dinsdag 23 april 2024

Volksverhalen Almanak


Het mannetje uit Venetië


In de omgeving van Hall verheft zich een machtige, kegelvormige berg, met de zonderlinge naam 'Hoher Anlass'. De mensen in het dal vertellen elkaar vaak over de wonderen die er in zijn binnenste verborgen zijn. In de donkere grotten en geheime kamers van de berg groeien al duizenden jaren edele stenen hun voltooiing tegemoet. Zij worden volgens strenge wetten en regels gevormd, zijn uniek wat hun helderheid betreft en schitterend in hun volmaaktheid. Onontdekt sluimeren zij nog in de diepte, geen mens is ooit tot hen doorgedrongen, evenmin als tot de glinsterende goudaderen, die rijk vertakt door het oude gesteente lopen.
Aan de oppervlakte van het gebergte echter liggen uitgestrekte zonnige bloemenweiden. Bronnen ontspringen in de berg, heldere klaterende beekjes stromen door de weiden en aan hun oevers stralen blauwe vergeet-mij-nietjes en gele dotterbloemen in het smaragdgroene gras.
Friedl, de geitenhoeder uit Thaur, lag op een zomerdag midden in dit paradijs in de schaduw van een jeneverbesstruik. Het gezoem van de bijen en de hommels verdiepte de lome stilte, zachtjes wuifde de wind door de stevige grassprieten en soms tingelde het klokje van een geit, die druk bezig was geurige kruiden op te eten.
De knaap knipoogde af en toe naar de zon die al naar de westelijke berg toeboog. Daar zag hij opeens een nietig mannetje in vreemde dracht, dat moeizaam het steile pad opklom. Het mannetje hijgde van inspanning, want op zijn rug hing een eigenaardig klein cederhouten koffertje. Grijze lokken fladderden om zijn bleke magere gezicht. Zijn wijze diepliggende ogen keken scherp en levendig rond. Buis en broek van de vreemde verschijning waren van zwart versleten fluweel, aan zijn magere benen zaten helrode kousen en zijn voeten staken in grote zwarte puntschoenen, versierd met zilveren gespen. Als hoofddeksel droeg de vreemdeling een kleine ronde vilthoed en in zijn magere handen hield hij een korte stevige stok met een hamervormige stalen knop.
De kleine man stond op de hoogvlakte stil, wiste het zweet van zijn hoge, bleke voorhoofd en keek aandachtig om zich heen. Hij kreeg Friedl al gauw in de gaten en liep vlug naar hem toe. In gebroken Duits vroeg hij aan de knaap: "Zij dat hier Salzberg? Waar zijn Hoher Anlass? Lopen ik al halve dag rond, kan niet vinden?"
De jongen kwam vlug overeind en gaf bereidwillig de gevraagde inlichtingen. Het mannetje was daar erg blij mee. Hij lachte en wreef zich in de handen, want hij stond immers op de berg, die hij zocht. Opgelucht nam hij het zwarte koffertje van zijn rug af, zette het voorzichtig op het gras en deed het open. Friedl keek nieuwsgierig toe. De vreemdeling koos enkele van de glimmende instrumenten uit, die tevoorschijn kwamen en keek vervolgens met gespannen aandacht om zich heen.
Al gauw had hij de juiste plek gevonden, knielde neer en sneed met een scherp mes een vierkant stuk gras uit de weide. De knaap zag daaronder alleen maar vochtige aarde van een opvallende rode kleur.
Het kleine mannetje was nu geheimzinnig met zijn instrumenten bezig en schepte tenslotte een aanzienlijke hoeveelheid aarde uit de grond, waarvan hij twaalf kleine balletjes vormde, die hij behoedzaam in zijn koffertje opborg. Van het restant maakte hij een vaste kluit die hij in zijn zak deed.
Verwonderd had Friedl naar dit zonderlinge gedoe gekeken. Toen wendde de vreemdeling zich weer tot hem. Hij vroeg de jongen of hij de zware last voor hem naar beneden naar de berghut wilde dragen. Hij zou hem daarvoor rijkelijk belonen. De goedmoedige geitenhoeder was meteen bereid, het zwakke kleine mannetje bij te staan. Hij tilde het koffertje op zijn schouders en verwonderde zich er over, dat het zoveel zwaarder was dan hij gedacht had. Snel sprong Friedl de steile steenachtige berghelling af. Het mannetje was blij en goedgehumeurd omdat hij zo'n goede helper gevonden had.
Toen Friedl een keer stilhield en omkeek, zag hij hoe moeilijk en langzaam de kleine man vooruitkwam. Hij was oud en gebrekkig. Medelijden welde op in het hart van de jongen, hij wachtte en hielp hem behoedzaam tot aan de alm.
Daar bedankte de vreemdeling de herder hartelijk en gaf hem ten afscheid de kluit die hij het laatst gevormd had, als beloning voor zijn hulp en als aandenken aan hem. Het volgende jaar om deze tijd zou hij weer ter plaatse zijn en de knaap meenemen naar de grote mooie stad aan de zee.
Zachtjes glimlachte het vreemde mannetje en liet zijn blik over het landschap gaan, dat juist door de laatste stralen van de ondergaande zon verlicht werd. Toen keerde hij zich nog eenmaal naar de jongen, keek hem peinzend aan en sprak in zijn koddige Duits: "Mooi land hier, maar mensen blind zijn en dom. Zwoegen om pfennig en slapen op dukaten!" Met deze woorden gaf de vreemdeling de verblufte Friedl een hand. Door de snel invallende schemering vervolgde hij zijn weg en was weldra uit het gezicht van de knaap verdwenen.
In gedachten rolde de jongen zijn kluit van de ene in de andere hand. Hij kon er niets mee beginnen. Wat geld had hij beter kunnen gebruiken. Niettemin stopte hij het geschenk in zijn rugzak en borg het thuis zorgvuldig op.
Het volgende jaar lag Friedl weer op de mooie alm bij de Hoher Anlass. Het was de dag waarop hij met de vreemdeling had afgesproken en hij dacht aan de reis, aan de grote blauwe zee, waarvan de vreemdeling had verteld, aan de witte schepen en de mooie rijke stad met zijn pleinen en paleizen, met zijn donkere kanalen, waarop gondels onder hooggewelfde bruggen door gleden en waar, als het nacht was, zachte zwaarmoedige liederen klonken. Maar het mannetje kwam niet. Het jaar ging voorbij en ook het volgende en daaropvolgende. De vreemdeling liet zich niet meer zien.
Sedertdien is een lange tijd voorbij gegaan en de vrolijke geitenhoeder is een flinke jongeman geworden. In Hall had Friedl een mijneigenaar leren kennen en hij vertelde hem op een dag over zijn avontuur met het kleine zonderlinge mannetje. De man luisterde aandachtig en vroeg hem de kluit te mogen zien.
Friedl bracht hem de kluit bereidwillig en de mijneigenaar woog hem in zijn hand en keek erg verwonderd. De kleine kogelronde kluit aarde die in de loop der jaren keihard geworden was, was verrassend zwaar. Na nauwkeurig onderzoek bleek dat twee derde ervan puur goud was. Nu werd op de Hoher Anlass druk gezocht, geboord en gegraven. Veel mannen waren bezig, de berg zijn geheim te ontfutselen.
De gelukkige bezitter van de gouden kogel moest op de bergweide komen, maar de plek waar de vreemdeling de aarde had geschept, kon hij niet meer vinden.
Alle moeite was tevergeefs, geen spoor van het vurig begeerde goud kwam ooit voor de dag. Friedl zelf was echter een welgesteld man geworden en vaak dacht hij nog dankbaar aan het mannetje uit Venetië, dat hem op zo'n geweldige manier had beloond.
*   *   *
Samenvatting
Een Oostenrijkse sage over verborgen schatten in de Alpen.
Toelichting
Hall in Tirol is een stad in het Inndal, vijf kilometer ten oosten van Innsbruck.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen