zondag 28 april 2024

Volksverhalen Almanak


Het timmermanszwijntje


Het timmermanszwijntjeEens werd de Bodhisattva geboren als boomgodheid in een bos. In die tijd waren er timmerlieden, die in een dorp woonden in de buurt van Benares. Toen een van hen eens in het bos was om een boomstam te halen, vond hij het jong van een zwijn, dat in een kuil was gevallen. Hij nam het diertje mee naar huis en verzorgde het.
Het groeide op en werd een stevig zwijn, met kromme slagtanden, en het wist zich goed te gedragen. Omdat het door de timmerman was grootgebracht, stond het bekend als 'het zwijntje van de timmerman'. Was de timmerman bezig een boom te bewerken, dan rolde het dier met zijn snuit de boom om, ook droeg het in zijn bek messen en bijlen en spaden en houwelen aan en greep het uiteinde van de meetlijn.
Toen werd de timmerman bezorgd dat deze of gene zijn zwijn nog eens in de pan zou stoppen. Hij nam het dier mee naar het bos en liet het daar vrij.
Daar keek het zwijn uit naar een veilige en prettige plek om te huizen en het ontdekte in een berg een ruime grot, waar het aangenaam toeven was, met in de omgeving een overvloed aan knollen en wortels en vruchten. Ettelijke honderden zwijnen kregen hem in 't oog en kwamen op hem af. Hij zei: "Ik zocht jullie, en nu heb ik jullie gevonden. Dit is een heerlijke plek, ik wil hier blijven." - "Het is inderdaad een heerlijke plek, maar gevaarlijk." - "Dat zag ik al aan jullie. Want hoe kunnen beesten die hier wonen en hier hun voedsel vinden, zo slecht in hun vlees zitten en zo bleek zien? Waarvoor zijn jullie bang?" - "Elke morgen komt hier een tijger, hij grijpt wat hij tegenkomt, en verdwijnt weer." - "Altijd of nu en dan?" - "Altijd." - "Hoeveel tijgers zijn het?" - "Hij is alleen." - "En zelfs die ene kunnen jullie niet aan?" - "Zo is het." - "Ik zal hem wel krijgen. Jullie moeten precies doen wat ik zeg. Waar woont die tijger?" - "Op die rots daarginds."
Die nacht liet hij de zwijnen aantreden en beraamde de strijd. Overleggende dat er drie slagorden waren, namelijk de opstelling van de troepen in lotos-, in wiel- en in wigvorm, koos hij de slagorde in de vorm van een lotos. Want hij had een heuveltop verkend en begrepen dat de slag daar geleverd moest worden. Hij plaatste de biggetjes en hun moeders in het midden; daaromheen de wijfjesvarkens zonder jongen; daaromheen de jonge zwijntjes; dan de iets oudere zwijnen; en in de buitenste kring de zwijnen met lange slagtanden, die bekwaam waren in het vechten, de zeer sterke beren, in groepen van tien of twintig. Zo stelde hij op die plek een sterke falanx* op.
Daarna liet hij vóór de plaats waar hij zelf stond, een ronde put graven en daarachter een gat dat geleidelijk dieper werd, als een helling, in de vorm van een wan**. Terwijl hij nog rondliep, met zestig of zeventig strijdberen overal alles in gereedheid brengend en de strijders op het hart drukkend onverschrokken te zijn, kwam de zon op. De tijger verhief zich van zijn slaapplaats en zag dat het tijd was. Hij kwam, en stond tegenover hen. Op het rotsplateau staande, sloeg hij zijn ogen op, en zag de zwijnen. Het timmermanszwijn gaf de anderen te verstaan dat ze terug moesten kijken. En ze keken terug. De tijger opende geeuwend zijn bek en de zwijnen geeuwden net zo. De tijger liet zijn urine lopen, de zwijnen urineerden ook. Zo deden ze alles na wat de tijger deed. En hij dacht: "Vroeger kozen de zwijnen het hazenpad zodra ik ze in het oog kreeg, en konden dan niet eens vluchten. Vandaag slaan ze niet op de vlucht, maar ze weerstaan mij en apen me zelfs na. Daar op die heuveltop staat er één die verstand heeft, maar hij zal me vandaag niet te pakken krijgen!" En hij keerde op zijn schreden terug naar zijn hol.
Nu was er een valse asceet die uit de pot van het door de tijger buitgemaakte vlees placht mee te eten. Toen deze zag dat het roofdier met lege poten terugkeerde, vroeg hij hem uit en zei het eerste vers:
"Vroeger zwierf jij hier rond,
Zwijnen neerslaand, zwijnen overmeesterend!
Jij, diezelfde tijger, bent nu gevlucht en zit te broeden.
Veel fut, tijger, heb je niet verzameld vandaag!"
De tijger antwoordde met het tweede vers:
"Vroeger vluchtten dezen immer in alle richtingen,
Aangeslagen door angst, een schuilplaats zoekende, ieder voor zich.
Nu hebben ze zich verenigd en brullen uit één mond.
Waar ze in slagorde staan, is ze buitmaken niet licht!"
Maar de valse asceet hitste hem op en zei: "Wees niet bang, ga brullend terug en als je dan op ze afspringt, zullen ze allen verlamd zijn van schrik en op de vlucht slaan."
Toen hij zo werd bemoedigd, werd de tijger weer een held. Hij keerde terug naar het rotsplateau. Het timmermanszwijn stond tussen de twee gaten. De zwijnen zeiden tegen hem: "Meester, de grote rover is teruggekomen." - "Wees niet bang," zei hij, "ik krijg hem nu wel."
Het timmermanszwijntjeDe tijger brulde en sprong toe op het timmermanszwijn. Dat keerde zich om op het ogenblik waarop de tijger op hem zou vallen en verdween snel rechtop in de ronde put. De tijger kon zo snel zijn vaart niet stuiten en stortte neer recht in het gat van de 'wanmand'. Hij kwam horizontaal neer op die al te eng begrensde plek en sloeg te pletter.
Het timmermanszwijn klom bliksemsnel uit zijn kuil en sloeg de tijger met zijn slagtand in de dij. Hem tot aan zijn nieren openleggend, zette hij zijn tanden in het malse vlees. Daarna greep hij de tijger bij de kop en uitroepende: "Alsjeblieft, jullie vijand!" sleurde hij hem buiten het gat. Zij die het eerst kwamen namen van het vlees en wie daarna kwam vroeg hoe het tijgervlees smaakte. Ze onderzochten het, met snuffelende snuiten, en toch bleef de stemming gedrukt. Het timmermanszwijn zag hun matheid en vroeg wat er nu nog aan haperde.
"Meester, wat betekent het dat deze ene tijger gedood is. Er is een valse asceet, die in staat is om tien andere tijgers te halen."
"Wie dan?"
"Een asceet van slecht gedrag."
"Zelfs een tijger is door mij gedood, wat kan deze kerel me dan maken. Vooruit, we grijpen hem!" En hij ging met een aaneengesloten menigte zwijnen op stap.
Toen de tijger zo lang op zich liet wachten, ging de valse asceet, zich afvragende of hij misschien door de zwijnen overmeesterd was, hem tegemoet. Maar zo gauw als hij de zwijnen zag aanrukken, sloeg hij met zijn rekwisieten van asceet op de vlucht. Door de zwijnen achtervolgd, wierp hij zijn rekwisieten weg en klom snel in een vijgenboom. De zwijnen zeiden tegen het timmermanszwijn: "Meester, nu zijn we verloren, de asceet is op zijn vlucht in een boom geklommen!" - "In wat voor boom." - "Een vijgenboom." - "Laten de wijfjesvarkens water aandragen, de jonge zwijnen gaan graven, en de beren met lange tanden de wortels losscheuren. De overige zwijnen moeten de boom omsingelen en de wacht houden."
Zo organiseerde hij het beleg. Terwijl zij zijn bevelen opvolgden, viel hij zelf, alsof hij een bijl hanteerde, op een rechte, diep in de grond stekende wortel van de vijgenboom aan en velde de boom in één klap. Zo belandde de valse asceet op de grond. De zwijnen die de boom omsingeld hadden, hakten hem in stukken en vraten hem kaal tot op het bot. Daarna lieten ze het timmermanszwijn plaatsnemen op de tronk van de vijgenboom. Ze droegen water aan met de schelp die tot de uitrusting van de asceet had behoord en gaven hem de koningswijding. Ook een jong varken werd besprenkeld en tot zijn eerste gemalin gewijd.
Van die tijd af, denkt men, is het tot op de dag van heden gewoonte dat men koningen laat plaatsnemen op een zetel gemaakt uit het hout van een vijgenboom en hen doopt met drie schelpen. De godheid die in dat bosje woonde en al dit wonderbaarlijks had zien geschieden, kwam in een opening van de stam oog in oog met de zwijnen staan en sprak het derde vers:
"Hulde aan allen die hier samenwerkten!
Ik heb het zelf gezien en noem het verbluffend.
Waar dieren met slagtanden een tijger velden,
Werden zij zowel door hun eensgezindheid
Als door de kracht van hun tanden bevrijd!"
* Een falanx is eigenlijk een Oudromeinse gesloten infanterieformatie, bestaande uit met lange lansen bewapende soldaten. In dit geval gaat het dus om een gesloten formatie zwijnen, die met hun slagtanden naar voren gericht in slagorde staan.
** De wan is een platte mand met drie opstaande zijkanten, waarvan er twee aflopen naar de open kant.
*   *   *
Samenvatting
Een tijger en een asceet verslagen. Een groep zwijnen worden dagelijks bedreigd door een tijger. Gelukkig komt het kordate timmermanszwijntje met een doeltreffende oplossing: samen sta je sterk. Hij formeert een gesloten leger en eendrachtig verslaan de zwijnen de tijger. Bovendien pakken ze een valse asceet - die de tijger had aangespoord - ook stevig aan.
Toelichting
Het 'timmermanszwijntje' is een veelvoorkomend personage in de boeddhistische jataka's. Hij wordt zo genoemd omdat hij opgevoed is door een timmerman. In dit verhaal is hij kordaat, maar gewoonlijk doet hij zijn naam en levenswijze eer aan. De Bodhisattva (de Boeddha in een vorig leven) speelt in dit verhaal niet de hoofdrol; hij is slechts een boomgod die het geheel heeft gadegeslagen.
Thema en motief van dit verhaal: samen sta je sterk. Ook al is de tijger een sterk en gevaarlijk dier, door eendrachtig en onverschrokken te zijn kan hij verslagen worden. De Bodhisattva (in de gedaante van een boomgeest) verwoordt dit zelf ook in het slotvers. Een verhaal geschikt om te vertellen wanneer je te maken hebt met groepsvorming; samenwerken (bijv. op school), samen projecten ondernemen of teambuilding. Vergelijk ook het verhaal De Bremer stadsmuzikanten.
Dit verhaal komt uit de boeddhistische Pali-canon; de boeddhistische 'bijbel' waarin de leer van de Boeddha geschreven staat. Dit canon is zeven keer zo omvangrijk als onze bijbel. Het geheel wordt 'tipitaka' genoemd ('drie korven'). Het eerste 'pitaka' (korf) handelt in hoofdzaak over de kloosterdiscipline; het tweede over de 'dharma' (de Leer), die gepresenteerd wordt in leerreden; het derde bevat psychologische en filosofische vertogen, waarin een systematische analyse van de 'dharma' wordt gegeven.
De tweede 'pitaka' (het 'suttapitaka' - sutta = leer) bestaat uit vijf verzamelingen. Tot één daarvan behoren de zogenaamde 'jataka's'. 'Jataka' betekent letterlijk 'geboorteverhaal'. Formeel verhaalt elk jataka een episode uit een vroeger leven van de Boeddha, toen deze nog de Bodhisattva was. Een Bodhisattva is een wezen dat is voorbestemd om een Boeddha te worden. Bodhisattva is in dit verhaal (en alle andere jataka's) de benaming voor een vroegere gedaante van de historische Boeddha, die geleefd heeft in de zesde eeuw voor Christus en in het noordoosten van India geboren werd als prins Siddhartha Gautama. Dit verhaal is 'jataka' nummer 283 (in totaal zijn er 547). Zie ook De haat van de hater, Het verlies van verdriet en De aap en de krokodil.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Ongrijpbaar is de Ganges; verhalen uit het Pali" vertaald en ingeleid door Tonny Scherft. Meulenhoff, Amsterdam, 1981, De Oosterse Bibliotheek, deel 18.
Populair
Verder lezen