zondag 15 december 2024

Volksverhalen Almanak


Strohalm, boontje en kooltje vuur


In een dorp woonde eens een arme oude vrouw, ze had een maaltje bonen bij elkaar en wilde ze koken. Ze maakte dus een vuur in de haard, en om het sneller te laten branden, stak ze het aan met een handvol stro. Toen ze de pot met bonen schudde, viel er ongemerkt één op de grond, hij kwam naast een strohalm terecht; en toen sprong nog een kooltje vuur uit de haard en kwam er vlakbij. Toen begon de strohalm te praten en zei: "Vrienden, waar komen jullie vandaan?" De kool antwoordde: "Ik ben tot mijn geluk het vuur ontsprongen, als ik dat niet met moeite gedaan had, was ik zeker dood: ik zou tot as verbranden." De boon zei: "Ik ben ook heelhuids ontkomen, want als de oude vrouw mij weer in de pot had gestopt, dan was ik onbarmhartig tot brij gekookt, net als mijn kameraden!" - "Denk je dat het mij beter was vergaan?" zei de strohalm, "de oude heeft al mijn broeders in rook en vuur laten opgaan; zestig heeft ze er tegelijk gepakt en verbrand. Gelukkig ben ik haar tussen de vingers doorgeglipt." - "Wat zullen we nu gaan doen?" vroeg het kooltje. "Ik vind," zei het boontje, "nu we de dood zo gelukkig zijn ontsprongen, moesten we als trouwe gezellen bijeen blijven, en opdat ons hier niet nog eens een ongeluk gebeurt, moesten we maar wegtrekken en met zijn drieën verhuizen naar een vreemd land."
Dat voorstel beviel de twee anderen, en ze gingen samen op weg. Weldra kwamen ze bij een beekje, en daar er geen brug was, wisten ze niet hoe ze er over moesten komen. Het strootje wist raad en sprak: "Ik zal er dwars over gaan liggen, dan kunnen jullie over me heen lopen als over een brug." Zo gezegd zo gedaan. De strohalm strekte zich van de ene oever tot de andere, en de kool die een hete aard had, trippelde heel vurig over de nieuw gebouwde brug. In het midden gekomen hoorde het onder zich het water bruisen, toen werd het bang; het bleef staan en durfde niet verder. Maar nu begon het strootje te branden, brak in tweeën en viel in de beek; het kooltje tuimelde eveneens, en toen het in het water viel, gaf het de geest. Boontje, die voorzichtig op de rand was blijven staan, begon vreselijk te lachen, kon er niet mee ophouden en lachte zo verschrikkelijk hard, dat hij barstte. Nu zou het ook met hem gedaan zijn, als niet tot zijn geluk, een kleermaker, die aan het reizen was, juist bij de beek was gaan rusten. Hij had een goed hart en haalde naald en draad te voorschijn en naaide boontje weer dicht. Boontje was hem hartelijk dankbaar, maar omdat hij zwart garen gebruikt had, hebben sindsdien alle bonen een zwarte naad.
*   *   *
Samenvatting
Een volksverhaal uit Duitsland. Een kooltje brandt een strootje doormidden en valt in het water. Een boontje moet daar zo hard om lachen dat het in tweeën barst. Gelukkig komt een kleermaker te hulp.
Toelichting
In dit sprookje blijkt dat niet alleen mensen en dieren, maar ook planten en levenloze dingen bij de sprookjes horen. Zie ook Van het muisje, het vogeltje en de braadworst en De peetoom.
De inleiding, die Wilhelm Grimm uit de 'Esopus' van Burkard Waldis (1548) overgenomen heeft, werd later aan het sprookje toegevoegd. Wij hebben in onze letterkunde het bewijs, dat het reeds eeuwen geleden in ons land bekend was: het wordt in de "Klucht van Oene" door Jan Vos aangehaald. In het Ölenbergse handschrift vinden we ook dit natuurverklarend sprookje. Wilhelm Grimm tekende het op in 1808 te Kassel naar een mondelinge vertelling van Dorothea Catharina Wild, geboren Huber. Hieronder de Nederlandse vertaling:
Van het strohalmpje, het kooltje en het boontje
Het strohalmpje, het kooltje en het boontje leefden samen in een huishouden en wilden eens op reis gaan. Toen ze nu al ver gegaan waren, kwamen ze aan een rivier en ze wisten niet, hoe erover te geraken. Toen besloten ze dat het strohalmpje zich erover moest leggen, en dan zou het kooltje voorgaan en het boontje zou volgen. Het strohalmpje ging er dwars over liggen en het kooltje ging er langzaam op en het boontje trippelde achterna. Maar toen het kooltje midden op het strohalmpje kwam, begon het te branden en brandde het strohalmpje doormidden en viel in het water en stierf. En het boontje viel er ook in, het bleef bovendrijven, maar ten slotte moest het toch barsten van het vele water dat het gedronken had. Toen spoelde de rivier het op de oever. Daar zat een kleermaker, die naaide het weer aan elkaar. Sinds die dag hebben alle bonen een naad.
Volgens een ander verhaal ging de boon eerst over de strohalm en kwam heelhuids aan de overkant. Het kooltje volgde en midden op de halm brandde het door en siste in het water. Toen de boon dat zag, begon ze zozeer te lachen, dat ze barstte. Een kleermaker zat aan de oever, die naaide ze weer dicht. Maar toevallig had hij alleen maar zwart garen en zo komt het, dat alle bonen een zwarte naad hebben.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
Populair
Verder lezen