dinsdag 23 april 2024

Volksverhalen Almanak


De vogel Venus


In een paleis woonde eens een koning. Hij had drie zoons, maar daarvan was er een erg dom. In een ander land, ver weg, woonde ook een koning, die had de appel van gezondheid en de vogel Venus. De eerste koning werd op een dag ziek. Zijn oudste zoon zei: "Als ik de appel van gezondheid haal en de vogel Venus, dan wordt u zeker weer beter."
Zijn vader zei: "Dat is zo ver, daar kun je niet naar toe gaan."
"Wat, ik daar niet naar toe? Dat kan ik best." De prins hield zo lang aan, dat de koning op het laatst zei: "Ga dan maar op reis; ik zal je van alles meegeven en probeer dan, dat je de appel van gezondheid en de vogel Venus krijgt. Hoeveel geld wil je mee hebben?"
"Het is heel ver, ik zal dus lang onderweg zijn, geef mij daarom maar flink wat mee."
De prins zadelde zijn paard. Hij had geld genoeg bij zich, want vroeger hadden de koningen geld genoeg, maar de arme mensen hadden niks. De prins vertrok. Hij reed door bos en hei. In een groot bos ontmoette hij een oud vrouwtje. Die vroeg hem: "Waar ga je naar toe?" De prins antwoordde kortaf: "Daar heb je niets mee te maken." - "Nou," zei de oude vrouw, "dan rij je maar mooi door." De prins gaf het paard de sporen en reed verder. Eindelijk kwam hij bij een ouderwetse herberg, die aan de rand van het bos stond. Hij stapte af, bestelde wat te eten, betaalde en vroeg toen of hij daar die nacht ook kon slapen. Ja, dat kon wel. De kastelein had al gauw gezien, dat hij een rijke man als klant had. 's Nachts nam hij de prins al zijn geld af en stopte hem in een kelder. En de zieke koning wachtte maar op de terugkomst van zijn oudste zoon.
Op een dag zei de tweede zoon tegen zijn vader: "Mijn broer is niet teruggekomen. Hij maakt al zijn geld op en wil niks meer met u te maken hebben. Maar nou zal ik eens gaan."
De koning antwoordde: "Ik ben al een kind kwijt en nu wil jij ook nog gaan!"
"Vader, ik zou zo graag zien, dat u weer beter werd. Ik wil ook wat voor u doen."
"Ga dan maar in godsnaam, maar zorg, dat je weer terugkomt."
"Vader, dat is zeker."
De koning gaf zijn tweede zoon ook weer veel geld mee en verder alles wat hij hebben wilde. De prins zei zijn vader en moeder gedag en vertrok. Dagen achtereen reed hij door. Op een keer trok hij door een bos. Daar kwam het oude vrouwtje weer te voorschijn. Zij vroeg: "Meneer, waar ga je naar toe?" De prins antwoordde: "Daar heb je niks mee te maken. Ik ben te voornaam om je dat te vertellen." - "Als ik er niks mee te maken heb, rij dan maar verder." De prins reed weer dagenlang door. Hij kwam eindelijk ook bij de herberg aan. Hij dacht: "Ik heb zo lang gereden, ik wil nu wel eens wat eten en drinken."
Hij stapte af, bond het paard aan de voerbak en stapte naar binnen. Hij bestelde eten en vroeg ook naar logies. "Dat kan," zei de waard. Midden in de nacht raakte hij ook zijn geld kwijt en werd ook in de kelder gestopt. Ook deze zoon kwam niet weer terug bij zijn vader. De vader wachtte en wachtte, keek en keek. Dat was nu eenmaal zo, de mensen woonden vroeger ver van elkaar af. Eindelijk gaf de koning ook de hoop voor deze zoon op. De derde zoon zei toen tegen zijn vader: "Als ik nou eens ging."
"Mijn beste jongen, hoe kom je op dat idee. Jouw twee flinke broers konden het niet redden, hoe wil jij het dan klaarspelen met jouw kleine beetje verstand?"
"Ik zou het toch wel graag willen proberen, of ik die twee wondermiddelen niet hier kan krijgen."
De jongste prins zanikte net zo lang tot de koning eindelijk toegaf:"Er zijn nou twee wijzen weg, dan ga jij ook maar. Maar ik hoop toch, dat ik je weer terug zal zien."
De zoon zei: "U moet mij twaalf van de beste soldaten meegeven en ook twaalf goeie paarden. Dan wil ik het graag proberen."
"Nou," dacht de koning "dat is nog niet zo dom. Ik vind dat heel verstandig." De prins zei: "Mijn broers kon wel eens wat overkomen zijn, dat ze daarom niet terug kunnen komen." Daaraan had de koning nog niet gedacht. De paarden werden gezadeld, de twaalf soldaten sprongen erop en daar ging het heen. De prins reed voorop.
Ook de jongste prins kwam na dagenlang rijden door het grote bos. En daar kwam het oude vrouwtje weer voor de dag. "Waar gaan jullie allemaal naar toe?" - "Ik ben op pad voor mijn vader. Die is erg ziek. En nu wil ik graag voor hem de appel van gezondheid en de vogel Venus halen. Maar ik weet niet, waar die zijn."
"Nou," zei het oude vrouwtje, "ik zal jullie een goede raad geven. Jullie zullen lang moeten zoeken en veel moeten verdragen, voordat je die appel en de vogel gevonden hebt. Je mag niet tegen de koning zeggen, dat je een prins bent. Je moet je aanbieden als knecht. Vraag of je aan het hof mag komen als bediende. Dat is vernederend, maar je zult het moeten doen, als je die appel en de vogel wilt hebben."
"Dat heb ik voor mijn vader wel over," zei de prins. "Ik zal alles doen, zoals je het mij zegt."
Nu zei het vrouwtje: "Je moet niet aangaan bij de herberg aan de rand van het bos. Rij verder, rij heel ver door, totdat je bij een groot paleis van een koning komt. Bel daar aan en vraag of ze een lakei kunnen gebruiken. Breng je soldaten maar in de stad onder."
"Ik zal alles doen, wat je gezegd hebt."
"Op de terugreis van de koning moet je wel aangaan bij de herberg aan de rand van het bos. Ga daar alleen binnen, zonder soldaten. En dan beloof je daar twaalf flessen Hongaarse wijn."
Daarna reden de prins en de soldaten in een galop verder. Ze kwamen aan de herberg voorbij, maar ze reden door tot ze bij het grote paleis waren. De prins meldde zich bij de koning. Hij werd meteen aangenomen als knecht. Hij deed zo goed mogelijk zijn best. In een zaal van het paleis zag hij op een kastje een vogel staan en een grote appel. "Dat zijn ze," dacht hij meteen. Maar hij zei niks. 't Vogeltje liet zijn veren hangen.
De prins had zo goed zijn best gedaan en de boel zo opgeknapt, dat de koning op een keer zei: "Mijn compliment, dat je alles zo keurig in orde hebt." De koning wist nog niet, dat zijn lakei een prins was. "Ik wil je belonen. Je krijgt van mij de appel van gezondheid en de vogel Venus. En ga dan maar eens een tijdje op vakantie naar je vader."
De prins wist niet hoe gelukkig hij was. De vogel begon zich nu in zijn kooitje te roeren. De prins pakte zijn koffers, nam afscheid van de koning en ging toen huiswaarts. Hij haalde eerst al zijn soldaten weer op en zei tegen hen, dat hij de appel en de vogel had. "En nu gaan we naar de herberg bij het bos." Eindelijk kwamen ze bij de herberg aan. De prins zei tegen de soldaten: "Jullie moeten hier wachten. Als ik roep: breng mij twaalf flessen Hongaarse wijn, dan moeten jullie allemaal tegelijk naar binnen stormen. Dan overmeesteren wij de kastelein, want die heeft misschien mijn beide broers gevangen gezet." Toen de prins de herberg binnenstapte, dacht de herbergier: "Aha, daar heb je weer zo'n rijke vent." De prins vroeg: "Kan ik hier overnachten?"
"Ja, dat kan wel. En u kunt hier alles te eten en te drinken krijgen."
"Ja," zei de prins, "ik heb zelf twaalf flessen Hongaarse wijn bij me. Daar kunnen we de hele nacht feest van vieren. Ik zal ze even naar binnen halen."
De prins ging naar buiten en riep: "Twaalf flessen Hongaarse wijn."
Daar kwamen de soldaten naar binnen stormen en ze grepen de kastelein vast. En de prins zei: "Zeg nu maar gauw, waar je mijn beide broers hebt gelaten. Als je het niet zegt, dan slaan we je met onze sabels hartstikke dood. Ik ben niet zo dom als mijn broers."
"Uw broers zitten hier in de kelder."
"Breng ze meteen hier. Komen ze niet, dan ga je eraan." Vroeger spotten ze er niet mee. De kastelein ging weg onder geleide van een soldaat, omdat de prins hem niet vertrouwde. En daar kwamen de prinsen. Wat waren ze blij. "En we hebben jou altijd voor een domoor versleten. Nu ben je nog de slimste van ons drieën."
Hierna klommen ze allemaal op de paarden en reden op huis aan waar hun vader zat te wachten.
In het grote bos kwam het oude vrouwtje weer voor de dag. Ze zei: "Jouw twee broers wilden niks van mij weten, maar jij hebt mijn raad opgevolgd. Daarvoor ben je beloond. Jouw broers wilden niks met een arm mens te maken hebben. Nu hebben ze kunnen zien, dat arme mensen het ook wel eens bij het rechte eind hebben. Rij nu maar gauw naar je vader." Allemaal gaven ze het vrouwtje een hand en stapten toen weer op de paarden. In een rit ging het door naar huis. Met trompetgeschal werd het gezelschap bij het paleis ontvangen. De koning kon opeens weer lopen en kwam zijn jongens tegemoet op het voorplein. Tegen zijn jongste zoon zei hij: "Wat ben je toch een knappe jongen, dat je dat allemaal hebt klaargespeeld." Die antwoordde: "Ik heb mijn best gedaan en hard gewerkt. Nu weet ik wat werken is. En hier heb ik de vogel Venus en de appel van gezondheid. Zet ze in uw kamer en u zult weer helemaal gezond worden."
Toen de appel en de vogel in de kamer van de koning waren, begon de vogel zich te bewegen en te fluiten. Drie dagen had de vogel gefloten, toen veranderde hij in een mooie jonge dame. Het meisje vloog de jongste prins om de hals en riep: "Jij bent mijn geliefde, jij hebt mij verlost. Ik was betoverd in een vogel, maar nu ben ik weer vrij."
De koning werd weer helemaal beter. Er kwam ook een grote bruiloft en als de prins en zijn vrouw niet zijn gestorven, dan leven ze vandaag nog.
*   *   *
Samenvatting
Een Gelders sprookje over drie broers op een queeste. Een koning met drie zonen is ziek en kan alleen genezen als de appel van gezondheid en de vogel Venus voor hem gehaald worden. Alledrie gaan ze om beurten op pad, maar alleen de jongste zoon lukt het om zijn doel te bereiken. Teruggekeerd blijkt de vogel Venus een betoverde prinses te zijn.
Toelichting
Het verhaal waarin drie broers op een queeste gaan, waarbij de oudste twee in een herberg blijven hangen, maar de jongste slaagt en zijn andere broers redt, is algemeen verspreid. Zie bijvoorbeeld De gouden vogel van de gebroeders Grimm.
Vergelijk het gehele verhaal ook met het Spaanse sprookje De vrouw die haar man ging redden.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen