vrijdag 26 april 2024

Volksverhalen Almanak


Blancaflor


Er was eens een man, dat was een tovenaar. En er was een andere man, dat was een goed kaartspeler. Op een keer troffen de beide mannen elkaar in het casino en Señor Don Juan, de tovenaar, nam tijdens het spel Señor Don Pedro al zijn rijkdommen af.
Nadat Señor Don Pedro geen geld meer bezat, vroeg hij Señor Don Juan of ze om een ring verder zouden spelen en Don Juan won toen ook nog deze ring van hem. Vervolgens speelden ze om een dasspeld. Ook die verloor hij. Nu had hij niets meer wat hij nog had kunnen verliezen.
Toen zei Don Juan: "Waarom spelen we niet om uw leven? Ik zal wat geld op uw leven zetten."
Wel, aangezien Don Pedro alles verloren had, ging hij op dit aanbod in. Hij verloor nogmaals. Nu behoorde ook zijn leven Don Juan toe. Deze zei hem, dat het inlossen van de schuld wat hem betreft geen haast had. Hij zou hem wel laten weten wanneer hij zich in zijn huis moest melden. Hij gaf hem een paard en zei hem dat het dier hem als het zover was wel naar zijn huis zou brengen. Daarop scheidden hun wegen.
De tovenaar Don Juan ging ervan uit dat de ander zijn belofte gestand zou doen. Hoe had hij ook het verdrag dat ze gesloten hadden, kunnen ontduiken? Don Pedro voelde dat hij door een kracht, waartegen hij niets kon uitrichten, naar het huis van Don Juan werd getrokken. Hij klom dus maar op het paard en liet het aan het dier over de weg te vinden.
Zo snel als een gedachte reist, van het ene ogenblik op het andere, was hij in het huis van Don Juan.
Toen hij zich daar aanmeldde, merkte Don Juan ietwat verwonderd op dat de vreemdeling wel erg gewetensvol was als het om het inlossen van zijn schulden ging.
Señor Don Juan had een dochter en die heette Blancaflor. Hij beval het meisje voor Don Pedro een bed op te maken, want van de lange reis zou die waarschijnlijk erg moe zijn.
Toen het meisje Blancaflor Don Pedro zag - het was zonder twijfel een knappe en statige jonge man - kreeg ze medelijden met hem en ze verraadde hem wat haar vader met hem van plan was. Hij zou hem doden en wel op zo'n manier dat niemand op de gedachte zou kunnen komen dat het een misdaad geweest zou kunnen zijn.
Blancaflor zei tegen Don Pedro: "Voor mijn vader u een opdracht geeft, die u moet uitvoeren, zal ik u het ontbijt brengen. Het zal zeer heet zijn maar dat zult u waarschijnlijk pas merken als u zich verbrand heeft. Hier geef ik u wat poeder. Schud het in de hete chocolade die ik u bij het ontbijt zal voorzetten. Mijn vader zal vragen: 'Verbrandt u al, Don Pedro?' Daarop moet u antwoorden: 'Maar nee, Sehor Don Juan, integendeel, het was me niet heet genoeg.'"
En zo gebeurde het.
De volgende ochtend, als Don Juan en Don Pedro elkaar weerzien, roept de vader zijn dochter en draagt haar op het ontbijt binnen te brengen. Dat doet ze. De beide mannen gaan zitten om te ontbijten en Don Juan vraagt Don Pedro of hij niet verbrandt. En deze verklaart: "Welnee. Integendeel, het is me niet heet genoeg."
"Aha," zegt de ander, "u heeft ze aardig achter de ellebogen." Toen vervolgde hij: "De eerste opgave, die u oplossen moet, als u uw vrijheid en leven terug wilt winnen, bestaat daaruit dat u me een ring terug moet bezorgen die mijn grootvader ergens in een zee verloren heeft. Zoek deze ring en breng hem meteen naar mij toe."
Don Pedro vertrok. Voor de deur wachtte Blancaflor op hem. Ze vroeg: "Welke opgave heeft mijn vader u gegeven?" - "Ik moet een ring terugvinden die uw grootvader in zee is verloren. Hoe moet ik daar nou mee beginnen?" Blancaflor troostte hem: "Maak u geen zorgen. Ga en wacht op mij. Ik zal me in een zeemeermin veranderen en de ring zoeken."
En voor Don Pedro met zijn ogen kon knipperen, was Blancaflor terug met de ring.
Toen Don Pedro bij Don Juan kwam was deze niet weinig verbaasd. Meer dan twee generaties was de ring zoek geweest en nu lag hij daar!
Hij zei: "U heeft ze werkelijk aardig achter de ellebogen of u heeft helpers die wat van tovenarij weten."
Toen zei hij hem wat uit te rusten want morgen zou er weer een opdracht volgen.
's Ochtends legde het meisje Don Pedro uit, dat men nog een keer zou proberen hem met hete chocolademelk om het leven te brengen. Hij moest aan het poeder denken dat zij hem gegeven had, dat zou hem weer redden.
Don Juan beval zijn dochter de chocola nog heter op te dienen. Toen hij zag hoe Don Pedro zonder problemen van de chocolademelk dronk, vroeg hij: "Verbrandt u zich niet. Don Pedro?"
"Nee Don Juan. Integendeel, het is me nog altijd niet heet genoeg."
Wederom merkte Don Juan op dat hij ze wel heel erg achter de ellebogen had of dat hij helpers met toverkracht had. Daarop beval hij hem binnen vierentwintig uur een paleis te bouwen. En alles moest ook werkelijk tiptop in orde zijn, zodanig dat men er morgenvroeg direct in zou kunnen trekken.
Dat leek Don Pedro onmogelijk.
Opnieuw wachtte Blancaflor hem op bij de deur. "Wat voor een opgave heeft mijn vader u nu gegeven?" vroeg ze.
"Nu," zei de jongeman, "ik moet binnen vierentwintig uur een paleis bouwen en als ik dat niet voor elkaar krijg, laat hij me doden."
"Och," zei ze, "als dat alles is! Maakt u geen zorgen. Ik zal u helpen." Ze vervolgde: "Neem deze staf en raak daarmee drie maal de plaats aan waar het paleis moet komen. Er zullen dienaars komen om het werk te doen."
En zo gebeurde het. De dienaars riepen hun dienaars en deze weer andere dienaars en inderdaad was het paleis de volgende ochtend klaar.
Toen Don Pedro bij Don Juan kwam en vertelde dat deze het paleis kon komen bezichtigen en er, als hij wilde, ook meteen in zou kunnen trekken zei Don Juan wederom dat hij ze wel erg achter de ellebogen moest hebben of de beschikking had over helpers met toverkracht. Toen stuurde hij hem weer weg om uit te rusten. Hij zei: "Er rest u nog één opdracht. Als die volbracht is, mag u terug naar uw land."
De volgende morgen komt Don Pedro en Don Juan zegt: "Blancaflor, breng ons het ontbijt." Als dat op tafel staat vraagt hij Don Pedro nogmaals of de chocolade niet te heet is.
Die antwoordt echter: "Nee, integendeel, ze is me niet heet genoeg."
Don Juan zegt: "Je bent geslepener dan ik. Nog een opdracht en je krijgt je vrijheid terug. Je moet een witte hengst temmen. Als je het voor elkaar krijgt hem zo te temmen dat iedereen hem kan bereiden, ben je vrij."
En, jullie verwachten het al, wederom wachtte Blancaflor op Don Pedro en ze vroeg: "Wat wil mijn vader vandaag van u?"
"Ach, zeg toch "je" tegen me," zei Don Pedro, "met je vader ben ik ook al zo ver. Wat hij vandaag vraagt, lijkt gemakkelijk. Hij zegt dat ik de witte hengst moet temmen. Als me dat lukt, ben ik vrij."
Ze zegt: "Dat is nu net de moeilijkste opgave."
"Waarom is het zo moeilijk?"
Ze zegt: "De hengst zal mijn vader zijn, begrijp je. Het zadel is mijn moeder. Het tuig zijn mijn zusters en ik ben de teugel. Je moet sporen dragen. En ik geef je een zweep. Gebruik het einde, dat is met lood verzwaard. Sla met de zweep zo vaak je kunt op het paard, het zadel en het tuig in. En geef het paard onverbiddelijk de sporen."
In plaats van sporen kreeg hij priemen, dik, groot en lang. Toen het moment van rijden kwam, besteeg Don Pedro het dier. Dat probeerde hem af te werpen, maar Don Pedro gaf het de sporen. Zo voelde het snel wie de baas was. Als het het paard gelukt zou zijn, zijn berijder af te werpen, had hij hem beslist vertrapt. Weldra was het paard echter gewond en zwak van alle steken die het van de priemen had gehad en alle klappen van de zweep. Het gehoorzaamde de geringste beweging. Zo was ook deze opgave vervuld en Pedro bracht het dier naar de stal.
Toen ging hij naar het paleis van Don Juan. Die liet zich echter niet zien. Hij was erg gewond en daarom liet hij doorgeven dat hij die dag aan een stierengevecht had moeten deelnemen en dat de stier hem had verwond. Hij kon derhalve niet persoonlijk afscheid nemen van Don Pedro. Die kon nu naar de stal gaan en zich een paard uitzoeken voor de thuisreis. De opdrachten waren vervuld en hij was vrij.
Blancaflor zegt tegen Don Pedro: "Mijn vader is er slecht aan toe. Je hebt hem aardig toegetakeld. Maar mijn moeder gaat het nog slechter. Haar hoofd zit vol wonden en sneden."
Hij antwoordt: "Maar je had me toch gezegd dat ik het moest doen."
Ze zegt: "Ja, want het was de enige mogelijkheid om hen te verslaan. Als je een paard uitzoekt moet je opnieuw op je hoede zijn. In de stallen van mijn vader staan veel mooie dieren maar er staat maar één knokig scharminkel. Die moet je je laten geven. De knechten zullen je vragen waarom je nou net dit paard kiest. Dan antwoord je dat je met een mooi paard onderweg zoveel opzien zult baren en dat niemand je met dit paard iets zal aandoen."
Zo ging hij naar de stallen. Eerst toonde men hem alleen prachtige paarden. Maar hij stond erop alle stallen te zien. Eindelijk kwamen ze bij het paard dat Blancaflor had beschreven.
"Maar heer, toch niet deze..; de knol deugt niet," zeiden de knechten.
"Ik wil hem nou eenmaal hebben."
Dus renden ze naar Don Juan en vertelden hem dat Don Pedro het paard Pensamiento (gedachte) gekozen had. Don Juan vond dat niet leuk om te horen. Maar wat moest hij doen als hij zijn gezicht niet wilde verliezen? Hij moest Don Pedro wel laten gaan met dit paard.
Toen zei Blancaflor tegen Don Pedro: "Deze nacht mogen we geen oog dicht doen en ook nog niet toegeven aan onze liefde, hoe groot mijn verlangen daarnaar ook is. We moeten dit glas met speeksel vullen. En dan ervandoor!"
En toen, zo vertelt men, maar ik ben er niet zeker van of ik het geloven moet, brachten ze de halve nacht door met het vullen van het glas met speeksel. Rond middernacht echter vertrokken ze voor hun vlucht.
Vanwege haar pijn kon de moeder van Blancaflor niet slapen. Midden in de nacht wekte ze haar man Don Juan en riep: "Hé jij... wat, als Don Pedro onze dochter ontvoerd heeft, nadat hij het paard Pensamiento afgehaald heeft?"
Toen riep Don Juan zijn dochter: "Blancaflor!"
En uit de slaapkamer van het meisje kwam het antwoord: "Ja vader. Moet ik het ontbijt al klaarmaken?"
"Nee, nee kind... slaap maar verder."
En tegen zijn vrouw zei Don Juan: "Daar zie je het. We moeten onze dochter niet storen in haar slaap."
Maar na een poos ging de moeder weer rechtop in bed zitten en ze zei tegen haar man: "Hé man... wat nou, als Don Pedro onze dochter heeft ontvoerd, nadat hij het paard Pensamiento gehaald heeft?"
Hij roept weer: "Blancaflor!"
"Ja vader! Moet ik je nu het ontbijt brengen?"
"Nee, kind," zegt hij, "slaap nou maar."
Wel, zo ging het steeds.
Blancaflor had een vermoeden gehad en maatregelen getroffen.
Maar het speeksel begon op te drogen. De stem werd zwakker en zwakker.
En weer zegt de vrouw tegen haar man: Hé jij, jij!.. Wat, als Don Pedro onze dochter heeft ontvoerd, nadat hij het paard Pensamiento gehaald heeft?"
Hij zegt: "Nu is het genoeg geweest. We storen het arme kind maar en houden het uit de slaap. Als je me nog eenmaal met deze onzin lastigvalt krijg je een pak slaag... begrepen?!"
Maar na een poosje roept hij toch: "Blancaflor!"
En nu is het antwoord nauwelijks nog te horen; "Ja vader. Moet ik je nu het ontbijt brengen?"
En hij valt tegen zijn vrouw uit: "Hoor je het nu? Onze dochter is slaperig. We moeten haar nou eindelijk met rust laten!"
Op het laatst waagde de vrouw het echter nog eenmaal haar man te storen. En wat gebeurde... haar man sloeg haar. Maar toen hij Blancaflor riep, antwoordde er niemand. Hij zei: "Dat heeft niets te betekenen. Ze zal in slaap gevallen zijn. Daarom heeft ze ons niet horen roepen."
Daarbij bleef het maar toen het licht werd, ging de moeder in de slaapkamer van haar dochter kijken. Het bed was leeg. Er stond alleen een glas op het nachtkastje. Ze rende terug naar haar man.
"Jij oude dwaas," zei ze, "heb ik je niet gezegd dat onze dochter weg is. Ze is ontvoerd!"
"Maar ze heeft toch geantwoord."
"Ach wat. Ze heeft een glas met speeksel op haar nachtkastje gezet en het betoverd. Dat was het wat ons antwoord gegeven heeft. Maar haast je nu, misschien kun je hen nog inhalen."
De man veranderde zichzelf in een vogel. Hij vloog weg. Hij vloog snel.
Blancaflor zegt tegen Don Pedro: "Hé, mijn vader zal ons inhalen! De enige kans die we hebben is het paard Pensamiento. Ik zal het in een kerk veranderen en jij moet de koster zijn. Mijn vader zal je vragen of je een jongeman en een meisje gezien hebt. Daarop antwoord je dat je alleen een meisje hebt gezien en dat hij zich moet haasten omdat hij anders te laat komt voor de mis."
Zo gezegd, zo gedaan. De vader kwam en Don Pedro zat in de klokkentoren. De vader vroeg: "Koster, heb je een jongeman en een meisje voorbij zien komen?" De koster bleef aan het koord trekken. Hij zei: "Op dit moment luid ik voor de laatste maal de klokken en als u niet naar binnen gaat, komt u te laat voor de mis."
"Ik heb je wat gevraagd."
"... de laatste klok. Ga nu naar binnen! Anders begint de mis zonder u."
De vader denkt bij zichzelf: "Die man is gek." Hij keert om en gaat naar huis terug.
Als hij daar aankomt, vraagt zijn vrouw; "Nou, wat is er gebeurd. Heb je ze ingehaald?"
"Nee."
"Heb je iets gezien?"
"Ik heb met een koster gesproken, die luidde de klokken en zei dat ik snel naar binnen moest gaan als ik niet te laat voor de mis wilde komen."
Ze schreeuwt hem toe: "Jij idioot! Dat waren ze."
Dan verandert de vrouw zichzelf in een reiger. Ze zegt: "Het is beter dat ik zelf ga. Aan jou kan ik niets overlaten."
Zo vloog zij hen achterna.
Na een poos zegt Blancaflor tegen Don Pedro: "Hé jij. Mijn moeder zal ons snel ingehaald hebben. Ik zal mijn haarborstel naar haar toe werpen."
Zij liet haar borstel vallen en deze veranderde in een gebergte. Het rees veel hoger op dan een reiger kan vliegen. Maar uiteindelijk lukte het de reiger toch over de bergen te vliegen.
Het meisje zei: "Hé jij, mijn moeder zit achter ons aan. Ik heb alleen mijn spiegel nog. Ik zal mijn spiegel op de weg gooien. Jij en het paard zullen in een meer veranderen. Ik zal daarin een kleine vis zijn."
En plotseling was daar een meer. De reiger kwam aangevlogen en landde op het water. De kleine vis ontsnapte haar steeds als zij haar vangen wilde. Tot Blancaflor zegt: "Moeder, je kunt me zien, maar je kunt me niet vangen."
En de moeder: "Nou goed, dochter. Maar iets wil ik je toch nog zeggen: Wanneer deze man met wie je nu wegloopt in zijn land terugkomt en hij staat iemand toe hem te omarmen, dan zal hij jou gedurende zeven jaar vergeten."
De reiger keerde om. Het paar nam zijn normale gestalte weer aan. Het meisje zegt tegen Don Pedro: "Heb je gehoord wat mijn moeder zei?"
"Nee."
"Nou, ze zegt dat, wanneer je het toelaat dat een familielid je omarmt als je thuiskomt, je mij voor zeven jaar zult vergeten."
Dus prentten zij zich deze vervloeking goed in.
Toen ze bij de stad kwamen waar Don Pedro woonde, zei hij tegen Blancaflor: "Wacht hier. Ik ga vooruit om alles te regelen."
En zij liep naar de voorsteden terug terwijl hij voor haar welkom een ontvangst organiseren wilde.
Natuurlijk wilden zijn familieleden hem omarmen toen hij thuiskwam, maar hij vroeg hun dat niet te doen. Hij legde echter niet uit, waarom. Hij was heel moe. Hij sliep in. Een van zijn vrouwelijke familieleden die hem nog niet begroet had, kwam binnen. Ze legde haar armen om zijn hals terwijl hij sliep.
Ondertussen bereidden ze het vuurwerk voor en regelden ze de muziek om de bruid te kunnen begroeten. Toen Don Pedro wakker werd, zeiden ze hem dat alles klaar was.
Hij zegt echter: "Wat willen jullie? Waar hebben jullie het eigenlijk over?"
Ze zeiden: "Je hebt ons toch verteld dat je een meisje hebt meegebracht... je vrouw of je verloofde!"
Hij antwoordt: "Ik ben helemaal niet weggeweest. Hoe moet ik dan aan een vrouw gekomen zijn?"
"Maar we dromen toch niet. Je hebt het ons toch verteld."
"Dan hebben jullie het verkeerd begrepen of je iets in je hoofd gehaald. Ik ben nooit weggeweest."
En zo gebeurde het dat de vervloeking ging werken. Don Pedro vergat het meisje volledig. En toen hij niet terugkwam, begreep zij wat er gebeurd was. Aangezien zij over bijna onbegrensde toverkrachten beschikte, bouwde zij in de voorstad een paleis. Er ontstonden veel geruchten in de stad en er werd veel gepraat over wat het te betekenen zou hebben en wat voor mensen er in het paleis zouden wonen... Dagen, maanden, jaren vergingen. Blancaflor richtte een duivenpaar af. Ze leerde de vogels spreken. En toen vertelde ze de duiven het hele verhaal, net zoals ik het hier verteld heb. En aan het eind van de lessen zei het vrouwtje tegen het mannetje: "Hé jij, herinner je je wat mijn moeder heeft gezegd, namelijk dat je je door geen enkel familielid mag laten omarmen, anders zul je me onherroepelijk zeven jaar vergeten."
De mensen braken zich nog altijd het hoofd over de vraag wie toch die vrouw in het paleis kon zijn en toen op een dag in het huis van Don Pedro een groot feest werd gevierd, nodigde men daarvoor alle welgestelde families uit de omtrek uit. Zo ook Blancaflor. Ze nam de uitnodiging aan maar stelde de voorwaarde dat ze het duivenpaar mee mocht brengen. Daar had niemand iets op tegen. Toen ze bij het dessert waren aanbeland werd het plan opgevat elkaar verhalen te vertellen. En omdat Blancaflor tot op dat moment geen woord had gesproken drong men er bij haar op aan hier wat ten beste te geven.
Ze vroeg of het toegestaan was dat de duiven in haar plaats vertelden. Het was haar stem die uit de duiven kwam. De vrouwtjesduif begon het verhaal met de zin: "Hé jij, herinner je je nog hoe mijn vader je met chocolade wilde verbranden?" - "Ik herinner me niets," zei de mannetjesduif.
En het vrouwtje ging verder: "Maar zeker zul je je de eerste opdracht, die mijn vader je opdroeg herinneren. Je moest de ring terugvinden die mijn grootvader ergens in zee verloren had."
"Nee, daar herinner ik me niets meer van," koerde het mannetje.
Het vrouwtje vervolgde: "Hé jij, herinner je je nog hoe mijn moeder ons op onze vlucht inhaalde? Hoe het paard Pensamiento en jij een meer werden en ik een kleine vis en hoe ik mijn moeder vertelde dat ze me wel kon zien maar niet kon vangen?"
Het mannetje deed alsof hij een poosje intensief nadacht en zei toen: "Nee, ik herinner het me niet meer."
En het vrouwtje zei weer: "Hé jij, jij, weet je nog hoe mijn moeder "tot ziens" zei en me dreigde dat jij me zeven jaren lang zou vergeten als een van je familieleden je zou omarmen als je thuiskwam?"
Jullie begrijpen, toen herinnerde Don Pedro zich alles. De mannetjesduif echter zei: "Nee, daar herinner ik me niets van."
Don Pedro sprong echter op en riep: "Dit is mijn vrouw, dit is het meisje over wie ik jullie lang geleden verteld heb. Ik was haar helemaal vergeten."
Ja, zo ging het. Toen ze elkaar herkend hadden, waren alle aanwezigen heel blij. Men kwam met vlees en andere kostelijke gerechten aanzetten. Meteen daarop trokken Don Pedro en Blancaflor in het paleis. Daar zaten ze op zachte kussens en aten zich hun magen vol met lekkernijen. En terwijl ze deze kostelijke gerechten eten en in donzen bedden slapen, liggen wij op stromatten en eten bonen en tortilla's.
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje van de Mexicaanse indianen.
Toelichting
Opgetekend door Américo Paredes in East-Chicago, Indiana op 2 mei 1963. Verteld door een 60-jarige mesties (iemand van gemengde etnische afkomst) die dit verhaal van zijn grootvader van vaders zijde had gehoord.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen