Tidde Winninga
In het noorden van Duitsland stroomt dicht langs onze grens de rivier de Eems, dat is eigenlijk maar een klein riviertje. Je springt er om zo te zeggen haast overheen. Dat kleine riviertje heeft echter een grote mond: de Dollard. Die is zo groot, dat je er haast niet overheen kunt kijken.
Aan de Dollard ligt rijk Groninger land: malse weiden, mooi bouwland.
In vroeger tijden is de Dollard echter veel kleiner geweest. Waar nu grauwe slikken zijn en water blinkt, daar waren toen ook vruchtbare landen. Daar groeiden tarwe, gerst en haver op, daar graasden veel bontgevlekte koeien. Daar stonden talloze boerderijen, over de vlakte verspreid, of verenigd tot mooie dorpen. Vierendertig dorpen bevonden zich daar en ook nog twee kloosters.
In die oude tijd werden de huizen nog meestal van hout gemaakt, maar in dat land was toen reeds een dorp met wel honderdentachtig stenen huizen. Zo rijk waren de boeren daar. En in een ander dorp waren de boeren zo welvarend, dat er wel honderdentachtig vrouwen waren die gouden sieraden op hun borst droegen zo groot als een etensbord. Het was zo'n mooi en goed land daar. In de zomer hoorde je er overal het getink van de haarhamers op de zeisen en sikkels. Dan blonken al die werktuigen in het licht van de zon en er was het vrolijk geroep van de oogsters. Hoog droegen de wagens hun goudgele vracht dag aan dag naar de schuren. En in de winter dan was er het besloten leven thuis, het vee binnen de veilige muren, het graan in zakken bij zakken vergaard, het vuur te avond vlammende in de haarden. Het was een goed leven: hard werken en gezonde rust, en een land, dat alle arbeid rijkelijk beloonde.
Toen kwam de ondergang. Neen, niet door de schuld van het land. Het land bleef geven, zo lang het goed werd behandeld. Door eigen schuld ging de welvaart van deze mensen teloor. Er kwam te veel weelde en zorgeloosheid. De harten der mensen werden trots op de rijkdom, die het land hun gaf, en ze begonnen het werken alleen maar goed voor de armen te vinden. Ze wilden pronken, ze wilden vermaak. Ze gingen uit rijden en rossen, de vrouwen behangen met sieraden naast de boeren in de sjees. Ze gingen ten dans, als het tijd was om te werken. De boer liet de zorg voor het gewas en de beesten aan zijn knechten over, de vrouw liet de meid zorgen voor het karnen en het kazen. En de boer en de boerin gingen samen ten feest. Zo begonnen de zaken op menige boerderij scheef te lopen. Het vee ging achteruit en begon minder en slechter melk te geven. En vaak gebeurde het, dat er niet op tijd werd gezaaid en gemaaid. Dat bracht dan natuurlijk veel schade. Doch menige boer lachte om die schade. Och heden, men was immers rijk genoeg. Schep vreugde in het leven!
Tidde Winninga deed ook zo. Hij was een grote en trotse boer. Hij was zwaar en breed van gestalte. Een zware gouden ketting hing meestal te bungelen op zijn dikke buik. Hij was een rijke boer, wat drommel! "Kom, wijf, vanavond moeten we ter bruiloft. De knechten zorgen wel, dat het hooi binnenkomt. En als ze luieren, dan zullen ze een slechte beurt maken, geloof dat maar!"
En Tidde Winninga klom in de sjees en zijn vrouw zette zich breed en met goud behangen naast hem. En Tidde Winninga zwaaide vrolijk met de zweep en reed met zijn vrouw naar de bruiloft. En Tidde Winninga keerde eerst in de morgen weer en sliep toen een zware roes uit. Zijn hoofd stond daarna een paar dagen verkeerd en hij lette niet op de arbeid. En toen zijn hoofd eindelijk weer goed stond, reed hij met zijn vrouw naar een ander feest. Het goud blonk, de paarden blonken, de wielen van de sjees blonken in de zomerzon. Er kwam echter een tijd, toen blonk dat alles niet meer. Een zware storm dreef de wateren van de Noordzee naar de Dollard toe. In wilde vaart tuimelden de golven tussen Rottum en Borkum door naar het zuidoosten. De Dollard was als een grote ketel, waarin steeds meer water opdrong. Eén kokende, schuimende watermassa verzamelde zich daar. Steeds hoger beukten de golven tegen de dijken. De storm bulderde. In de avond besprongen de golven de dijken met zo'n loeiend geweld, dat de mensen bevreesd begonnen te worden. Menige dijk was niet al te best. Er dreigde gevaar. Als er een doorbrak, was het land daarachter reddeloos verloren. "Naar de dijken!"
De dijkgraaf en heemraden gaven het bevel. Het ging van hoeve tot hoeve. De boeren moesten aan het dijkwerk. Met paarden en wagens en met zoveel man, als maar even gemist konden worden. Iedere boer moest helpen, dat was in die tijden zo. Ieder wist het dijkvak, dat hij moest helpen bewaken en versterken. De dijk beschermde hen allen, zij verzorgden allen samen de dijk. Allen voor één, één voor allen! Midden in de nacht braken de boeren op met paard en kar. Er was veel geroep en geschreeuw in het donker. Er was ook veel gekibbel en gescheld. De een vond, dat hij te veel paarden moest leveren, de ander vond het hem toegewezen dijkvak te groot. De een had een dochter, die juist verjaarde; de ander had een kalf, dat niet goed zuigen wou; een derde vond, dat zijn knechten het wel konden redden.
Zo ver was het toen gekomen door de weelde en de overdaad, dat een ieder aan zijn gemak dacht of aan een kortstondige vreugde.
Maar ten slotte gingen ze toch allen. Ze verdwenen in de nacht, reden aarde aan en spanden aan de zeekant beschermende zeilen over de dijkhelling. Allen voor één, één voor allen, zo hoorde het.
Alleen Tidde Winninga, de rijke boer, wou niet meedoen. Hij weigerde rondweg, hoe men ook aandrong, hoe men ook dreigde. Geen paard en geen man gaf hij, en bevelen liet hij zich niet, wat drommel! Bij hem vierden ze feest en dat onderbraken ze niet, voor geen storm, voor geen zee, voor geen dijkbreuk! Niemand ontnam hem ook maar één teug wijn, geen mens, en geen zee, en geen storm, hoe fel die ook tekeerging! En geen knecht kregen ze mee. Ook voor zijn knechten was het feest. Geen knecht en geen paard! "Ben ik de baas hier op mijn boerderij, of ben ik het niet, hè? Geld kun je krijgen, haal maar lui ergens anders vandaan, zeg maar hoeveel geld je moet hebben? Dreig maar niet! Pak maar liever een borrel mee!" Tidde Winninga blijft thuis. Hij is niet bang voor de dijkgraaf! Zo lang het water niet een speerhoogte staat boven mijn eigen land, komt er bij mij niemand de deur uit. En nu goedenacht!
Breed en zwaar stond hij in de deur. "Erin of eruit?" riep hij tegen de boden. De boden gingen.
Tidde sloot de deur met een klap. Uit een vertrek klonk het gejuich van feestvierende mensen boven het razen van de stormwind om het huis. Er kwam een voldane lach om zijn lippen.
Die nacht brak de zee door Tiddes dijkvak heen. En in korte tijd spoelden de golven meer dan op speerhoogte boven zijn akkers. Echter niet alleen boven de zijne. Allen moesten lijden om het verzuim van één. Zouden ze echter anders hebben gehandeld dan Tidde, wanneer er bij hen feest geweest was? De zee vroeg trouwens niet, wat zij gedaan zouden hebben. Die overstroomde het land en spoelde veel dorpen weg. Van geen van die vierendertig dorpen is nu meer iets te vinden. Ook de kloosters zijn weg. Of dat alles in die ene nacht is verdwenen? Misschien wel, misschien niet. Misschien heeft er later nog wel eens zo'n boer als Tidde Winninga zijn plicht verzuimd, omdat hij liever ten feest ging.
Tidde Winninga bracht er met moeite het leven af. Maar zijn land en zijn goed waren voor eeuwig verzwolgen. Nog staat daar het water meer dan een speerlengte hoog. De boerderij is verdwenen. Misschien liggen er nog wat stenen op de bodem van de zee, misschien ligt er nog goud van de boerin diep in het slik weggezonken. Hoe het de andere mensen verging? Daar weten we niets van af, ook niet of de huisgenoten van Tidde nog in leven bleven. Ook niet, of hij berouw heeft gehad. Er is alleen maar bekend, dat hij nadien arm en berooid was. Hij liep rond met het hoofd op de borst, zodat zijn trots toen wel zal zijn gebroken. Eens op een avond klopte hij bij een klooster aan en verzocht om een nachtverblijf en wat eten. De monniken namen hem daar liefderijk op en lieten hem niet meer gaan. Hij bleef daar voor de rest van zijn leven. Hij was een oud en gebroken man. Hij was een van de rijkste boeren uit heel Groningerland geweest, nu moest hij voor elke hap en elke slok 'dank je' zeggen. Dat zal niet prettig voor hem geweest zijn, maar zo gaat het.
* * *
Samenvatting
Een Groninger sage over het ontstaan van de Dollard. Vroeger was de Dollard niet zo breed als tegenwoordig. Hoe dat zo gekomen is, verhaalt deze sage. Een rijke boer, Tyde Winninga (of Tyde Wyneda), vertikte het om tijdens een zware storm de dijk te bewaken waardoor deze doorbrak en een groot deel vruchtbaar Gronings land onder water kwam te staan.
Toelichting
De Dollard (Duits: Dollart, Gronings: Dollert, Oostfries: Dullert) is een zeearm, onderdeel van de Waddenzee, op het grensgebied van Nederland en Duitsland. De rivier de Eems mondt hier in uit en stroomt daarna door naar de Noordzee. De Dollard is ongeveer 100 vierkante kilometer groot. De Duitse stad Emden ligt ten noorden ervan en de Nederlandse stad Delfzijl ligt een kleine negen kilometer ten westen van de Dollard. De Nederlandse kust van deze zeearm is dun bevolkt en er liggen enkele kleine dorpen als Fiemel. Op de grens van Nederland en Duitsland bevindt zich de monding van de Westerwoldse Aa. Hier ligt tevens het sluizencomplex Nieuwe Statenzijl. Het getijverschil in de Dollard is meer dan drie meter. Het water van de Dollard is brak doordat het zeewater zich hier mengt met het water uit de Eems.
De Dollard is in de late Middeleeuwen ontstaan ten gevolge van meerdere overstromingen en stormvloeden, die het oorspronkelijke veenlandschap grotendeels hebben opgeruimd. Daarbij gingen grote delen van de oude districten Reiderland en Oldambt verloren. Vroeger meende men - in het voetspoor van Ubbo Emmius - dat de Dollard in het jaar 1277 was ondergelopen. Er werd gedacht aan de Marcellusvloed van het jaar 1362, die in Noord-Duitsland tot veel schade heeft geleid. In historische bronnen is met betrekking tot de Dollard daarover nagenoeg niets te vinden. Ook wordt wel gemeend dat de gebeurtenissen rondom het jaar 1413 hebben geleid tot het ontstaan van de Dollard. Met name Tidde Wyneda wordt hierin genoemd.
Reiderlander hoofdeling Tidde Wyneda speelde in de jaren rondom 1413 een rol van betekenis in de strijd tussen Schieringers en Vetkopers. Tidde Wyneda stond aan de zijde van de Emder proost Hiske Abdena en de Schieringers. Door enkele getuigen in 1565 werd Tidde Wyneda - door hen Tidde Winnengha genoemd - verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van de Dollard, zoals dat bij hun ouders en voorouders al bekend was geweest. Hij zou een regent of mederegent van Reiderland zijn geweest en zeer rijk van goeden. Door de bewoners aangesproken om de dijken te maken antwoordde hij dat hij niet eerder wilde dijken 'eer end voer de vloet een speetse hoghe over syn landt solde loepen'. Tidde Wyneda heeft waarschijnlijk gewoond in de Tydwynedaborch in Wynedaham. De borg wordt genoemd in een tweetal verdragen met de jaartallen 1391 en 1420 en stond in de buurt van de plaats waar de Tjamme en de Reider Ee samenkwamen, waarschijnlijk iets ten noorden van Nieuweschans. Tidde Wyneda bracht zijn nadagen door in Palmaer.
Trefwoorden
boer, groningen, eems, verklarend verhaal, dollard, rijkdom, sage, overstroming, zee, hoogmoed, volksverhaal, nieuweschans, cor bruijn, dijkdoorbraak, tidde wyneda, storm
Basisinformatie
- Herkomst: Groningen, Nederland
- Verhaalsoort: sage, volksverhaal, verklarend verhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 11 minuten
Populair
Verder lezen