dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De theepot


Er was eens een trotse theepot, trots op zijn porselein, trots op zijn lange tuit, trots op zijn brede oor: hij had wat van voren en wat van achteren, de tuit van voren, het oor van achteren, en daar praatte hij over. Maar hij praatte niet over zijn deksel, dat was gebroken, dat was gekramd, dat had gebreken; over zijn gebreken praat men niet graag, dat doen anderen wel. Koppen, melkkannetje en suikerpot, dat hele theegerei zou zeker meer over de zwakheid van het deksel denken en praten dan over het mooie oor en de voortreffelijke tuit; dat wist de theepot. "Ik ken ze," zei hij in zichzelf, "ik ken ook mijn gebreken wel en ik kom ervoor uit, dat is mijn nederigheid, mijn bescheidenheid; gebreken hebben wij allen. Maar je hebt dan toch ook goede eigenschappen, De koppen kregen een oor, de suikerpot een deksel en ik kreeg allebei en nog iets dat zij nooit krijgen. Ik kreeg een tuit, die maakt mij tot koning op de theetafel.
De suikerpot en de melkkan is het gegeven de dienaressen van de smaak te zijn, maar ik ben de milde schenker, ik verspreid zegen onder de dorstige mensheid: in mijn binnenste worden de Chinese blaadjes verwerkt in het kokende water zonder smaak." Dit alles zei de theepot in zijn jeugdige overmoed.
Hij stond op de gedekte tafel, hij werd opgenomen door de voornaamste hand, maar die voornaamste hand was onhandig: de theepot viel, de tuit brak af, het oor brak af, en het deksel, daar praten wij niet meer over, daar is genoeg over gepraat.
De theepot lag in zwijm op de grond, het kokende water liep eruit.
Het was een harde slag voor hem en het hardste was dat zij lachten, om hem en niet om die domme hand. "Dat vergeet ik nooit," zei de theepot, toen hij later aan zichzelf zijn levensloop vertelde. "Ik werd invalide genoemd, in een hoek weggezet en de dag daarop aan een vrouw cadeau gegeven die om braadvet liep te bedelen; ik kwam terecht in de armoede. Ik stond sprakeloos, zowel van buiten als van binnen, maar waar ik stond begon mijn beter leven; men is het een en wordt iets anders. Er werd aarde in mij gestopt — dat is voor een theepot hetzelfde als begraven te worden — maar in die aarde werd een bloembol gelegd; wie dat deed, wie de bol gaf, weet ik niet, gegeven werd hij en een vergoeding was het voor de Chinese blaadjes en het kokende water, een vergoeding voor het gebroken oor en de gebroken tuit. En de bol lag in de aarde, de bol lag in mij, hij werd mijn hart, mijn levend hart, zo'n hart had ik nog nooit gehad. Er was leven in mij, er was kracht, mijn pols sloeg, de bol ontkiemde, hij barstte bijna van gedachten en gevoelens; die braken los in een bloem. Ik zag haar, ik droeg haar, ik vergat mijzelf in haar schoonheid; gezegend is het zichzelf te vergeten in anderen! Zij dankte mij niet, zij dacht niet aan mij — zij werd bewonderd en geprezen. Ik was er zo blij om, en hoe blij moest zij dan wel niet zijn. Op zekere dag hoorde ik dat er gezegd werd dat zij een betere pot verdiende. Men sloeg mij kapot, dat deed vreselijk pijn; maar de bloem kwam in een betere pot, en ik werd weggegooid op de binnenplaats en lig daar nu als een oude scherf, maar ik heb de herinnering, die kan niemand mij ontnemen."
*   *   *
Samenvatting
Een cultuursprookje uit Denemarken. Hans Christian Andersen maakt in veel van zijn verhalen gebruik van de direkte (woon)omgeving van mensen. In deze vertelling beschrijft hij het leven van een porceleinen theepot.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen