dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Aldar-Kose en de vrek


Er was eens een rijke man die Sjigaj heette. Omdat hij zo buitengewoon gierig was, werd hij 'Sjik-Bermes' genoemd, wat in het Kazachs zoiets betekent als 'hij die nog geen druppeltje water geeft'. Op de hele steppe was er niemand te vinden die zo gierig was als hij, en dat terwijl Sjigaj enorme kudden schapen, runderen en paarden bezat. Zelfs de heilige wet der gastvrijheid bestond niet voor Sjigaj. Zijn hele leven had hij nog nooit aan iemand ook maar een stukje brood gegeven. De ingang van zijn joert was gesloten voor gasten.
"Maar mïj zal hij een maaltijd voorzetten," zei Aldar-Kose vastberaden.
"Dat lukt je nooit," zei zijn vriend Dzjirensje.
Ze sloten een weddenschap: als het Aldar-Kose zou lukken om bij Sjigaj op een maaltijd getrakteerd te worden, moest Dzjirensje Aldar-Kose alles geven wat hij maar wilde.
Aldar-Kose klom op zijn paard en ging op weg. Tegen de avond bereikte hij het dorp waar Sjigaj woonde. De joert van de gierigaard stond middenin een rietveld. Sjigaj had het riet expres geplant. Als iemand zijn joert naderde, kon hij dat meteen horen aan het geritsel en snel al het eten verstoppen.
Aldar-Kose pakte een handvol rietstengels vast en duwde die zachtjes opzij. Langzaam en muisstil baande hij zich zo een weg naar de joert. Daar vond hij een klein gaatje in het wollen tentdoek en gluurde naar binnen.
Hij zag de ketel op het vuur staan. Sjigaj was bezig worst te maken. Zijn vrouw plukte een gans. Het dienstmeisje was een schapenkop aan het roosteren en de dochter des huizes kneedde deeg voor een brood. Plotseling deed Aldar-Kose de deur open en ging naar binnen.
"Goedenavond allemaal!"
In minder dan een seconde waren de worst, de gans, de schapenkop en het deeg verdwenen. De gast deed alsof hij niks gezien had.
Sjigaj glimlachte liefjes en zei: "Aldar! Wat ben ik blij je weer eens te zien! Ga zitten en wees mijn gast. Het spijt me alleen enorm, maar ik heb geen eten in huis om je mee te verwelkomen." Aldar-Kose ging zitten op de plaats tegenover de ingang van de joert, waar volgens de traditie altijd de gasten worden neergezet. "En, nog nieuws van de steppe?" informeerde de gastheer. "Wat wil je horen, beste Sjigaj? Wil je horen wat de mensen zeggen, of wat ik met mijn eigen ogen gezien heb?"
"Wat de mensen zeggen, zijn vaak maar geruchten en die geloof ik niet. Vertel liever het nieuws dat je zelf hebt gezien."
Aldar-Kose begon te vertellen: "Op weg naar hier kwam ik een enorm lange slang tegen. Het beest kreeg me in de gaten en begon woedend te kronkelen en te sissen, net als die worst die je onder je zitvlak hebt verstopt, mijn beste Sjigaj. Ik tilde een grote steen op, ongeveer zo groot als de schapenkop waar je dienstmeisje op zit. Ik gooide de steen naar de slang. De slang werd in één klap verpletterd en zijn vlees werd zo papperig als het deeg dat zich onder je dochter bevindt. En als er ook maar één van mijn woorden niet waar is, mogen ze me kaalplukken, net als de gans die onder je vrouw verstopt is."
Sjigaj werd vuurrood van woede en smeet de worst in de ketel. Zijn vrouw gooide de geplukte gans erbij en het dienstmeisje deed hetzelfde met de schapenkop.
Kwaad riep de gastheer: "Als je maar weet dat het eten een paar dagen moet koken!"
Aldar-Kose trok snel zijn laarzen uit, zette ze bij de deur en zei: "Als jullie maar weten dat ik hier een paar dagen zal blijven!" Hierop strekte hij zich uit op het kleed en deed alsof hij in slaap viel. Het was immers al laat. Zodra de gierigaards zijn gesnurk hoorden, haalden ze opgelucht adem en gingen ook naar bed. Aldar-Kose wachtte tot de familie diep in slaap was. Zachtjes stond hij op, sloop naar de ketel, haalde de gans eruit en schrokte hem op. Hetzelfde deed hij met de schapenkop en de worst. Toen hij zijn buikje rond gegeten had, nam hij de leren laarzen van Sjigajs dochter, sneed ze aan stukjes en gooide die in de ketel. Voldaan van het eten en tevreden met de streek die hij had uitgehaald, ging hij liggen. Nu viel hij echt in slaap. Middenin de nacht werd Sjigaj wakker. Hij wekte de anderen behalve Aldar-Kose en beval het dienstmeisje het eten op te dienen. Wat was het eten taai! Ze kauwden en kauwden, maar ze konden geen hap door hun keel krijgen. Ten slotte gaven ze het op. "Verstop het eten zolang," zei Sjigaj, "we eten wel soep." De volgende ochtend maakte Sjigaj zich klaar om op het veld te gaan werken. Hij riep zijn vrouw bij zich en fluisterde haar in het oor: "Geef me wat yoghurt mee. Maar laat Aldar het niet in de gaten krijgen."
Sjigaj kreeg van zijn vrouw een uitgeholde kalebas gevuld met yoghurt en verstopte die onder zijn jas. Maar Aldar-Kose had het gezien: net toen Sjigaj de tent uit wilde gaan, vloog de plaaggeest hem om de hals.
"Tot ziens, mijn beste Sjigaj! Ik denk dat ik vandaag vertrek." Hij omhelsde hem zo stevig dat Sjigaj alle kanten op wankelde. De yoghurt klotste over de rand van de kalebas en drupte op de voeten van de gierigaard. Sjigaj hield het niet meer. Kwaad zette hij de kalebas op de grond en schreeuwde: "Goed dan, goed dan! Hier heb je mijn yoghurt! Drink maar tot je barst!" Die dag ging Sjigaj hongerig van huis. Terwijl hij over de steppe liep, zon hij op een middel om zich te ontdoen van zijn gulzige gast.
De volgende morgen riep Sjigaj zijn vrouw weer bij zich en fluisterde: "Bak een brood, maar zorg dat Aldar-Kose het niet ziet!"
De vrouw bakte een brood in de hete as en gaf het aan haar man. Sjigaj had nog geen hap genomen of daar kwam Aldar-Kose weer binnen. Bliksemsnel stak de gierigaard het brood onder zijn jas, maar Aldar had het gezien.
"Het ziet ernaar uit dat ik vandaag vertrek," zei hij en omhelsde zijn gastheer bij wijze van afscheid. "Mijn goede gastheer, mijn beste Sjigaj! Ik weet niet hoe ik je kan bedanken voor al je gastvrijheid!"
Terwijl hij dit zei, omklemde hij Sjigaj steeds steviger. Het warme brood werd pijnlijk heet tegen zijn blote buik gedrukt. Ten slotte werd het hem te veel en riep hij: "Goed, goed! Eet mijn brood ook maar op, en dat je erin mag stikken!"
Maar Aldar-Kose stikte niet in het brood. Hij at het op tot de laatste kruimel.
En weer vertrok de gierige Sjigaj hongerig naar het veld. Zo gingen er enkele dagen voorbij. Het lukte Sjigaj maar niet om zijn huishouden te bevrijden van de ongenode gast. Elke ochtend zei Aldar dat hij die dag weg zou gaan, maar elke keer bleef hij weer een dag langer.
Op een dag kreeg Sjigaj een plan. Het paard van Aldar-Kose stond samen met de paarden van de gastheer in de stal. Het was een zwarte hengst met een witte bles. De gierigaard besloot het te slachten, als wraak op Aldar-Kose. Maar Aldar stond achter de deur en hoorde hoe Sjigaj het plan aan zijn vrouw vertelde. "Wacht maar, gierige vrek, daar zul je spijt van krijgen!" zei Aldar tot zichzelf en glipte weg naar de paardenstal.
Daar smeerde hij de witte bles van zijn paard in met mest, zodat het dier helemaal zwart werd. Vervolgens tekende hij met krijt een bles op het voorhoofd van een van Sjigajs paarden.
Te middernacht ging Sjigaj naar de stal en riep: "Aldar, sta op! Je paard is verstrikt geraakt in de teugels! Het ligt hier te kreperen!"
"Slacht het maar!" riep Aldar-Kose terug. "Als je het snel doet, hebben we nog wat aan het vlees!" en hij draaide zich op zijn andere zij.
Sjigaj slachtte het paard met de witte vlek op het voorhoofd. De volgende ochtend gingen de gastheer en zijn gast naar de stal om het paard te villen. Aldar-Kose zonk neer op zijn knieën en begon te weeklagen tegen het noodlot, dat hem zijn laatste paard had ontnomen. Zonder dat Sjigaj het zag, veegde hij de krijtvlek van het voorhoofd van het paard. Blij riep hij uit: "Allah zij dank! Het is mijn paard niet, Sjigaj! Het mijne heeft een witte bles, maar dit paard is helemaal zwart."
Aldar-Kose liep snel naar de kudde, haalde zijn eigen paard eruit, veegde de mest van het voorhoofd en bracht het naar Sjigaj. "Kijk maar, dit is het mijne."
De gierigaard werd zo boos dat hij Aldar-Kose wel aan stukken kon scheuren, maar hij hield zich in.
Eindelijk, tot grote vreugde van Sjigaj, begon Aldar-Kose zich dan echt op te maken voor de terugreis. Hij bekeek zijn versleten laarzen en zei: "Die moet ik eerst repareren. Zou je me je mes willen geven, mijn beste Sjigaj?"
De vrek rende naar zijn vrouw, die de schapen hoedde, en zei: "Vrouw, geef hem alles wat hij verlangt. Dan zijn we tenminste van hem af."
Sjigaj liep terug naar zijn paarden.
Nu wilde het geval dat de dochter des huizes Mes heette. Aldar wendde zich tot de vrouw: "Sjigaj zegt dat je me jullie dochter Mes mee moet geven."
"Ben je nou helemaal!" riep de vrouw verontwaardigd. "Je denkt toch niet dat ik onze mooiste dochter ga weggeven aan zo'n oplichter als jij!"
"Je hoeft niet te schreeuwen, moedertje," zei Aldar-Kose rustig, "je man heeft het gezegd dus moet je het doen."
"Zo gek is mijn man niet. Hoepel op!"
"Dan vragen we het hem nog een keer."
Ze renden Sjigaj achterna, die al een eind het veld op was. Aldar-Kose riep: "Och, mijn allerbeste Sjigaj! Je vrouw wil me je Mes niet geven! En zonder Mes kan ik echt niet vertrekken!" Sjigaj schrok ervan dat Aldar nog steeds niet weg was en riep naar zijn vrouw: "Geef hem wat hij vraagt en laat hem maken dat hij wegkomt!"
Van verbazing viel de mond van de vrouw open. Haar dochter Mes maakte een sprongetje van opwinding: ze droomde er al lang van om weg te gaan bij haar gierige ouders en dit was haar kans. Aldar-Kose zadelde zijn paard, zette het meisje voor zich neer en verdween achter de horizon.
Toen ze thuiskwamen, liet Aldar-Kose het meisje achter in zijn joert en ging zelf langs bij Dzjirensje. Hij vertelde hoe hij Sjigaj om de tuin had geleid en zei: "Je hebt verloren. Dagenlang ben ik te gast geweest bij Sjigaj en ik heb goed gegeten."
"Ach wat," antwoordde Dzjirensje, "die man is zo dom dat er geen kunst aan is hem voor de gek te houden. Probeer het eerst maar eens bij mij. Als je dat lukt, krijg je alles van me wat je wilt." Aldar-Kose vond het goed. Ze verlieten samen het dorp. Dzjirensje zat op zijn paard, Aldar-Kose was te voet. De vrienden waren nog niet lang op weg of Aldar stond plotseling stil en zei: "Om je voor de gek te houden heb ik mijn leren zak nodig, maar die heb ik thuis laten liggen. Ik moet terug."
"Neem mijn paard, dat gaat sneller," stelde Dzjirensje voor. Aldar-Kose klom op het paard, reed een paar passen terug en riep toen: "Zie je wel! Ik heb je beet! Eerst had je je paard en nu niet meer! Het ga je goed!"
Hij galoppeerde ervandoor en Dzjirensje liep terug naar huis. Hij vertelde zijn vrouw wat hem was overkomen. "Goed," zei de vrouw, "blijf jij maar hier, ik haal je paard wel terug."
Ze nam een oude deken en vouwde hem zo, dat het leek alsof er een kind in gewikkeld was. Toen rende ze de steppe op om Aldars pad te kruisen. Ze ontmoetten elkaar en gingen samen verder.
Aldar-Kose op het paard, de vrouw te voet. Bij een riviertje zag Aldar-Kose dat zijn metgezellin door het water wilde waden en zei: "Geef mij het kind maar, dan breng ik het naar de overkant." - "Nee, dan wordt het wakker," zei de vrouw. "Neem dan mijn paard maar om over te steken." - "Dankjewel!"
De vrouw klom op het paard, reed tot het midden van de rivier en riep: "Ha ha! Je mag dan de slimste oplichter van de steppe zijn, toch laat je je door een vrouw voor de gek houden! Wees niet boos, Aldar-Kose. Tegen de tijd dat je een baard hebt, zul je ons misschien wel eens te slim af zijn. Tot die tijd wens ik je succes!" De vrouw stak de rivier over, zwaaide naar Aldar-Kose en galoppeerde terug naar huis op het paard van haar man.
*   *   *
Samenvatting
Een schelmenverhaal uit Kazachstan over een rijke gierigaard. De schelm Aldar-Kose en zijn vriend sluiten een weddenschap af: het zal Aldar lukken om bij een buitengewoon gierige en rijke man onderdak te vinden voor een paar dagen. Door slimme streken lukt het Aldar en wint de weddenschap, maar de vriend zegt dat dat komt omdat die vrek gewoon dom is. Dan verzint Aldar een list om ook zijn vriend te slim af te zijn.
Toelichting
Aldar-Kose is bedrieger van beroep. Hij verdient zijn brood door mensen voor de gek te houden. Niet zomaar alle mensen, vooral de gierige rijkelui zijn de pineut. Want zij kunnen best wat missen, vindt Aldar-Kose. De ene keer troggelt hij hun een paard af, de andere keer geld, en soms zelfs een mooie dochter. 'Aldar' betekent in het Kazachs dan ook 'bedrieger'. Zijn tweede bijnaam 'Kose' (spreek uit 'kossè') betekent 'kin waar geen haar op groeit'. Want al is Aldar-Kose een volwassen man, zijn baard wil maar niet groeien.
Een joert is een tent waarin de nomaden wonen. Een joert bestaat altijd uit een ronde opvouwbare wand en een dak van latjes. Daar overheen worden dikke wollen kleden vastgemaakt. Zelfs in de winter is het nog lekker warm in een joert.
Trefwoorden
Basisinformatie
Bron
"Sprookjes uit Kazachstan. Oplichters en andere helden" door Els de Roon Hertoge. Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam / Novib, 's Gravenhage, 2000. ISBN: 90-6832-905-7
Populair
Verder lezen