dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De vervloekte klokken van Breda


Dit verhaal gaat over twee jonge mensen, Maria van Grave en jonkheer Walther van de Ulvenhout, die elkaar leerden kennen in de lente van hun leven. Wee hen! Hun prille liefde was tot mislukken gedoemd. Toen de jonkheer op zijn vader afstapte om hem ronduit te verklaren: "Ik houd van Maria van Grave en wil met haar trouwen," maakte de oude geschrokken een afwerend handgebaar. "Nooit! Ik mag het je niet toestaan!" - "Waarom niet, vader?"
De oude man staarde in de vlammen en hij gaf geen antwoord. De jonkheer viel op zijn knieën voor hem neer. "Vader, denk aan uw eigen jeugd, denk aan de dagen dat u moeder liefhad, in de lente van uw leven Wat zou u uw vader hebben geantwoord, als deze had gezegd: 'Je mag niet trouwen.'"
"Neem een ander, neem wie je wilt," zo riep de oude man uit, "maar niet Maria van Grave, nooit Maria van Grave!" - "Waarom niet? Zeg me dan toch waarom?!" - "Het is mijn wens en mijn bevel!"
Hardop vloekend rende de jonkheer de zaal uit. Hij zadelde zijn paard en reed in galop over de wegen, zijn paard al maar aansporend tot nog meer spoed. Zo kon hij goed nadenken. "Mijn vader is zeker vergeten hoe het voelt om lief te hebben, hij denkt dat de liefde zich laat beheersen, hij wil me dwingen zijn zin te doen, alsof God of de duivel me zou kunnen dwingen. Hij kan nog eerder het kloppen van mijn hart stoppen dan mijn liefde. Vort! Rij aan paard, we zien wel waar we terechtkomen, mijn liefde zweept me op. 't Kan me niet meer schelen wat er gebeurt. Als het dan moet zijn, dan zeg ik: laat het komen, zoals het komt."
Plotseling hield hij zijn paard in, en hij sloeg zijn hand tegen zijn voorhoofd. "Zou ik haar vanmiddag niet ontmoeten, om haar te vertellen wat mijn vader zei?! Ze zal er nu vast niet meer zijn. Ik, ongelukkige! Ik had haar in mijn armen kunnen sluiten, en ze zit nu vast weer thuis, zonder dat ik haar heb gezien!" Deze gedachte deed zijn gezicht van voorhoofd tot nek branden, alsof hij te lange tijd een zware helm had gedragen. Hij dacht aan haar ogen en een wild verlangen kwam in hem op. Wilde zijn vader proberen hem van haar te scheiden? Hij lachte. Hij wendde zijn paard, en deed het spoorslags rijden naar de plaats waar hij Maria zou ontmoeten.
Ze stond nog op hem te wachten, in het gezelschap van een oude dienares, die verveeld en ongeduldig een eindje van haar af stond. Zij liep hem tegemoet, en ze vatte hem, nadat hij het paard had doen stilstaan, bij de hand.
"Hoe heb ik gewacht!" Hij steeg af en bond zijn dier aan een boom. "Wat heeft je vader gezegd?" - "Laat me je eerst kussen." - "Eerst, wat heeft je vader gezegd?"
"En als mijn vader heeft gezegd, dat wij elkaar niet mogen trouwen, moet ik dan soms weer van hier weggaan? Wat doet het ertoe wat mijn vader denkt..."
"Dus hij vindt het niet goed dat wij elkaar liefhebben?" vroeg ze verdrietig. Hij keek haar verbaasd aan. "Hoe weet je dat?"
"Dat maak ik op uit je woorden. O Walther, ik wist wel dat wij elkaar niet zouden kunnen krijgen. Ook mijn vader zei: er kan niets bestaan tussen een Van de Ulvenhout en een Van Grave. Waarom moeten onze ouders zo wreed zijn?" - "Waarom laten ze ons niet met rust?!" schreeuwde hij wild. "Wat hebben wij te maken met een vete tussen de Van Ulvenhouts en de Van Graves? Wij hebben elkaar lief. En als het geen vete is, hebben ze ons te maar te vertellen waarom wij geen paar mogen worden." - "Wat kunnen we doen?"
"Nu begint het pas, voor jou en voor mij. Mijn vader moet niet denken dat hij de baas over mij kan spelen. Luister naar me! De nachten zijn donker. Ik zal met je vluchten. Heb je me lief?" - "Ik weet niet of ik zal durven. Ik wist dat je het me zou vragen, en ik bad dat je het niet zou doen! Want hoe moet ik me tegen je verweren? Vraag het me niet weer..."
"Wat zal mijn vader opkijken als ik hem zeg: ik ben getrouwd met Maria van Grave! Stil... ik weet een kerk... waar 's nachts een priester bidt. Hij zal ons huwelijk inzegenen!" - "Walther, wanneer jij het zegt..."
"Overmorgen nacht! Zacht weer, regen of wind, het maakt niet uit, dan gebeurt het. Wij hebben elkaar lief!" Toen wist ze zeker dat ze hem gehoorzamen moest. Haar vader en moeder waren vreemden voor haar geworden, en zoals dat nu eenmaal gaat, was de vreemde een vriend geworden. Ja, iemand anders dan hij bestond niet meer op deze wereld. "Ik zal doen wat je vraagt," beloofde ze met zachte stem. "Ik hou van je!"
Hij sloot haar in zijn armen en hij kuste haar teder en beschermend. Zij legde haar hoofd tegen zijn schouder, en ze huilde, van niet eerder gekende wanhoop. Hij streelde haar troostend over de wangen.
Ze keek hem aan als zag ze hem voor de eerste keer. Zij kende zijn gangen en ze kon de trekken van zijn gelaat een voor een dromen, wanneer ze de ogen sloot. Maar ze had hem nog nooit zo bezien als ze nu deed, nu ze zichzelf en haar leven overgaf in zijn handen.
"Waarom kijk je me zo aan?" vroeg hij. "Walther! Ik laat mijn vader en moeder in de steek voor jou." - "Je krijgt er toch een nieuw thuis voor terug? Lieveling, als je vader en je moeder je vervloeken, zal ik je des te meer liefhebben..."
"Er ligt een vreemde glans in je ogen, die ik nog nooit heb gezien. Jij denkt dat je alles en iedereen kunt dwingen!" - "Wee degenen die mij in de weg staan!" - "Je maakt me bang. Wat zal er gebeuren?" - "Laat gebeuren wat moet gebeuren. Wij horen bij elkaar!" Ze spraken met elkaar af dat ze twee nachten later zouden ontvluchten. Hij zou met een dienaar onder haar venster staan, en een ladder tegen de muur van haar kamer zetten. Te paard zouden ze wegrijden.
Op de bewuste dag gingen de heer en zijn dienaar op weg. Onderweg zeiden ze niets tegen elkaar, ze fluisterden zelfs niet. Bij het kasteel aangekomen, stegen ze af. De paarden bleven onbeweeglijk staan, als standbeelden. Ze stond klaar op het afgesproken uur. Ze hoorde hoe de ladder in de buurt van het venster werd gezet, maar ze kon niets onderscheiden in de donkere nacht.
Ze luisterde. Heel zachtjes besteeg iemand de sporten van de ladder en stapte behoedzaam haar kamer binnen. Ze wachtte angstig af, haar hart klopte in haar keel, alsof een inbreker haar naderde. Toen voelde ze zijn vertrouwde armen om zich heen en ze kwam tot rust.
De dienaar die beneden stond te wachten, ontstak een vuur. Bij dit rozige schemerende licht dat flakkerde alsof het in de wind werd bewogen, al waaide het niet, droeg haar minnaar haar naar beneden. Toen ze de grond raakten, doofde op hetzelfde ogenblik de gloed. Hij tilde haar op het paard en stapvoets reden ze weg. Zo zou het voor diegenen die iets hadden gehoord, lijken alsof er toevallige ruiters voorbij gingen. "Waar breng je me heen?" vroeg ze fluisterend, nadat ze een eindje van haar huis vandaan waren. Hij lachte. "Dus je hebt toch wel vertrouwen in mij, dat je op me wachtte zonder te vragen, waar ik je heen zou brengen, mijn liefste!" - "Ja," antwoordde ze eenvoudig, en in de duisternis zocht ze zijn hand.
"We zijn spoedig waar we wezen moeten." Voor een kerk liet hij zijn paard stilhouden en nadat hij op de grond was gesprongen, hielp hij haar het paard af. "Straks zullen we draven," zei hij, "als het huwelijk tussen ons is ingezegend. Dan zal ik je ver weg voeren, waar geen mens ons kan vinden, lieveling. Dan begint er een leven van geluk voor je." Hij leidde haar aan de hand de kerk binnen. Kaarslicht verspreidde een rossige gloed in de ruimte, en de geur van wierook vulde hun neusgaten. Bij het altaar lag een priester geknield, in gebed verzonken, die niet opkeek toen ze hem naderden. "Dit is de priester," fluisterde Walther, "aan wie ik heb gedacht. Vele nachten, wanneer alle andere mensen slapen, bidt hij hier in de eenzame kerk. Hij zal ons het geluk niet weigeren."
Zij wachtten eerbiedig, tot de priester van zijn plaats opstond. Ze stonden hand in hand voor hem. In de geest van de priester trilde nog de echo van het gebed na, en hij hield zijn hoofd gebogen. Pas toen Walther zijn mond opendeed, merkte hij dat er mensen op hem wachtten die om zijn goede raad verlegen waren. "Wat kan ik voor u doen?" vroeg hij beminnelijk.
"Vader! Zie hier voor u twee mensen die van elkaar houden, een minnend paar, dat u smeekt, om hun huwelijk in te zegenen."
"Waarom komen jullie daarvoor in de nacht?" - "Als men ons overdag verhindert om te gaan, moeten we de nacht wel zoeken!"
"Waarom verhindert men u overdag te gaan?" - "Ik weet het niet, vader! Men weigert ons een verklaring!" - "Hoe is uw naam?" - "Walther van de Ulvenhout!" - "En van het meisje dat naast u staat?" - "Maria van Grave..."
"En uw vader heeft gezegd dat een huwelijk tussen de Van Ulvenhouts en de Van Graves niet mocht zijn." - "Hoe weet u dat?"
"En nu verlang je van mij dat ik dit huwelijk mijn zegen zal geven?"
Maria vouwde haar handen. "Help ons! Ons geluk of ongeluk ligt in uw handen!"
"Elke nacht dat ik hier voorbij kwam de laatste tijd," zei Walther zacht, "dacht ik: deze priester is goed, hij zal het begrijpen. We hebben elkaar lief, zo dat de hele wereld van aanzien is veranderd toen wij elkaar ontmoetten, zo plotseling als een weiland in de eerste voorjaarsdag."
De priester stond voor hem, en het was hem aan te zien dat hij een zware strijd voerde. Toen hij eindelijk sprak, klonk zijn stem zwaar en bedroefd.
"Er rust geen zegen op. Ik kan dit huwelijk van jonkheer Walther van de Ulvenhout en Maria van Grave niet inwijden." Vol wilde drift tastte de ongelukkige minnaar naar het klokken-touw, dat naast hem hing. Zijn vingers omknelden het zo vast, dat je zou kunnen denken dat hij iemand wilde wurgen. In ontzetting greep de priester zijn arm vast.
"Walther," smeekte hij, de ridder indringend bij de voornaam aansprekend, "luid de klokken niet in! Ze zijn nog ongezegend en daarom in de macht van de duivel. Hij zal je te gronde richten als je aan het touw trekt."
De jonkheer luisterde niet. Hij begon de klokken te luiden, hij wilde ze laten beieren over het land. Hij wilde uiting geven aan zijn machteloze woede, aan zijn intense verdriet, hij wilde iedereen laten weten wat hij voelde, als een dichter die naar woorden zoekt om zich uit te drukken. Maar de klokken waren nog in de macht van de duivel. Ze gaven een snerpende kreet, en tegelijkertijd vielen ze uit de toren, en ze donderden neer in het water, dat voor de kerk stroomde. Toen stortte de toren zelf in en bij honderdtallen hagelden de stenen op Walther en Maria neer, die ter plekke stierven. De priester bleef op wonderlijke wijze ongedeerd.
Van alle kanten kwamen de mensen toelopen, en ze staarden naar de puinhopen, en van de twee lijken keken ze naar de levende, en ze verwonderden zich dat Gods macht en de macht van de duivel soms in één gebeurtenis zichtbaar worden.
*   *   *
Samenvatting
Een Brabantse sage over jonge mensen die in het geheim willen trouwen. Twee jonge mensen willen trouwen. De familie staat dit niet toe. Ze willen in het geheim trouwen, maar als de priester niet mee wil werken, luidt de boze minnaar de klokken, waardoor de toren instort en ze overlijden.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen