zondag 13 oktober 2024

Volksverhalen Almanak


Doornroosje


In oeroude tijden leefden er eens een koning en een koningin, die zeiden elke dag tegen elkaar: "Hadden we maar een kindje!" en ze kregen er maar geen. Maar eens op een keer, toen de koningin juist in bad was, kwam er een kikker uit de vijver naar het land gekropen en hij ging naar de koningin toe en zei: "Uw wens zal vervuld worden; voor het jaar om is, zult u een dochtertje krijgen."
Wat de kikker gezegd had, dat gebeurde, en de koning kreeg een dochtertje. Het was zo'n prachtig kind, dat de koning uitgelaten van vreugde was en een groot feest aanrichtte. Hij nodigde daarop niet alleen de hele familie, vrienden en bekenden, maar ook alle wijze feeën uit, dat ze 't kind genegen zouden zijn en het beschermen. Er waren er dertien in zijn rijk. Maar hij had maar twaalf gouden borden voor hen om van te eten; en daarom moest er één thuis blijven. Het feest werd met grote pracht gevierd, en toen het ten einde liep, gaven alle feeën hun wondergaven aan het kind; de ene schonk deugd, en de tweede schoonheid, en de derde rijkdom, en zo verder - alles wat er op de wereld maar te wensen is.
Toen er elf feeën hun toverspreuk gesproken hadden, verscheen daar opeens de dertiende. Zij wilde zich wreken, omdat ze niet was uitgenodigd. Zonder iemand te groeten, zonder zelfs iemand aan te zien, riep zij met luide stem:
"De prinses zal op haar vijftiende jaar gestoken worden door een weefspoel en dood neervallen."
En zonder verder een enkel woord te spreken, keerde ze zich om, en verliet de zaal. Allen zwegen verschrikt. Daar trad de twaalfde naar voren, die haar wens nog niet gedaan had, en daar zij de onheilsspreuk niet ongedaan kon maken, maar wel kon verzachten, zei ze:
"Sterven zal ze niet, maar honderd jaar zal ze slapen."
De koning wilde zijn kind voor zo'n onheil bewaren, en hij gaf het bevel dat alle weefspoelen in het hele rijk zouden worden verbrand. Intussen werden alle gaven van de goede feeën aan het meisje bewaarheid: ze was zo mooi, zo bescheiden, vriendelijk en verstandig dat ieder die haar zag wel van haar moest houden. Nu gebeurde het dat juist op de dag dat zij vijftien werd, de koning en de koningin niet thuis waren; ze bleef heel alleen in het paleis achter. Om iets te doen, liep zij het hele paleis door, bekeek alle zalen en alle kamers, net zoals het haar inviel.
Tenslotte kwam ze bij een oude toren. Een nauwe wenteltrap ging daar omhoog, ze beklom die en ze kwam bij een smalle deur. In het slot stak een roestige sleutel; die draaide ze om: de deur sprong open - daar zat in een klein kamertje een oude vrouw met een spinnewiel en ze spon ijverig haar vlas.
"Goededag, oud moedertje," zei de prinses, "wat doe je daar?"
"Wel, ik ben aan 't spinnen," zei het oudje en knikte haar eens toe.
"En wat is dat voor een ding dat zo grappig uitsteekt?" vroeg het meisje en ze wilde ook eens proberen te spinnen. Nauwelijks had ze 't spinrokken aangeraakt of de toverspreuk ging in vervulling: ze stak zich in de vinger.
Op 't zelfde ogenblik dat ze gestoken was, viel ze neer op het bed dat er stond, en ze lag meteen in een vaste slaap. En die slaap breidde zich uit over 't hele paleis: de koning en de koning die juist thuiskwamen en in de hofzaal waren gekomen, begonnen in te slapen en de hele hofhouding erbij.
Toen sliepen ook de paarden in de stal, de honden in de tuin, de duiven op het dak, de vliegen aan de muur, ja zelfs 't vuur dat in de haard vlamde, werd stil en sliep in; 't vlees hield op te pruttelen, en de kok, die de koksjongen die wat uitgevoerd had, juist een draai om zijn oren wou geven, liet hem los en sliep in.
En de wind ging liggen en er bewoog geen blad meer aan de bomen van de tuin. Rondom het slot begon een doornenhaag te groeien. Elk jaar werd hij hoger, eindelijk omringde hij het hele paleis en sloot het in, en groeide er boven uit. Er was niets meer van te zien, zelfs niet de vlag op de toren.
Maar nu ging de sage door het land van het mooie, slapende Doornroosje - want zo werd de prinses genoemd - zodat, van tijd tot tijd, er prinsen kwamen, die probeerden om door de heg heen te dringen. Maar het was onmogelijk. De dorens leken wel handen te hebben, ze hielden zich vast aaneen, en de jonge prinsen bleven eraan hangen, konden niet meer loskomen en stierven een jammerlijke dood.
Na lange, lange jaren kwam er weer een prins uit verre landen, en hoorde, hoe een oud man vertelde van die doornhaag, hoe daar een paleis achter moest zijn, en in dat paleis een wondermooie prinses, Doornroosje genaamd, en hoe ze al honderd jaar sliep, en de koning, en de koningin, en de hele hofhouding erbij. Hij had het van zijn grootvader, die had gezien dat er al veel prinsen geweest waren, die door de doornhaag hadden willen dringen, maar ze waren eraan blijven hangen en treurig omgekomen. Toen zei de jonge prins: "Ik ben niet bang; ik wil erheen en het mooie Doornroosje zelf zien."
De oude man ried het hem af, met kracht en met ernst, maar de jonge man wilde niet luisteren. Er waren juist honderd jaar verlopen; en de dag was aangebroken waarop Doornroosje weer kon ontwaken. De prins naderde de doornhaag, maar het waren mooie, grote bloemen die van zelf uiteen weken en hem ongehinderd doorlieten. Achter hem sloten ze zich weer volkomen. Op het voorplein zag hij de paarden en de bontgevlekte jachthonden slapen; op het dak zaten de duiven met het kopje onder de vleugel.
Hij betrad het paleis: de vliegen sliepen aan de wand, de kok in de keuken hield zijn hand nog op om de koksjongen om zijn oren te slaan en de meid zat met een zwarte kip die geplukt moest worden.
Hij ging verder: hij kwam in de grote zaal; daar lag de hele hofstoet, ze sliepen allen; en naast de troon lagen de koning en de koningin.
Verder ging hij, alles was zo stil dat hij zijn adem kon horen; eindelijk kwam hij bij de toren, hij liep de wenteltrap op en opende de deur en kwam in het kamertje waar Doornroosje sliep.
Daar lag ze; zij was zo mooi dat hij zijn ogen niet van haar afwenden kon, en hij bukte zich, en hij kuste haar. Toen hij haar met een kus had aangeraakt, sloeg Doornroosje de ogen op, werd wakker en keek hem allerliefst aan. Ze gingen toen samen naar beneden, en de koning werd wakker en de koningin en de hele hofstoet en ze zagen elkaar allen met grote verwonderde ogen aan. En de paarden stonden op en stampten, de jachthonden sprongen op en begonnen te kwispelen, de duiven op het dak trokken hun kopjes onder hun vleugels uit, keken rond en vlogen naar 't veld, de vliegen aan de wand kropen verder, het vuur in de keuken laaide weer op, snorde en kookte het eten, 't gebraad begon weer te pruttelen, en de kok gaf de jongen een draai om zijn oren, dat hij een gil gaf, en de meid plukte de kip.
Toen werd de bruiloft gehouden van de prins met Doornroosje, vol pracht en praal, en zij leefden nog lang en gelukkig tot het einde van hun dagen.
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje van Grimm over een prinses die 100 jaar slaapt. Een koning en koningin krijgen een dochtertje. Een boze fee spreekt echter de onheilsspreuk uit dat ze zich zal prikken aan een spinnewiel en zal sterven. Een goede fee zorgt er gelukkig voor dat ze niet sterft, maar 100 jaar zal slapen. Als dat gebeurt, valt het hele kasteel met haar in slaap. Er groeit een grote doornhaag omheen en zij wordt bekend als Doornroosje. Een prins lukt het uiteindelijk na 100 jaar om er door te dringen, en als hij haar kust ontwaakt ze en met haar komt ook het hele kasteel weer tot leven. Ze trouwen en leven nog lang en gelukkig.
Toelichting
Vergelijk: De schone slaapster in het bos (ook in rijmvorm) van Charles Perrault.
Dit sprookje heeft veel gemeen met het verhaal van Brünhilde die door een muur van vlammen werd omgeven, i.p.v. rozen en doornen. Alleen Sigurd kon door de vlammen dringen. Zij had zich gestoken aan een slaapdoorn, i.p.v. aan een spindel. Deze Germaanse sage wordt dan ook vaak met het sprookje van Doornroosje vergeleken.
In de Pentamerone is er een vlashaag waar de prins doorheen moet ('Sole, Luna en Thalia', dag 5, vertelling 5) en zo ligt daar het verband met het spinnen weer anders.
Bij Perrault 'La belle au bois dormant' (1696) (zie De schone slaapster in het bos) is het niet de kikker maar de kreeft die de geboorte aanzegt. Opmerkelijk is dat die kreeft in de eerste twee drukken van de Kinder- und Hausmärchen door Grimm wel overgenomen wordt. Het komt ook voor in een variant van hetzelfde sprookje, nl. 'La biche au bois', dat in de verzameling van Madame d'Aulnoy (1698) te vinden is. Bij Grimm wordt aan het slot ook een stuk weggelaten nl. dat Doornroosje en de prins twee kinderen krijgen en pas trouwen nadat de vader van de prins is overleden en deze koning wordt. Zijn moeder stamt namelijk uit een geslacht van reuzen en heeft de neiging om kinderen te eten. Dit leidt tot een reeks van verwikkelingen: ze geeft tijdens de afwezigheid van de koning achtereenvolgens bevel om het dochtertje, Aurora, het zoontje, Jour, en Doornroosje te doden en als maaltijd op te dienen. Ze wordt misleid door de kok en vindt tenslotte zelf de dood.
Perrault had het slot zelf ook al danig gekuist, want in vroegere versies had de prins Doornroosje min of meer verkracht terwijl ze nog sliep... In vroegere uitgaven wordt namelijk door de niet uitgenodigde 13e fee voorspeld dat de dochter van de koning gedood wordt door zich te prikken aan een kafnaald van hennep die in haar vinger blijft zitten. In haar slaap wordt zij door de prins bevrucht en ontwaakt ze pas nadat een van haar twee kinderen de kafnaald uit haar vinger zuigt. Waarschijnlijk heeft Perrault het motief van de bevruchting tijdens de slaap niet geschikt geacht voor zijn lezerspubliek. Dit gebeurt bij hem pas na het ontwaken van Doornroosje. Door de civilisering van het gedrag van de prins kwamen echter de motieven van de geboorte van de kinderen tijdens de slaap en het wegzuigen van de kafnaald uit de vinger van Doornroosje in de lucht te hangen. De kafnaald wordt daarom vervangen door de prik van de spinklos. Het verhaal zoals dat in onze tijd verteld en gelezen wordt is de Grimm versie, zelfs in bundels met de verhalen van Perrault is het slot regelmatig de kus, de bruiloft en "ze leefden nog lang en gelukkig."
De 12 feeën zijn verwant met de 12 hemelse krachten van de dierenriem. Daarmee kon de koning omgaan. Met de dertiende, de kracht van de dood, wist hij geen raad. Een andere uitleg zegt dat de 12 feeën vergeleken kunnen worden met de Nornen van het Scandinavische volksgeloof. De nornen zijn de schrikgodinnen uit de Noorse mythologie. Zij spinnen de levensdraad der stervelingen: een draagt en draait het spinnewiel, een ander spint de draad en de derde verbreekt deze. De Griekse mythologie kent de drie Moiren (in het Latijn Parcae of Fates) die een zelfde rol vervullen. Perrault versterkt dit nog eens door de lotsvervulling uit te laten voeren door middel van een prik van een spinnewiel. Hij geeft aan het verhaal ook een christelijk tintje want als de vader van Doornroosje probeert het lot te sturen door simpelweg alle spinnewielen te vernietigen, is dit zeker analoog aan Herodes die na de aangekondigde geboorte van een nieuw koningskind alle pas geboren jongetjes onder de twee jaar laat doden (Matteüs 3, 16).
Doornroosje is een sprookje van dood, slaap en opwekking uit de slaap. De roos is steeds een geheimzinnig beeld, enerzijds de liefde, anderzijds het dodende van de dorens. Over de betekenis van het sprookje is in de loop der tijd veel geschreven. Het sprookje wordt geduid als het verhaal van de levenscyclus: het jaarritme en de zonnecyclus. Opvallend hierbij is dat vooral wordt uitgegaan van de Grimm versie en deze min of meer als oerversie wordt beschouwd, terwijl zowel Grimm als Perrault in hun tijd een stevige literaire en inhoudelijke redactie aanbrachten. Vooral het seksuele motief uit oudere versies is door beiden geheel weggelaten.
Meer psychologische interpretaties zien in het sprookje het rijpingsproces van een jong meisje uitgebeeld. Tijdens de puberteit (de honderdjarige slaap) schermt ze zich af tegen het mannelijk geslacht (de doornhaag) en ontwikkelt ze zich tot vrouw. Men kan er ook meer in het algemeen het rijpingsproces van de menselijke ziel in zien, waarin tegenslagen zowel kunnen leiden tot desoriëntatie en inactiviteit als tot grotere kracht. In een aantal sprookjes/mythologieën komt het spinnewiel voor als symbool van het rad van Fortuin.
Pjotr Tsjaikovski heeft het verhaal verwerkt in zijn opera Doornroosje uit 1890. Walt Disney heeft een tekenfilm gemaakt (Sleeping Beauty, 1959) waaraan extra motieven zijn toegevoegd. Op een andere manier gebeurt dit ook in de Suske en Wiske-strip 'De Schone Slaper' (1971) van Willy Vandersteen. Verder vinden we het kasteel van Doornroosje ook in het sprookjesbos van de Efteling.
Zie ook nog Schuurman: 'Er was eens... er is nog' met het element van de stilte. Blz. 75-82.
Dit is ook een Efteling sprookje: een sprookje of verhaal dat wordt uitgebeeld in het Attractiepark De Efteling in Kaatsheuvel. Sommige sprookjes zijn uitgebeeld in het sprookjesbos, andere hebben elders in het park een plek in een wat bescheidener vorm. De tekst van de sprookjes op de Volksverhalen Almanak zijn de oorspronkelijke teksten. In de Efteling en in diverse tekst- en audioweergaves van de Efteling wordt vaak gebruik gemaakt van beknoptere versies van het desbetreffende verhaal.
Onderstaand de oerversie van de Grimms uit het Ölenbergse handschrift. Naar een verhaal van Marie Hassenpflug uit Hanau. Onder de tekst werd in het handschrift later toegevoegd: "Mondeling, dit lijkt uit Perraults ‘Belle au bois dormant’ te komen." Vanaf de tweede druk heeft Wilhelm Grimm dit verhaal steeds meer aan de versie van Perrault aangepast.
Doornroosje
Een koning en een koningin kregen helemaal geen kinderen. Op een dag zat de koningin in bad, toen uit het water een kreeft aan land kroop en sprak: "Je zal gauw een dochter krijgen." En zo gebeurde het ook en de koning was zo verheugd, dat hij een groot feest hield. In het land waren dertien feeën, maar hij had slechts twaalf gouden borden, zodat hij dus de dertiende niet kon uitnodigen. De feeën schonken haar alle deugden en schoonheden. Toen nu het feest ten einde liep, kwam de dertiende fee en zei: "Jullie hebben mij niet uitgenodigd en ik voorspel jullie dat je dochter, als ze vijftien jaar is, met een spintol in haar vinger zal steken en daaraan zal sterven." De andere feeën probeerden het oordeel nog zoveel mogelijk te verzachten en zeiden, dat ze slechts honderd jaar in slaap zou vallen.
Maar de koning vaardigde het bevel uit, dat in het hele rijk alle spintollen moesten verdwijnen, wat ook gebeurde. Toen nu de koningsdochter vijftien jaar was en op een dag haar ouders uitgegaan waren, liep zij in het slot wat rond en kwam uiteindelijk aan een oude toren. In de toren leidde een smalle trap naar boven, en zij kwam aan een kleine deur, waarin een gele sleutel stak. Ze draaide hem om en kwam in een kamertje, waar een oude vrouw haar vlas aan het spinnen was. Ze schertste met de vrouw en wilde ook spinnen. Toen prikte ze zich met de spintol en viel dadelijk in een diepe slaap. En omdat op dat moment ook de koning en het gevolg teruggekeerd waren, begon alles, alles in het slot te slapen, tot zelfs de vliegen op de muren toe. En rondom het hele slot groeide een doornhaag, zodat men er niets van zag.
Na lange lange tijd kwam een koningszoon in het land en een oude man vertelde hem het verhaal, waarvan hij zich herinnerde, dat zijn grootvader het hem verteld had, en dat al velen geprobeerd hadden door de doornen te dringen, maar ze waren allemaal blijven hangen. Maar toen deze prins de doornhaag naderde, gingen de doornen voor hem open - voor hem schenen ze bloemen te zijn - en achter hem werden ze weer doornen. Toen hij nu in het slot kwam, kuste hij de slapende prinses en alles werd uit zijn slaap wakker. De twee trouwden met elkaar en als ze nog niet gestorven zijn, dan leven ze nog!
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen