, en dat zou haar afscheid zijn. Ze zei: "Ja, lieve man, als je het zo beveelt, dan wil ik het ook doen," en ze viel hem om de hals en kuste hem en zei, van hem wilde ze afscheid nemen.
Ze liet dan een sterke slaapdrank komen om hem een afscheidsdronk toe te drinken: de koning nam een flinke teug, maar zij nipte maar even. Toen viel hij spoedig in een diepe slaap, en toen ze dat zag, riep ze een lakei. Ze nam een mooi wit linnen laken en wikkelde hem daarin, en de lakeien moesten hem in een wagen voor de deur dragen, en ze reed met hem naar haar vaders huisje. Daar legde ze hem in haar bedstee en hij sliep een dag en een nacht door.
Hij werd wakker en keek om zich heen en zei: "Ach, God, waar ben ik," en hij riep zijn knecht, maar er was niemand. Tenslotte kwam zijn vrouw aan het bed en zei: "Lieve man en koning, u hebt mij bevolen dat ik het liefste en het beste uit het slot mee moest nemen, en nu heb ik niets, dat beter en liever is, dan uzelf, en daarom nam ik u mee."
De koning sprongen de tranen in de ogen en hij zei: "Lieve vrouw, u bent de mijne en ik ben de uwe," en hij nam haar weer met zich mee naar het paleis en liet zich opnieuw met haar in de echt verbinden, en ze zullen wel tot heden ten dage nog in leven zijn.
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje van de gebroeders Grimm over een slim boerenmeisje.
Toelichting
Verteld door Frau Viehmann uit Zwehern en opgetekend door de gebroeders Grimm.
Dit kostelijk vertelde sprookje heeft talrijke, in de keus van de slimheidsproeven onderling sterk afwijkende varianten; het werd reeds bewerkt in de oud-Noorse sage van Ragnar Lödbrök waarin hetzelfde wordt verteld. Zie Het raadsel.
Dergelijke proeven van scherpzinnigheid waren in de middeleeuwen zeer geliefd en worden aan allerlei sagenfiguren verbonden; in Italië aan de held van een beroemd volksboek Bertoldo, in de Slavische landen aan Salomo.
Voor de verhouding van de verschillende varianten, die ook in het Oosten in grote getalen voorkomen, zie J. de Vries "Die Märchen von klugen Rätsellösern" (FF Comm. nr. 73, Helsinki 1928).
Naast een slim meisje staat ook een slimme knaap, vooral in de Oosterse traditie, die waarschijnlijk op een Indisch origineel teruggaat.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen