De twaalf vragen en de twaalf antwoorden
Er waren eens een arme man en een arme vrouw die zo weinig hadden dat ze nauwelijks konden leven. En toen ze een kind kregen, vonden ze niemand die peet wilde zijn en het doopgeld wilde betalen. En ze hadden er veel verdriet over en vroegen God steeds of hij hun toch een peet wilde sturen.
Op een avond werd er toen aan hun hut geklopt. "Wie is daar buiten?" - "Een arme pelgrim. Hebben jullie onderdak voor mij?" - "Natuurlijk. Er is plaats genoeg in de hut, want wij zijn maar met ons drieën." Toen de pelgrim binnenkwam, zei de man: "Helaas kunnen wij je niets anders te eten geven dan wat maïs, want wij hebben niets." - "Oh, dat doet er niet toe. Ik heb geen honger en zoek alleen een plek waar ik kan slapen." - "Hier, slaap in onze mat!" zei de man, "mijn vrouw en ik kunnen op de vloer slapen."
De volgende morgen vroeg de pelgrim: "Hoe heet je kind eigenlijk?" - "Ach, het kind heeft nog geen naam, want wij hebben geen geld voor de doop en geen peet." - "Goed, dan zal ik de peet zijn en de pastoor betalen." - "Ja, heb je dan geld?" - "Ik regel het wel!"
De pelgrim, het was de heilige Petrus, haalde twee zilveren pesos uit zijn zak: "Een peso voor de pastoor, een peso voor mijn peetkind." Het kind kreeg bij de doop de naam Pedro, en de pelgrim trok weer verder.
De duivel ergerde zich echter dat het kind gedoopt was en hij ging erheen en hinderde de man zo, dat zijn hele oogst mislukte. Toen werd de arme man heel wanhopig, want hij wist niet hoe hij zijn vrouw en zijn zoon moest voeden. En hij zei: "Vrouw, ik ga naar de stad om te kijken of iemand van onze familie ons wat leent, of ik soms werk vind en wat te eten." De vrouw antwoordde: "Ach, het zal ons vergaan als destijds na de geboorte van Pedro. Niemand zal ons willen helpen."
Maar de man ging toch naar de stad. Maar niemand wilde hem wat lenen, niemand wilde hem werk geven. Moe en hongerig aanvaardde hij de terugweg. Toen kwam hij op de weg een deftig heer op een zwart paard tegen. "He, waarom kijk je zo bedroefd?" - "Heer," zei de arme man, "ik heb thuis vrouw en kind en ze verhongeren, en nu heb ik in de stad werk gezocht, maar het niet gevonden. En niemand wil me wat lenen." - "Zo zo. Nu, ik zal je wat lenen. Kijk eens hier: hier is een zak met koren. Hoeveel je er ook uithaalt, hij raakt niet leeg." - "En wat moet ik daarvoor doen? Want je krijgt toch niets voor niets in deze wereld." - "Wat je moet doen? Bijna niets. Zo goedkoop heb je nog nooit wat gekregen en je zult het nooit krijgen ook. Je moet me in een jaar twaalf vragen beantwoorden. Weet je op alle twaalf de vragen het juiste antwoord, dan mag je de zak houden, dan is hij van jou. Weet je geen antwoord, dan ben je van mij, en je vrouw en je kind ook." Wat moest de man doen? De zaak zat hem niet lekker. Maar hij dacht: "Neem ik de zak niet, dan verhongeren we morgen. Dan is het mijn schuld als mijn vrouw en kind sterven. Neem ik de zak, dan heb ik altijd nog een jaar de tijd."
En hij zei tegen de paardrijder: "Goed, ik ga erop in. Geef me de zak en zeg me de vragen!"
De ruiter op het zwarte paard maakte de zak los, want die had hij achter zich aan zijn zadel gebonden, en hij zei: "Wat is de één? Wat is de twee? Wat is de drie? Wat is de vier? Wat is de vijf? Wat is de zes? Wat is de zeven? Wat is de acht? Wat is de negen? Wat is de tien? Wat is de elf? Wat is de twaalf?"
En toen gaf hij de arme man de zak met koren en reed weg. De arme man ging naar huis en ze hadden allemaal voldoende te eten. De vrouw vroeg eerst helemaal niet waar de man de zak met koren vandaan had, want zij dacht: "Hij heeft dus toch een medelijdende ziel gevonden en als de oogst beter is, kunnen wij alles teruggeven." Maar toen zij merkte dat de zak niet leeg raakte, vond zij het vreemd. En zij vroeg het haar man en die vertelde haar alles, en ook welke vragen de ruiter op het zwarte paard hem had gesteld. Toen zei de vrouw: "Dat moet de duivel geweest zijn."
En ze dachten na en vroegen alle mensen in de buurt wat de een was. Maar niemand kon hun een antwoord geven. Zo verstreek de tijd en er moest een jaar verlopen zijn, toen er op een avond aan de hut werd geklopt en ze de dromerige stem van de peetvader van Pedro hoorden: "Beste mensen, hebben jullie plaats voor een pelgrim?" - "Natuurlijk, plaats hebben we altijd. En nu hebben we zelfs overvloedig te eten."
Toen kwam de pelgrim binnen en de vrouw kookte een goede maaltijd voor hem en zette zelfs een glas drank op tafel en vergat ook de koffie niet. Toen zei de pelgrim: "Hoe komt het dat jullie het nu zo goed hebben, terwijl toch de oogst zo slecht was?" En toen zei de man: "Zo en zo." En hij vertelde hoe hij aan de zak was gekomen. De oude pelgrim luisterde naar het hele verhaal, streek over zijn witte baard en zei: "Zo zo! Wees maar niet bang, beste man. Ik zal voor jullie antwoorden, want het zou er nog maar aan ontbreken dat iemand mijn peetkind wegnam." Om middernacht dreunden slagen op de deur. Ze hoorden een paard hinniken en een scherpe stem vroeg: "He, hallo, heb je de vragen al ter beschikking?"
"Vraag maar!" zei de oude pelgrim.
"Kerel, zeg me de één!" - "Ik zeg je de één: God is een, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de twee!" - "Twee zijn de ouders van de mensen: Adam en Eva, maar één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de drie!" - "Drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid, één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de vier!" - "Vier zijn de evangelisten, Johannes voor het oosten, Marcus voor het noorden, Mattheüs voor het zuiden en Lucas voor het westen, drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid en één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de vijf!" - "Vijf zijn de wonden van Christus, vier zijn de evangelisten, drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid en één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de zes!" - "Zes punten heeft de ster van Bethlehem, vijf zijn de wonden van Christus, vier zijn de evangelisten, drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid, één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de zeven!" - "Zeven armen heeft de kandelaar in de tempel, zes punten de ster van Bethlehem, vijf zijn de wonden van Christus, vier de evangelisten, drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid, één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de acht!" - "Acht zijn de zaligheden, zeven armen heeft de kandelaar in de tempel, zes punten de ster van Bethlehem, vijf zijn de wonden van Christus, vier de evangelisten, drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid, één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de negen!" - "Negen scharen engelen zijn in de hemel, acht zijn de zaligheden, zeven armen heeft de kandelaar in de tempel, zes punten de ster van Bethlehem, vijf zijn de wonden van Christus, vier de evangelisten, drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid, één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de tien!" - "Tien zijn de geboden die God aan Mozes gaf, negen de engelenscharen in de hemel, acht de zaligheden, zeven armen heeft de kandelaar in de tempel, zes punten de ster van Bethlehem, vijf zijn de wonden van Christus, vier de evangelisten, drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid, één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de elf!" - "Elf zijn de elf duizend maagden, tien geboden gaf God aan Mozes, negen engelenscharen zijn in de hemel, acht zijn de zaligheden, zeven armen heeft de kandelaar in de tempel, zes punten de ster van Bethlehem, vijf zijn de wonden van Christus, vier de evangelisten, drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid, één is God, niet meer en niet minder."
"Kerel, zeg me de twaalf!" - "Twaalf zijn de apostelen, elf de elf duizend maagden, tien geboden gaf God aan Mozes, negen engelenscharen zijn in de hemel, acht zijn de zaligheden, zeven armen heeft de kandelaar in de tempel, zes punten de ster van Bethlehem, vijf zijn de wonden van Christus, vier de evangelisten, drie zijn Jezus, Maria en Jozef, twee zijn de ouders van de mensheid, één is God, niet meer en niet minder."
"Ridder op het zwarte paard, zeg me nu: wat is de dertien?"
"Kerel, de dertien ken ik niet."
"Dertien is het getal van de aartsduivel in de hel! Maak dat je daar komt, want deze zielen behoren jou niet toe!"
Toen verdween de duivel als een bliksemstraal. De pelgrim zegende echter de zak met koren en zei: "Wees niet bang meer! Nu zal er alleen nog maar goed uit de zak komen, zo lang jullie ook de armen zo overvloedig te eten geven als mij." En toen ging hij weg en de ouders leefden met hun kind gelukkig en tevreden en hiermee is het verhaal afgelopen.
* * *
Samenvatting
Een verhaal uit Uruguay over hulp van de heilige Petrus. Een arm echtpaar krijgt hulp van Petrus bij de doop van hun kind. Als de tijd verstrijkt blijft hun armoede nog altijd groot. Een man op een zwart paard wil hen helpen. Als ze antwoord kunnen geven op twaalf vragen, mogen ze een zak met graan houden die nooit opraakt. Anders behoren man, vrouw en kind de duivel toe. De heilige Petrus schiet weer te hulp...
Trefwoorden
koren, uruguay, twaalf (getal), antwoord, vraag, peet, pelgrim, petrus, zak, duivelverhaal, duivel, doop, graan, christelijk-verhaal, hulp, legende, honger
Basisinformatie
- Herkomst: Uruguay
- Verhaalsoort: legende, duivelverhaal, christelijk-verhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 12 minuten
Thema
Bron
"Volkssprookjes en legenden uit Zuid-Amerika," door Felix Karlinger. Uitgeverij Elmar B.V., Rijswijk. ISBN: 90-6120-433-X
Populair
Verder lezen