dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Rafelkap


Er waren eens een koning en een koningin die geen kinderen hadden, en dat deed de koningin erg veel verdriet. Altijd treurde ze om dat gemis en steeds weer zei ze dat ze het zonder kinderen zo eenzaam vond in het paleis. De koning merkte op dat ze, als ze dan zo graag kinderen om zich heen had, de kinderen van haar zuster te logeren konden vragen. Dat vond de koningin een goed idee en weldra dartelden twee kleine nichtjes in de zalen en op het plein voor het paleis rond.
Op een dag, toen de koningin vanachter het venster verrukt naar ze zat te kijken, zag ze haar twee meisjes met een vreemd kind ballen, een klein meisje in gerafelde kleren. De koningin spoedde zich de trap af. "Kleine meid," zei de koningin streng, "je bent hier op koninklijk terrein. Jij mag hier niet spelen!" - "We hebben haar gevraagd met ons te komen spelen," riepen de meisjes, en ze renden naar het haveloze meisje toe en pakten haar hand vast.
"U zou me niet wegjagen als u wist over welke bijzondere gaven mijn moeder beschikt," zei het vreemde kleine meisje. "Wie is je moeder dan?" vroeg de koningin, "en wat zijn dat voor bijzondere gaven?" Het kind wees naar een vrouw die op het marktplein aan de andere kant van de paleishekken eieren stond te verkopen. "Als ze wil, kan mijn moeder mensen vertellen hoe ze kinderen kunnen krijgen als alles verder is mislukt." De belangstelling van de koningin was meteen gewekt en ze zei: "Zeg maar tegen je moeder dat ik haar in het paleis wens te spreken."
Het kleine meisje holde naar het marktplein, en het duurde niet lang of een grote, stevige marktvrouw kwam de zitkamer van de koningin binnenstevenen. "Uw dochter zegt dat u over bijzondere gaven beschikt en dat u me zou kunnen vertellen hoe ik zelf kinderen kan krijgen," zei de koningin. "De koningin moet niet luisteren naar kinderpraat," antwoordde de vrouw. "Gaat u zitten," zei de koningin, en ze liet heerlijke spijzen en dranken binnenbrengen. Toen vertelde ze de eiervrouw dat het haar allerliefste wens was zelf kinderen te krijgen. De vrouw dronk haar kroes leeg en zei toen voorzichtig dat ze misschien een tovermiddel kende dat ze met een gerust hart zou kunnen proberen.
"Voor u gaat slapen moet u twee emmers water laten brengen," zei de eiervrouw. "U moet uzelf in elk van de twee wassen en vervolgens het water onder het bed weggooien. Als u de volgende morgen onder het bed kijkt, zullen daar twee bloemen zijn opgeschoten: een die paars is en een die schaars is. De paarse moet u opeten, maar de schaarse moet u laten staan. Denk erom: onthoud dat goed."
De koningin volgde deze raad op en de volgende morgen stonden er twee bloemen onder het bed. De een was groen en vreemd gevormd; de ander was paars en geurde zoet. De paarse bloem at ze meteen op. En die smaakte zo heerlijk dat ze prompt de andere ook opat, want, zoals ze zei: "Baat het niet, dan schaadt het ook niet!"
Korte tijd later merkte de koningin dat ze zwanger was en na een tijdje vond de geboorte plaats. Eerst werd een meisje geboren dat een pollepel in haar hand hield en op een geit reed. Het was een raar schepseltje om te zien, en ze was nog niet op de wereld of ze kraaide: "Mama!" - "Als ik jouw mama ben," zei de koningin, "dan mag ik met Gods genade m'n leven wel beteren!" - "O treur maar niet," zei het meisje op de geit, "de volgende ziet er veel mooier uit." En zo was het. De andere helft van de tweeling kwam ter wereld en zag er zo mooi en lief uit dat de koningin erg in haar nopjes was.
De tweelingzusters verschilden van elkaar als dag en nacht, maar ze waren erg dol op elkaar. Waar de een was moest de ander ook zijn. Maar de oudste van de tweeling kreeg al spoedig de bijnaam 'Rafelkap', want ze was sterk, wild en zorgeloos en draafde altijd maar op haar geit rond. Haar kleren waren altijd gescheurd en met modder besmeurd, haar kap hing altijd in rafels. Niemand kreeg het voor elkaar haar netjes in de kleren te houden. Ze wilde met alle geweld oude kleren dragen en uiteindelijk bezweek de koningin en mocht ze aantrekken wat ze zelf wou.
Op een kerstavond, toen de tweeling al bijna volwassen was, hoorden ze ineens een verschrikkelijk lawaai en gekletter voor de vertrekken van de koningin. Rafelkap vroeg wat daar zo hotste en botste in de gang en de koningin antwoordde haar dat het een trollenbende was die het paleis was binnengedrongen. Ze vertelde dat dit eens in de zeven jaar gebeurde en dat er geen kruid was gewassen tegen de boosaardige wezens. Het hele paleis moest hun ondeugende streken gelaten ondergaan. Maar Rafelkap zei: "Onzin! Ik zal ze wel eens even wegjagen." Dat leverde een storm van protesten op: ze moest de trollen met rust laten, ze waren veel te gevaarlijk.
Maar Rafelkap hield vol dat ze niet bang was van de trollen. Ze kon en zou ze verjagen. Ze waarschuwde de koningin alle deuren stevig op slot te houden. Toen ging ze de gang op om ze weg te jagen. Ze sloeg met de pollepel om zich heen, ranselde de trollen op kop en schouders en dreef ze bijeen om ze naar buiten te jagen. Het paleis stond van het geraas en gekrijs op zijn grondvesten te schudden tot het in elkaar leek te storten. Net op dat moment stak haar tweelingzus haar hoofd om de hoek van de deur om te zien hoe de zaken ervoor stonden, omdat ze zich erg ongerust begon te maken over Rafelkap. Plop! Daar dook een trol voor haar neus op en hij wipte haar hoofd eraf en zette er een kalfskop voor in de plaats. De arme prinses schoot op handen en voeten weer de kamer in en begon als een kalf te loeien.
Toen Rafelkap terugkwam en haar zuster zag, was ze vreselijk boos dat de dienaren van de koningin niet beter hadden opgelet. Ze schold ze de huid vol en vroeg of ze zich niet schaamden dat haar zus door hun onoplettendheid nu een kalfskop had. "Ik zal zien of ik de betovering van de trollen kan verbreken," zei Rafelkap. "Maar daarvoor heb ik een schip nodig dat in goede staat verkeert en ruim bevoorraad is."
Nu besefte de koning dat zijn dochter Rafelkap ondanks haar wilde streken een zeer bijzonder meisje was, dus hij stemde toe, maar zei dat ze wel een kapitein en een bemanning mee moesten nemen. Rafelkap hield voet bij stuk - ze wilde per se niet van een kapitein en een bemanning weten. Ze zou het schip in haar eentje besturen, alleen haar geit en natuurlijk haar zuster konden mee. Tenslotte lieten ze haar haar gang gaan en Rafelkap voer weg met haar zuster.
Met een stevige wind in de rug voer ze rechtstreeks naar het trollenland en legde aan de steiger aan. Ze zei haar zusje rustig aan boord te blijven wachten en zelf reed ze op haar geit regelrecht naar het trollenhuis. Door een open raam zag ze het hoofd van haar zuster aan de muur hangen. In minder dan geen tijd sprong ze op haar geit via het open raam het huis in, graaide het hoofd weg en sprong weer naar buiten. Als een pijl uit de boog ging ze ervandoor, achternagezeten door de trollen. Ze gilden en zwermden als boze bijen om haar heen. Maar de geit snoof en stak haar hoorns naar voren, terwijl Rafelkap de trollen met haar toverpollepel sloeg tot ze het opgaven en haar lieten gaan.
Toen Rafelkap weer veilig en wel op het schip was, nam ze de kalfskop weg en plantte haar zus haar eigen mooie hoofd weer op de schouders. Nu was haar zuster weer mens.
"Laten we verder varen om wat van de wereld te zien," zei Rafelkap. Haar zuster was daar wel voor te vinden en zo voeren ze langs de kust en legden hier en daar aan tot ze uiteindelijk bij een ver verwijderd koninkrijk kwamen.
Rafelkap meerde het schip aan de kade aan. Toen de kasteelbewoners het onbekende zeil zagen, zonden ze boodschappers om uit te zoeken van wie het schip was en vanwaar het kwam. Tot hun verbijstering ontdekten de boodschappers niemand anders aan boord dan Rafelkap die op haar geit rondreed op het dek. Toen ze vroegen of er nog iemand anders aan boord was, antwoordde Rafelkap, dat ze haar zuster bij zich had. De boodschappers vroegen of ze haar mochten zien, maar Rafelkap zei nee. Daarop vroegen ze of de beide zusters naar het kasteel toe wilden komen voor een bezoek aan de koning en diens twee zonen. "Nee," zei Rafelkap. "Laat ze maar naar het schip komen als ze ons zo graag willen zien." En ze begon op haar geit in het rond te galopperen tot het dek ervan dreunde.
De oudste prins werd nieuwsgierig naar de vreemdelingen en spoedde zich meteen de volgende dag naar de kust. Toen hij de mooie, jongste tweelingzus zag, raakte hij terstond verliefd op haar en vroeg haar ten huwelijk. "Geen sprake van," verklaarde ze. "Ik ben niet van plan mijn zuster Rafelkap in de steek te laten. Ik trouw pas als zij ook trouwt." Het was de prins somber te moede toen hij terugreed naar het kasteel, want hij geloofde niet dat er iemand te vinden was die met het vreemde wezen dat op een geit reed en er als een haveloze bedelares uitzag, wilde trouwen.
Maar vreemdelingen moeten nu eenmaal gastvrij worden ontvangen en dus werden de tweelingzusters uitgenodigd voor een feest op het kasteel, en de prins smeekte zijn jongere broer Rafelkap te begeleiden. De jongste tweelingzus borstelde haar haar en deed een van haar mooiste mantels aan, eentje met een kap en zonder mouwen, maar Rafelkap weigerde iets anders aan te trekken. "Je zou een van mijn jurken aan kunnen doen," zei haar zuster, "in plaats van die gescheurde mantel en die oude laarzen." Rafelkap lachte alleen maar. "Je zou tenminste die gerafelde kap af kunnen zetten en die zwarte vegen van je gezicht halen," zei haar zus boos, want ze wilde dat haar lieve Rafelkap er op haar best uit zou zien. "Nee," zei Rafelkap, "ik ga zoals ik ben."
Alle mensen uit de stad kwamen hun huizen uit om de vreemdelingen naar het kasteel te zien rijden, en het was me een fraaie stoet! Voorop reden de prins en Rafelkaps zuster op prachtige witte paarden met een gouden kleed over hun rug. Daarachter volgde de broer van de prins op een schitterend paard met een zilveren zadeldek. Naast hem reed Rafelkap op haar geit. "Je bent niet erg spraakzaam," zei Rafelkap. "Heb je niets te zeggen?" - "Waar moet ik het over hebben?" zei hij stuurs.
Zwijgend reden ze verder tot hij tenslotte uitbarstte: "Waarom rijd je op die geit en niet gewoon op een paard?" - "Nu je het toch vraagt," zei Rafelkap, "als ik dat zelf wil, kan ik ook op een paard rijden." En onmiddellijk veranderde de geit in een prachtig ros. "Alsjeblieft!" De jongeman zette grote ogen op en keek haar ineens vol belangstelling aan. "Waarom verberg je je hoofd onder die gerafelde kap?" vroeg hij. "Is die kap gerafeld? Daar kan ik verandering in brengen als ik dat zelf wil," zei ze. En daar lag op het lange, donkere haar een gouden diadeem bezet met kleine pareltjes. "Wat ben jij me er voor een!" riep hij uit. "Maar die pollepel - waarom wil je die per se dragen?" - "Is dat een lepel?" En in haar hand veranderde de lepel in een goudgepunte toverstaf van lijsterbessenhout. "Aha!" zei de broer van de prins. Hij gnuifde en neuriede een deuntje terwijl ze verder reden. Tenslotte zei Rafelkap: "Ga je me nu niet vragen waarom ik die gescheurde kleren aan heb?" - "Nee," zei de prins. "Het is duidelijk dat je die draagt omdat je dat zelf zo wilt, en als je ze wilt veranderen, zul je dat wel doen ook."
Bij die woorden verdween Rafelkaps gescheurde mantel en was ze gehuld in een groenfluwelen cape. Maar de prins glimlachte alleen maar en zei: "Die kleur staat je bijzonder goed." Toen het kasteel voor hen opdoemde, zei Rafelkap tegen hem: "En ga je me nu niet vragen hoe mijn gezicht er zonder die zwarte vegen uitziet?" - "Ook dat is je eigen keuze."
Toen ze de hekken van het kasteel passeerden, raakte Rafelkap met de toverstaf van lijsterbessenhout haar gezicht aan en de zwarte vegen verdwenen. En of haar gezicht nu mooi of lelijk was zullen we nooit weten, omdat het in de ogen van de broer van de prins of van Rafelkap volstrekt niet belangrijk was. Maar één ding kan ik jullie wel vertellen: het was een heel vrolijk feest dat op het kasteel werd gevierd, en de spelletjes en het zingen en dansen duurden vele dagen lang.
*   *   *
Samenvatting
Een Noors sprookje over een zelfstandige en onafhankelijke vrouw. Als een koningspaar geen kinderen kan krijgen brengt de raad van een wijze marktvrouw de oplossing en wordt de koningin zwanger. Omdat ze de opdracht niet juist heeft uitgevoerd krijgt ze echter twee kinderen. De jongste is een beeldschone prinses maar de oudste is een vreemd, slordig en vooral eigenzinnig elfachtig schepseltje.
Toelichting
Dit verhaal is afkomstig uit de bundel 'Rafelkap en andere verhalen', in het Engels samengesteld door Ethel Johnston Phelps, in het Nederlands vertaald door Stanneke Wagenaar en in 1980 uitgegeven door Feministische Uitgeverij Sara.
Toelichting uit de bundel: Peter C. Asbjørnsen en Jørgen Moe tekenden dit verhaal op in het midden van de negentiende eeuw en G.W. Dasent vertaalde het voor zijn ‘Norwegian Folk Tales’ (1859). De toverbloemen, de geit en de pollepel kunnen waarschijnlijk in verband worden gebracht met oude vormen van bijgeloof en symbolen. Deze versie van de samenstelster van de bundel 'Rafelkap en andere verhalen' is gebaseerd op de versie van Dasent.
Het Noorse verhaal 'Rafelkap' behandelt het thema van de individualiteit en het non-conformisme. Oppervlakkig gezien is het een lollig verhaal over tweelingzusters, van karakter elkaars tegenpool, die erg gek zijn op elkaar. 'Rafelkap' is vooral het verhaal over een onconventioneel jong meisje dat goedkeuring, dingen die van je verwacht worden en mooie kleren beneden haar waardigheid acht. Ze is op een eigenaardige manier verwekt en op de wereld gekomen. Vanaf het allereerste begin al heeft ze iets wilds en elfachtigs over zich. Ze beschikt over buitengewone vermogens - die overigens herkenbaar 'goed' zijn. Haar moeder, de koningin, is heel gelukkig met de conventionele dochter, maar Rafelkap brengt haar tot wanhoop. De koning evenwel schijnt de kracht en onafhankelijkheid van zijn dochter te accepteren. Wanneer Rafelkap met haar zuster de wijde wereld in trekt, erkent hij dat ze heel goed in staat is zonder hulp een schip te besturen. Rafelkap triomfeert over de boze trollen, redt haar zus en ontmoet in een ver land de prins die haar individualiteit waardeert.
De dialoog tussen de prins en Rafelkap aan het eind van het verhaal is een soort test. Rafelkap die, als ze dat zelf wil, haar geit in een prachtig paard kan veranderen en zichzelf in een sociaal gezien acceptabele verschijning, maakt duidelijk dat ze ook vrij is haar leven te leven op de manier waarvoor ze zelf kiest. Wanneer de prins Rafelkaps onafhankelijkheid erkent en accepteert, weet zij dat ze een potentiële huwelijkspartner heeft gevonden.
'Rafelkap' is een van de interessantste volksverhalen die we kennen. In de negentiende eeuw werd Rafelkap beschouwd als een rebel in de maatschappij; haar gedrag werd afgekeurd. Haar vriendelijke, zachtmoedige, knappe tweelingzusje werd als ideaal gezien. De negentiende-eeuwse folklorist die het verhaal opnieuw heeft verteld, noemde Rafelkap zelfs een 'brutale snotneus.' Maar het is duidelijk dat Rafelkap het voornaamste personage en de ware heldin van haar avonturen is.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen