dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De jonkvrouw uit de appelboom


Er was eens een jonge koning die een groot jager was. Wanneer hij maar kon, was hij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat op jacht in zijn koninklijke bossen.
Op een keer gebeurde het dat de jonge koning zich in de weg had vergist en plotseling bevond hij zich in een onbekende streek. Om hem heen was niets anders dan bos en woestenij. De koning had dorst, maar er was nergens een beekje of een bron te zien. Toen zijn keel bijna uitgedroogd was van de dorst, zag hij vlak voor zich een appelboom. Hoe zou die hier gekomen zijn? vroeg hij zich af.
De jonge koning verheugde zich, want in de appelboom hingen drie appels, half geel, half rood, een lust voor het oog. Hij stuurde zijn paard naar de appelboom, plukte een appel en sneed die zonder aarzelen open. Uit de opengesneden appel sprong een prachtige jonkvrouw. Ze had alleen een hemdje aan en vroeg bedroefd: "Water, water!"
De jonge koning had zelf vreselijke dorst, maar er was geen water, zodat hij de jonkvrouw niet kon helpen. Hij staarde het meisje betoverd aan en zweeg, tot ze als een luchtbel op het water verdwenen was. Pas toen kwam de koning tot zichzelf. Zonder na te denken greep hij naar de tweede appel, plukte hem en sneed hem open, maar ook ditmaal kon hij zijn dorst niet lessen. Uit de opengesneden appel sprong een tweede jonkvrouw. Ze had alleen een hemdje aan en was nog mooier dan de eerste. Ook zij vroeg om water.
De jonge koning had zelf een uitgedroogde keel, keek haar medelijdend aan en zweeg, tot het meisje als een luchtbel op het water was verdwenen.
Opnieuw kwam de koning tot zichzelf. Zonder aarzelen greep hij naar de derde appel, plukte hem, maar opensnijden kon hij hem niet. Het werd hem zwaar om het hart als hij aan de twee jonkvrouwen dacht, hoe treurig ze hem om een beetje water hadden gevraagd en toen als een luchtbel verdwenen waren.
Met deze appel zou het zeker niet anders gaan, dacht hij bij zichzelf en hij reed weg om een beekje of bron te zoeken. Zijn trouwe paard bracht hem bij een diepe rivier. De jonge koning sprong van zijn paard, nam de derde appel en sneed hem open. Uit de appel sprong een jonkvrouw. Ze had alleen een hemdje aan en was nog mooier, dan de andere twee samen. De beeldschone jonkvrouw vroeg bedroefd: "Water, water!"
De koning schepte een handvol water en maakte de jonkvrouw helemaal nat. De jonkvrouw schudde zich uit en riep blij: "Bedankt, heer, dat u mij gered hebt. Geef me nu nog uw mantel, zodat ik mijn lichaam kan bedekken." De jonge koning kon zijn ogen niet van de jonkvrouw afhouden. "Ik geef je mijn mantel en als je wilt alles, wat ik bezit. Je moet me alleen beloven, dat je met me zult trouwen." De jonkvrouw vond de koning erg aardig en zei: "Ik zal met u trouwen, heer, als u mij zo graag wilt hebben. Maar doet u niets overhaast en denk er eerst over na, voordat u uw woorden moet terugnemen." Maar de jonge koning lachte: "Waarom zou ik er over na moeten denken, appeljonkvrouw, waarom zou ik mijn koninklijke woorden terugnemen? Wacht hier op mij, dan kom ik je straks met een gouden koets halen."
Toen gaf hij zijn paard de sporen en liet de jonkvrouw bij de rivier achter. Hij liet haar dus alleen en dat was dom van hem. Nauwelijks was hij achter de kromming van de weg verdwenen, of daar kwam een afschuwelijk lelijke oude vrouw naar de jonkvrouw toe. Met haar ene hand rukte zij haar de mantel van de koning af en met de andere hand duwde ze haar de rivier in. Het water sloot zich boven haar en er was geen spoor meer van de appeljonkvrouw te zien. Aan de oever stond nu alleen de oude lelijke vrouw. Ze wierp de mantel om haar schouders en wachtte op de bruidegom.
De jonge koning liet niet lang op zich wachten. Daar kwam de gouden koets al aan en de jonge koning riep zijn bruid al van verre toe: "Sta op, schone jonkvrouw, ik kom je halen, op het paleis is men al bezig met de voorbereiding van ons huwelijk." De vreugde van de koning duurde echter niet lang. De bruid had weliswaar zijn mantel om, maar haar gezicht herkende hij niet meer. In plaats van de schone jonkvrouw stond daar een kromme lelijke oude vrouw. Het hart van de koning kromp ineen: "Zeg me, ben jij het jonkvrouw?" De boze lelijke vrouw zei met gebarsten stem: "Ja, ik ben het, koning. Nu moet je je belofte nakomen, of heb je je bedacht en wil je je woorden terugnemen?"
De jonge koning wist niet, wat hij ervan moest denken. Was zij de beeldschone appeljonkvrouw en stelde ze hem nu op de proef of was het zijn bruid niet? Bedroefd hielp hij de lelijke oude vrouw in de koets en reed naar het paleis. Op het koninklijk paleis was men al bezig met de voorbereiding van het huwelijk. Maar toen de hovelingen de bruid van de koning zagen, dachten ze dat hij krankzinnig was geworden. Sommigen lachten, anderen huilden, het werd een treurige bruiloft; maar de treurigste was de jonge koning, die nog steeds dacht, dat hij op de proef werd gesteld. Hij wachtte geduldig tot de lelijke oude vrouw weer zou veranderen in een schone jonkvrouw. Maar de oude vrouw werd elke dag lelijker, de koning durfde haar niet meer aan te kijken. Toen de bruiloft voorbij was stond de koning van tafel op en trok hij zich alleen in zijn kamer terug. Bedroefd ging hij bij het raam zitten. Nauwelijks zat hij, of er vloog een witte duif naar binnen die zonder angst op zijn rechterschouder ging zitten en heel treurig begon te koeren. Het werd de koning week om 't hart.
"Zeg eens duifje, wat kom je me brengen?" En toen sprak de duif met een mensenstem:
"Jonge koning, mijn hartje bloedt,
men bedroog u, luister goed.
Het huwelijk was geen groot feest,
omdat het de goede bruid niet is geweest."
"Wat zeg je, witte duif?"
Maar voordat de jonge duif nog wat kon zeggen, klopte de oude lelijke vrouw op de deur van zijn kamer. "Doe eens open, koning, met wie spreek je daar?"
"Met niemand," antwoordde de koning en de duif vloog door het raam de tuin in. De oude vrouw kwam te laat de kamer binnen. Hoewel ze goed in alle hoeken keek, zag ze niemand.
"Ik kom er wel achter, met wie je hier praat," krijste ze en ze sloeg de deur achter zich dicht.
De volgende dag ging het precies hetzelfde. 's Morgens haastte de koning zich van tafel naar zijn kamer en ging hij verdrietig bij het raam zitten. Nauwelijks zat hij, of daar vloog de witte duif naar binnen die zonder angst op zijn rechterschouder ging zitten. Hij begon droevig te koeren. De koning vroeg:
"Zeg eens duifje, wat kom je me brengen, wat wil je?" En toen sprak de duif met een mensenstem:
"Jonge koning, mijn hartje bloedt,
men bedroog u, luister goed.
Het huwelijk was geen groot feest,
omdat het de goede bruid niet is geweest.
Uit de rivier zal de echte komen,
zij die daar nu van u ligt te dromen."
De jonge koning was erg verbaasd, en vroeg: "Wat zeg je daar, witte duif?"
Maar voor de duif nog iets kon vertellen, klopte de lelijke oude vrouw aan de deur.
"Doe open, koning, met wie praat je nu weer?"
"Met niemand," antwoordde de koning en de duif vloog door het raam de tuin in.
De lelijke oude vrouw kwam weer net te laat de kamer in. Hoewel ze in alle hoeken keek, kon ze niemand ontdekken. "Ik kom er wel achter, met wie je steeds praat," dreigde ze en ze sloeg de deur achter zich dicht.
Op de derde dag ging het weer net zo. Nauwelijks was de koning klaar met eten, of hij ging naar zijn kamer en draaide de sleutel zeven keer om. Maar dat hielp niets, want de oude vrouw sloop naar het sleutelgat en zo kon ze alles zien en alles horen. Nauwelijks was de koning aan het raam gaan zitten, of daar vloog de witte duif op zijn schouder die treurig begon te koeren:
"Jonge koning, mijn hartje bloedt,
men bedroog u, luister goed.
Het huwelijk was geen groot feest,
omdat het de goede bruid niet is geweest.
Uit de rivier zal de echte komen,
zij die daar nu van u ligt te dromen.
Ze slaapt in de rivier, al dag en nacht,
wie weet, wanneer ze u verwacht."
De jonge koning schrok. "Wat zeg je daar, witte duif?" Maar nog voor de duif wat kon zeggen, werd er aan de deur van de kamer geklopt. Het was een dienaar van de koning, hij had de afschuwelijke vrouw bij de deur weggejaagd. De oude vrouw had de jager gehaald en hem de tuin in gestuurd.
"Er vliegt steeds een witte duif de kamer van de koning binnen. Als hij weer naar buiten vliegt, moet je hem neerschieten. Als je hem niet doodt, als je hem niet bij me brengt, dan laat ik je onthoofden."
Het duurde niet lang voor de duif door het raam van de koning naar buiten vloog. Hij was verschrikt opgevlogen, toen de dienaar van de koning aan de deur klopte. De jager schoot en raakte het hart van de duif. Het duifje viel bloedend op de grond. De jager pakte hem op en bracht hem naar de lelijke oude vrouw: "Hier hebt u, wat u verlangt, edele vrouw!" De afschuwelijke oude vrouw nam de duif en gooide hem in het haardvuur. "Nu blijft er geen veertje meer van hem over!" En er bleef werkelijk geen veertje van de duif over, hij verbrandde in het haardvuur geheel tot as.
Maar er was toch wat van hem overgebleven. In de tuin, waar hij op de grond was gevallen, lagen drie druppeltjes bloed. 's Nachts hadden de druppeltjes bloed wortel geschoten en toen het licht werd, groeide er een stek van een appelboom. 's Middags was de stek een appelboom geworden en 's avonds had de appelboom een bloem. Tot ver in de omtrek verspreidde de bloem haar geur. De tuinman van de koning rook het ook. Toen hij 's avonds de bloemen water wilde geven, zag hij onder het raam van de koning een ranke appelboom met een prachtige bloem. De tuinman had medelijden met het bloempje: "Je bent te laat gaan bloeien, lieve bloem, een appel zul je niet meer worden. De herfst staat voor de deur en de wind waait al over de stoppelvelden." En daarom plukte hij de bloem, voordat de gure wind haar af zou rukken. In een vaas achter het raam zou ze het langer uithouden. En de bloem hield het lang uit in de vaas achter het raam.
Maar sinds de bloem in het huisje van de tuinman was, gebeurden er wonderlijke dingen. Toen de tuinman terugkwam van zijn werk, bleef hij als aan de grond genageld staan en kon hij van verbazing geen woord uitbrengen. In het huisje was alles opgeruimd, de vloer geveegd, het bed opgemaakt en het vaatwerk stond netjes op de keukenplank. Maar hij had zijn huisje toch afgesloten, er kon toch niemand binnenkomen? De tuinman doorzocht alle hoeken van zijn huisje, maar hij kon niemand vinden.
De volgende dag ging het precies hetzelfde. Toen hij 's avonds van zijn werk terugkwam, was alles weer opgeruimd, de vloer geveegd, zijn bed opgemaakt en al het vaatwerk stond weer keurig netjes op de keukenplank. Weer zocht de tuinman in alle hoeken, maar hij vond niemand.
Op de derde dag ging het anders. De tuinman ging zoals altijd 's morgens naar zijn werk, maar keerde even later weer stilletjes naar zijn huisje terug. Hij kon precies zien wat er in huis gebeurde en er gebeurden inderdaad wonderlijke dingen. Nauwelijks was het in huis stil geworden of de bloem uit de appelboom gleed op de grond en ze had de grond nog niet geraakt, of er stond een beeldschone jonkvrouw met alleen een hemdje aan. De jonkvrouw ging flink aan het werk, maakte het bed op, veegde de vloer en zette al het servies netjes op de keukenplank. Ze was zo verdiept in haar werk, dat ze schrok toen de tuinman de deur opende. Smekend vroeg ze: "Water, water!"
De man nam een kan water en zonder aarzelen gooide hij hem over de jonkvrouw heen. Ze schudde zich uit en riep: "Bedankt, goede man, dat u mij gered hebt. Geef me nu nog iets om aan te trekken."
De tuinman gaf de jonkvrouw een jurk van zijn gestorven vrouw en rende naar het kasteel om het daar te vertellen. Bij de paleispoort kwam hij de jonge koning tegen: "Komt u mee, edele heer, komt u eens kijken, wat voor een schoonheid mij een bezoek gebracht heeft." En hij nam de koning mee naar zijn huisje. De jonge koning bleef op de drempel staan en geloofde zijn eigen ogen niet. In de kamer stond zijn beeldschone appeljonkvrouw. "Hoe kom je hier, mijn bruid?"
En de jonkvrouw vertelde, wat er gebeurd was, hoe de lelijke oude vrouw haar in de rivier had gegooid en hoe ze de bruidegom toen had afgepakt en dat ze tenslotte de jager bevel had gegeven om haar te doden: "Het witte duifje, dat was ik, uit mijn bloed is de appelboom onder uw raam gegroeid. Met mij is nu alles goed, maar mijn beide zusjes vliegen nog steeds als witte duiven rond. Wij waren drie koningsdochters, voordat de verschrikkelijke oude vrouw ons betoverde. Pas als zij dood is zal de betovering verbroken zijn."
Toen vlogen er twee witte duiven door het raam die op de schouders van de prinses gingen zitten. Zij waren blij, dat hun zusje weer een mens geworden was. De jonge koning kuste zijn echte bruid en de lelijke oude vrouw kwam snel aan haar eind. Nog dezelfde avond liet hij haar onthoofden, nog dezelfde nacht liet hij haar verbranden en haar as werd over alle wegen uitgestrooid. Nu werd de echte bruiloft pas gevierd. Zo trouwde de koning toch nog met zijn eigen appeljonkvrouw.
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje over drie door een oude vrouw betoverde zussen. Een koning komt een appelboom tegen en plukt drie keer een appel. Daaruit komt telkens een beeldschoon meisje dat hem om water smeekt. Pas het laatste meisje geeft hij dat ook, waardoor haar betovering verbroken is. De koning wil met haar trouwen, maar de oude vrouw die het meisje betoverd had, neemt haar plaats in. De koning wordt vanaf dat moment bezocht door een witte duif...
Toelichting
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen