zaterdag 12 oktober 2024

Volksverhalen Almanak


Hoe de verhuizing toch nog doorging


Op een dag besloten de beren uit Berenland te vertrekken en in het Paddestoelenland te gaan wonen. Zo gezegd, zo gedaan. De grote beren liepen voorop, de kleintjes huppelden achter hen aan: berenouders en berenkinderen.
Ze zwierven al maar door. Kwamen ze bij een beek, dan waadden ze er door, kwamen ze bij een rivier, dan zwommen ze er over, kwamen ze bij een berg, dan klommen ze er over heen.
Het kleinste beertje liep helemaal achteraan. Het was moe en kon zijn ene pootje maar nauwelijks voorbij het andere krijgen.
Hij jammerde zachtjes, maar zijn moeder hoorde hem niet. Hij begon harder te jammeren, maar de moeder bleef niet staan. Zij liep vooraan en keek recht voor zich uit. Bruintje probeerde haar in te halen, maar hij kon niet zo hard lopen. Zijn pootjes deden pijn.
Opeens ontdekte het beertje rijpe bramen. Hij bleef staan en begon te smikkelen. Hij snoepte en snoepte van de zoete vruchten tot hij niet meer kon. Hij richtte zijn kopje op en keek in het rond. In geen velden of wegen was een beer te zien. Ze waren allang achter de hoge berg verdwenen.
Nu werd Bruintje bang, zo helemaal alleen in de toendra. Hij ging op de achterpootjes zitten en huilde hartverscheurend. Ergens gaf een dier antwoord met een angstaanjagend: "Jak, jak!" Bruintje schrok en rende weg. Hij liep en liep, stootte zijn pootje aan een steen, haalde zijn vel open aan het struikgewas. Daar viel hij ook nog van een helling naar beneden, middenin de beek. Drijfnat klauterde hij moeizaam op de wal.
Het begon al donker te worden. Bruintje kroop tussen de struiken en sliep in. Toen hij de volgende morgen wakker werd, zat er een vreemd dier naast hem. Het had lange oren, een kort staartje en een snuffelneusje. Bruintje vond het een grappig dier.
"Wie ben je?" vroeg hij.
"Ik ben een haas. En hoe ben jij hier zo terechtgekomen?"
"De grote beren zijn doorgelopen. Ik kon ze niet bijhouden en nu hebben ze mij achtergelaten."
De haas vond het zielig voor het beertje en nam hem mee naar zijn hol. En voortaan leefden ze samen, werden dikke vrienden en waren altijd bij elkaar. De haas knabbelde op blaadjes, het beertje snoepte bessen. De haas klopte het stof uit de vacht van Bruintje en de beer kamde het haar van de haas met zijn scherpe klauwtjes. Ze hadden het best samen - beter kon het niet.
Op een keer ging de haas naar de rivier om te drinken. Daar zag hij op de oever een berenmoeder staan, die met haar poot vissen aan het vangen was in het ondiepe water.
De haas wilde het hazenpad kiezen, maar dacht: "Wat heb ik van haar te vrezen. Weglopen kan ik altijd nog!"
En hij riep de berenmoeder toe: "Hé, domme berin, alle beren zijn allang uit deze buurt vertrokken. Wat doe je hier?"
"Ik zoek mijn kleine zoontje. Ik ben hem kwijtgeraakt toen wij naar het Paddestoelenland verhuisd zijn. Alle berenkinderen zijn er, alleen mijn zoontje niet. Hij is vast verdwaald."
"Dat moet mijn vriendje wel zijn. Kom, ik zal je naar hem toebrengen. Als u hem herkent, dan is hij van u, herkent u hem niet, dan kan hij bij mij blijven."
Bij het hazenhol aangekomen, zag Bruintje zijn moeder direct. Blij liep hij haar tegemoet. De moeder was dolgelukkig. Ze likte haar zoontje van zijn kop tot zijn voetzolen. "Ach mijn lief zoontje, wat ben ik blij, dat ik je weer teruggevonden heb! Kom maar gauw mee!"
En Bruintje ging mee. Na een klein stukje lopen, keerde het beertje zich om. Hij zag, dat de haas op zijn achterpoten voor het hol zat en jammerlijk huilde. Nu begon Bruintje ook te snikken: "Laten we teruggaan! Ik wil niet verhuizen!" Maar zijn moeder zei: "Kom nu maar kind. Het is daar heel mooi en er zijn erg veel paddestoelen. Je zult zien, dat je het er heerlijk vindt!"
De berin bracht haar zoontje door het woud naar het hol. Hij huilde aan een stuk door. Het beviel hem helemaal niet. Zijn moeder gaf hem te eten, maar hij at niets. De moeder deed spelletjes met hem, maar hij bleef huilen. "Ik vind het hier niet leuk! In het woud is het donker, in de toendra licht. De paddestoelen hier zijn bitter en de bessen daar zijn zoet. Ik wil terug naar de toendra!"
Nu werd de berin erg bedroefd. "Goed," sprak zij, "we blijven hier één nacht en morgen gaan we terug naar de toendra."
Ze gingen slapen. Bruintje deed niets dan woelen en snikte nog in zijn slaap. Heel vroeg was hij wakkeren hoorde - hup, hup - iemand voorbijspringen en toen om het hol heen. Bruintje holde naar buiten en daar zag hij zijn kleine vriendje, de haas! Ze gingen heerlijk spelen: verstoppertje, hardloopwedstrijden en ga zo maar door.
Nu werd de berin wakker en zij ging aan het pakken voor de terugreis. "Wat ben jij nu aan het doen, mamma?" vroeg Bruintje. "Waar wil je heen?"
"Hoe kun je me dat nu vragen? We gaan naar de toendra terug. Dat wil je toch? Je vindt het hier toch niet leuk?"
"Nu vind ik het wel leuk hier," zei het beertje. "Het is hier mooi en er zijn paddestoelen. Ik wil hier niet meer weg!"
En dus bleven ze in het woud, de berin, haar kleine zoontje en zijn vriend, de haas.
*   *   *
Samenvatting
Een Noord-Siberisch dierensprookje over Bruintje de Beer. Wanneer de beren uit Berenland vertrekken om in het Paddenstoelenland te gaan wonen, kan een jong, klein beertje de anderen niet bijhouden, omdat hij onderweg van rijpe bramen snoept. Hij blijft alleen achter en sluit vriendschap met een haas. Samen hebben ze het heel goed, maar op een dag vindt moederbeer haar jong weer terug.
Toelichting
Tschuktsensprookje.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen