zaterdag 27 april 2024

Volksverhalen Almanak


De beproevingen van Peronique


I PERONIQUE

Weer schrok Peronique wakker uit dezelfde droom... Droom?.. Nee... Nachtmerrie. Een nachtmerrie vol wanstaltige angsten, die nu langzaam naar de rafelige achtergronden van zijn bewustzijn gleden. Een sfeer van indrukken achterlatend terwijl hij langzaam terugkwam in het hier en nu.
Er was land in zijn droom. En water... Hij stond op land, hij zag hoge krijtrotsen en hij stond op de oevers van een meer. Zwarte zandoevers strekten zich aan weerszijden uit zover je kon kijken... Het water van het meer was ook zwart. Land en water gingen in elkaar over... Alles leek zo vaag, zo donker.
Hij moest naar de overkant... Maar hoe? Hij was doodsbang voor dat zwarte meer. Niet zozeer voor het water, maar voor alles wat zich erin kon bevinden. Diepe, donkere schaduwen die over de bodem gleden, op zoek naar voedsel. En het leek of het water zelf ook leefde...
Er dreef een grijze mist over het zwarte water. Aan de overkant zag hij een figuur wenken. Het leek een vrouw... zij was in het zwart gekleed. "Kom maar," sprak ze met een woordloze stem geruststellend. De mist begon de vrouw aan het oog te onttrekken. Iets in hem zei de oversteek te wagen... aan de overkant lag iets belangrijks. Hij liet zich voorover in het diepe vallen... Het koude water benam zijn adem. Hij begon te zwemmen... Hij probeerde de gestalte aan de overkant in de gaten te houden. Ze leek nog even ver. Op dat moment voelde hij het water zuigen. Niet alleen aan zijn kleding, nee, het water zélf zoog hem naar onder. Zijn armen en benen werden loodzwaar, een verlammende angst kroop over hem. De schaduwen uit de diepten gleden omhoog. Hij zag ze niet... hij voelde ze dichterbij komen. Blinde paniek overviel hem. Hij begon woest met zijn armen en benen te spartelen. Water kwam in zijn mond en zijn longen. De schaduwen naderden. "Zwem door, je kunt het," sprak de stem. Hij zwom, ploeterde en worstelde hoestend en proestend. Benauwd gekreun ontsnapte aan zijn keel... En toen liet hij zich gaan. Hij zonk dieper en dieper in het donkere water. Met een angstwekkende snelheid kwamen de schaduwen dichterbij. Zijn angst won het van zijn moeheid. Met een laatste krachtinspanning sloeg hij zich een weg terug naar boven, en met een luide kreet brak hij door het wateroppervlak, hij zoog de levensbrengende lucht binnen...
II

Telkens op dat punt schrok hij wakker... Langzaam kwam Peronique weer bij zichzelf. Bezweet en hijgend, zijn hart bonsde nog na. Hij vond zichzelf terug onder de boom waar hij gisteravond was gaan slapen. De schaduwen maakten plaats voor de gefilterde zonnestralen, en zijn hijgen voor het vroege fluiten van de vogels. Hij voelde hoe hij het kralensnoer van zijn moeder in zijn handen omknelde. Voor geen goud zou hij dat ooit willen missen. Hoe vaak was hem dat tot steun geweest als hij het moeilijk had. Zo kon hij nog met haar spreken.
Kraaltje voor kraaltje, verglijdend tussen duim en wijsvinger. Hij voelde zich plots zo eenzaam en hij begon te huilen.
Hij had weinig herinneringen aan dat verre vage land dat ze ontvlucht waren in een gammel bootje. Gekrijs, gegil, vuren. Zijn vader die de nacht inliep gehuld in een geur van kruiden en bloed. Zijn moeder die hem aan de hand meenam, hem in een houten bootje tilde bij andere vrouwen en kinderen.
En zijn oom Cronin, die begon te roeien naar de overzijde van het brede water. Hij sliep het grootste deel van de tocht in de schoot van zijn moeder, en werd pas wakker toen zijn moeder hem wakker schudde en ze aan land gingen. Het bootje met zijn oom verdween weer het grote water op. Peronique voelde zich moe en hongerig. De groep liep landinwaarts waar vriendelijke mensen ze wat eten en drinken gaven en onderdak voor één nacht. Ze liepen weer verder... waarheen wist niemand. De groep viel uiteen... haast ongemerkt. Zijn moeder werd ziek. Zo ziek dat ze achter moest blijven. Peronique bleef bij haar en verzorgde haar zo goed en zo kwaad als hij kon. Hij zocht water, bessen, eetbare wortels, noten en kruiden. Hij had van zijn vader geleerd hoe je met een vuurboog vuur kon maken, dus ze hadden warmte en ze konden koken. Hij dwong hij haar soep te drinken, maar het mocht niet baten. Na enkele dagen stierf ze in zijn armen...
Voor ze stierf drukte ze Peronique het kralensnoer in zijn handen: "Geen zorgen jongen. Geen zorgen... Je hebt het bloed van je vader in je en ik ben altijd bij je. Ik fluister in de bomen en zing in het gras en ook in de rook zul je me zien dansen. Ooit zien we elkaar terug... Hier, neem dit. Jouw grootmoeder heeft het nog gemaakt van het mooiste rozenhout. Ieder kraaltje gepolijst met het fijnste zand. Hierin zitten alle gebeden en alle gesprekken van je grootouders. Praat met ze. Ze zullen je helpen. Ach Peronique, ik kan niet langer blijven hier. Ze komen me halen... Als je zag wat ik nu zie... Een prachtige witte gedaante, glanzend als de zon zelf. Vaarwel lieve jongen. Vaarwel..." En zo gleed ze het leven uit...
Peronique bleef nog een tijd zo zitten, met het lichaam van zijn moeder in zijn armen. Hij huilde in alle eenzaamheid... zacht en niet begrijpend. Huilend begroef hij haar onder de eik waar ze was gestorven. Hij wilde niet dat ze ten prooi viel aan wolven of beren. Voorzichtig liet hij haar zakken in de kuil tussen de wortels, schepte het zand met zijn jongenshanden terug, keek nog een keer in stilte naar de omgewoelde aarde en liep het onbekende land in.
Jarenlang zwierf hij zo rond in dat verre vreemde land. Niet gebonden aan huis of haard, liep hij waar zijn voeten hem brachten. Langzamerhand leerde hij de vreemde taal spreken. Had hij dorst, dronk hij uit rivier of bron. Had hij honger, strikte hij wild of zocht wortels uit het bos en stilde zo zijn trek. Soms kreeg hij een broodkorst of een appel toegestopt in ruil voor een karweitje. Zo leerde hij gaandeweg allerlei vaardigheden: smeden, slachten, ploegen, schapen of koeien hoeden. Je kunt het zo gek niet bedenken of ieder ambacht had hij wel beoefend.
Maar het liefst was hij op pad, zwervend door de uitgestrekte wouden. Zijn onrustig hart dreef hem altijd maar voort. Hij genoot van zijn eigen fluiten in de kakofonie van geluiden in het woud. Vooral de leeuwerik kon hij meesterlijk nadoen. En ze beantwoordde ook altijd zijn lied.
Doordat hij al zo jong op eigen benen kwam te staan, besefte Peronique ook dat hij afhankelijk was van dingen die groter waren dan hijzelf was. Voedsel, onderdak of drinken, hij besefte en voelde in alle nederigheid, dat wat hem toekwam, niet vanzelfsprekend was.
Iedere dag was anders in zijn zwervend bestaan en hij was deel van de elementen.
Hij besefte dat ieder takje, nat of droog, iedere vonk, iedere bes, ieder konijntje, iedere brandnetel en iedere duif een geschenk was. En hij ontving alles in dankbaarheid.
Al jong leerde hij zo over het leven, maar ook over de dood...
Hij was in steden gekomen waar pest en hongersnood heersten. Vuil en vies was het er, en ratten liepen overal. En hij was blij weer snel de bossen in te kunnen of het open veld in. Ruimte en frisse lucht!
Maar steeds vaker en intenser begon iets in hem te knagen. Iets wat hij niet kon benoemen... Het lag aan de horizon van zijn woorden. Het leek of er iets rammelde aan zijn gevoel van vrijheid en een vage, verre stem hem riep: "Kom Peronique. Kom!"
De laatste weken waren drie nachtmerries gekomen. Ook steeds sterker. Peronique schudde zich los uit zijn droom en mijmeringen en wilde opstaan op zoek naar voedsel. Zijn maag rommelde en zijn mond voelde plakkerig aan. Hij smakte met zijn lippen en deed een steentje in zijn mond om speeksel te verzamelen. Langzaam kwam hij overeind en begon te lopen... Misschien dat er ergens een vriendelijke boer of boerin was, die hem wat te eten wilde geven.
Hij begon te fluiten en de leeuweriken antwoordden meteen. Het zonnetje scheen steeds warmer door het gebladerte. Vroege ochtendmuggen dansten in het zonlicht. De nachtmerrie liet hij achter bij de boom. Dacht hij...
Rook hij nu de geur van pap? Heerlijke gerstepap? Hij volgde de geur en toen hij uit het woud kwam, zag hij een kleine boerderij van leem en stro. Er scharrelden kippen en een haan op het erf. Het water liep hem al in de mond... Een kippenboutje of een geurend ei zouden hem wel smaken. Achter de boerderij zong zacht en kalm een beekje. Het dorstlessende water blonk hem tegemoet in glinsterende puntjes zonlicht, die in alle kleuren oplichtten. Hij schepte wat water met zijn handen en dronk. Daar stapte net de boerin naar buiten met een houten kom in haar handen, op weg naar de beek, om af te wassen...
"Goed volk!" riep Peronique. De boerin keek op en zag de jongeman met zijn haveloze kleren en piekhaar staan. "Zou ik heel alsjeblieft uw papkom uit mogen schrapen vrouwe..." De boerin keek hem eens goed in de ogen en besloot dat hij te vertrouwen was. "Goed," zei ze. "Zet de kom maar weer voor de deur als je klaar bent, daar vind ik hem wel weer."
En ze gaf de papkom aan Peronique. Peronique zette zich op de grond en begon met alle vier zijn vingers de pot leeg te schrapen. Van de randen tot de bodem en weer terug. Veel was het niet, maar het smaakte des te beter en deed verlangen naar meer.
Hij waste de kom om in de beek, zette hem voor de deur zoals gevraagd en zei halfluid, alsof hij tegen zichzelf sprak, maar luid genoeg zodat de boerin het kon horen: "Aaah, wat een zalige pap was dat... gemaakt met het helderste water, de fijnste gerst en de zoetste room, wat een genot! Wat een kokkin!" De boerin, enigszins gevleid, kwam naar buiten, haar handen afvegend aan haar schort. "Zo jongen, het heeft je gesmaakt zo te horen... Van vrouwen en goede pap krijgt men nooit genoeg, zegt men! Wacht even." Ze pakte de kom en liep naar binnen. Even later kwam ze terug met de kom, met daarin nog een bodempje pap en een korst heerlijk geurend brood, zo uit de oven. Peronique nam een hap van beiden. "Maar vrouwe... dit... dit is een koningsmaal, die smaken, die geuren..." De boerin liep weer naar binnen en kwam terug met een schaaltje goudgele boter. De boerin zag Peronique genieten van al dat lekkers... en haalde nog een stukje kip. Peronique bedankte haar duizend maal, recht uit zijn hart. Zo heerlijk had hij lang niet gegeten.
Terwijl hij zo zat te smullen, verscheen ineens, als uit het niets, een figuur te paard uit het woud. Zijn harnas blonk in de zon. Peronique had nog nooit zoiets gezien en hij schrok zich wild. Oogverblindend weerkaatste het zonlicht op het harnas zodat het één witte schittering was. "Bent u een engel?" riep Peronique, ineens denkend aan wat zijn moeder ooit zei. De ridder moest lachen. "Nee, ik ben een ridder in dienst van de koning en ik zoek de weg naar Kerglas!" De boerin stamelde geschrokken: "Wat wilt u in Kerglas, heer. Niemand is daar ooit van terug gekomen!" - "Ik ga daar de Gouden Schaal en de Diamanten Speer terughalen," sprak de ridder...
"Ooit, lang geleden waren ze in het bezit van de koning. Er heerste vrede en welvaart in het land. De koning beging echter de fout te zondigen tegen de zuivere wetten van diegene die de Schaal en de Speer mogen beheren. De macht over leven en dood steeg hem naar het hoofd en hij begon misbruik te maken van die macht. Hoe, zal ik u niet vertellen...
Zijn land en zijn onderdanen werden niet langer beschermd tegen boze geesten. Zo wist de duistere Rogéaar de Speer en de Schaal te bemachtigen. Nu beheert hij deze kostbaarheden en wil hun gift met niemand delen... En ik ga ze terughalen, de koning en het volk hebben lang genoeg geleden. Er heerst bijna overal hongersnood. Er is pest in de steden en de Duistere machten van Rogéaar putten het land en zijn bewoners uit. De Schaal bevat de kracht van Moeder Aarde. Ze schenkt voedsel aan de hongerigen en genezing aan de zieken, en zo God het wil, staan de doden op, als je water uit de Schaal aan hun lippen brengt. De Speer daarentegen vernietigd alles wat ze treft met hemelse kracht."
"Wat is die Rogéaar?" vroeg Peronique, diep onder de indruk van deze woorden.
"Een duistere tovenaar," antwoordde de ridder, "gezegend met verwoestende Krachten."
"Hoe wilt u daar komen? De dood zal u wachten, als ik u zo hoor," sprak de boerin.
"Vrouwe, ik heb veertig dagen lang de stilte van het bos opgezocht. En in die stilte kwamen de antwoorden. De oude kluizenaar van Blavet zoekt me op in mijn dromen. Hij vertelde me over de vele beproevingen die op mijn weg zullen komen, dus ik ben voorbereid als geen ander. 'Vergis je niet,' zo sprak de kluizenaar. 'Alles op je pad is besmet met de kwaadaardigheid van Rogéaar. Eenmaal als je het Woeste Woud betreden hebt, is er geen weg meer terug... je zult aan de afgronden van de waanzin blootgesteld worden. Alles is list en bedrog. Ook wat verleidelijk lijkt is boosaardig in het rijk van Rogéaar. Slechts de zuiverste ziel zal zijn doel bereiken. En je zult duizend angsten in de ogen moeten zien. Récht in de ogen, en je zult moeten kiezen of je de angst zult weerstaan of er van wegvlucht. Dat is aan jou ridder, je doel is nobel, maar je beproevingen zijn groot. Soms lijkt het gemakkelijker ergens aan toe te geven, dan er tegen te vechten. Maar dat is niet altijd de goede weg. Als je het woeste woud betreed, zullen de elementen los barsten. Lucht, water en vuur zullen je verwarmen en verlammen. Het zal je gek van angst proberen te maken, met oergeweld. Mocht je daar levend uitkomen, zul je een appelboom tegenkomen, bewaakt door een kobold. Je zult uit die boom een appel moeten plukken. De appel bevat een geheim wat zich zal laten openbaren. Vergis je niet in die kleine kobold. Hij heeft een zwaard, zo groot als hij zelf is en alles wat hij daarmee aanraakt verpulvert tot as...'"
De ridder slikte even... "Maar ik heb hier mijn zwaard, gesmeed door de beste smeden van het land, harder dan staal en scherper dan..."
"Ja, ja," onderbrak Peronique, enigszins ongeduldig, want hij hield niet zo van opscheppers. Of ze nu ridder waren of niet. "En als je daar in slaagt, wat dan?"
"Dan zal ik de lachende bloem ontmoeten. De lachende bloem die helderheid brengt in alles wat schaduw is. Een onaards mooie roos. Echter ik zal ze moeten ontfutselen aan een hongerige leeuw die de bloem bewaakt. Niet zomaar een leeuw. Deze leeuw heeft slangen op zijn hoofd in plaats van manen. En ieder van die slangen is giftig in zijn beet... Dan volgt het Drakenmeer."
Iets begon er te gonzen in Peroniques hoofd.
"Het Drakenmeer is een diep, duister water, bevolkt door woeste draken en slangen die rusten op de bodem van dat meer en wachten tot iemand het overzwemt."
Peronique werd bleek, hij begon te zweten... Zijn droom!
"Aan de overkant wacht de reus Argh-Us. Hij ziet alles, hij heeft zes ogen rondom en naar men zegt nog een zevende op zijn kruin. Ooit heeft hij Rogéaar willen doden, met zijn allesvernietigende ijzeren bal... Die bal treft altijd doel en keert vanzelf weer terug bij zijn eigenaar. De reus heeft echter Rogéaars machtige toverkrachten onderschat. En Rogéaar heeft de reus vastgeketend met een ijzeren ketting aan een rots, waar hij moet zitten tot het eind der tijden, om de toegang tot het kasteel te bewaken."
Peronique duizelde het nog steeds.
"Dan volgt voor zelfs de dapperste krijger de grootste beproeving. Het Dal der Verleidingen. Hier wordt niet gevochten, hier is het heerlijkste eten, de bedwelmendste specerijen, de zoetste dranken. De mooiste muziek en de zachtste vrouwen. Maar daar weet jij nog niets van jongeman," lachte de ridder iets te hard. "Als je nog nooit een sinaasappel hebt geproefd, ken je de smaak niet. Paradijselijk heerlijk schijnt het er te zijn."
De ridder zuchtte eens. "Als het me lukt, en het lukt me want ik ben voorbereid, door het Dal heen te komen... Dan kom ik bij de grote rivier. Daar is de gewaagde oversteek naar het kasteel van Rogéaar. Daar wacht een vrouw, geheel in het zwart gekleed."
Peronique duizelde het opnieuw. Zijn handen trilden, de kom gleed op de grond. De zwart geklede vrouw!
"Een edele vrouw die respect vraagt voor ieder levend wezen hier op aard, vanwege haar verschijning. En zij zal me een doorwaadbare plaats wijzen en de geheimen van de appel en de bloem verder onthullen, om zodoende bij de Speer en de Schaal te komen en langs Rogéaar... En nu vrouwe, nu ge dit alles aanhoort hebt... Wijs me de weg!"
De boerin voldeed aan dit verzoek, nog steeds met tegenzin, en de ridder vertrok spoorslags. Peronique verdwaasd achterlatend in alles wat hij gehoord had. "Wat ben je stil jongen en wat zie je bleek," vroeg de boerin. "Laat je hoofd niet op hol brengen door die kletsverhalen. Kom, het wordt voor jou ook tijd om te gaan." Peronique wilde net opstaan, toen de boer terugkeerde van de weiden. Boos! "Is me daar die knecht weer in slaap gevallen. Kon ik zelf mijn koeien gaan zoeken in alle windrichtingen, of ik niets beters te doen heb. Ik heb hem een schop onder zijn achterste gegeven en weggestuurd... Jij daar," zei hij tegen Peronique. "Jij geen interesse om koeien te hoeden?" Peronique proefde nog de smaak van pap, brood, boter en kip in zijn mond en op zijn lippen. Wat kon het voor kwaad? Eten en onderdak, warm hooi om in te slapen. En het kostte hem geen moeite om 'ja' te zeggen.
III HERDER

En zo werd Peronique herder over drie koeien. Hij moest ervoor zorg dragen dat de koeien niet op de akkers kwamen, en dat ze alle drie bij elkaar bleven. Hij liep van de witte koe, naar de rode koe, en van de rode koe naar de zwarte koe, en van de zwarte weer naar de witte enzovoorts. Geen al te zwaar werk en Peronique genoot ervan. Hij streelde ze over de flanken, hij fluisterde zoete woorden in hun warme koeienoren. En om de tijd te doden had hij een mooi fluitje uit vlierhout gesneden. Hij probeerde er met wisselend succes wijsjes uit te krijgen. Op een dag zag hij tot zijn verbazing hoe de koeien op een bepaald melodietje in slaap vielen. Niet zomaar een slaap, nee, hij moest ze waarachtig wakker schudden. Ook verzamelde hij veren die de leeuweriken hadden laten vallen, toen ze op zijn fluit afkwamen om er een kussen van te maken. Zo verstreken de dagen. Hij genoot van de zon, en van de regen in zijn schuilhut. Hij luisterde naar de wind en het ruisen van het gras.
Maar het gebeuren met de ridder liet hem niet los. Zeker niet toen hij op een dag een heerlijk zoete en glanzende appel at. "Ze draagt een geheim in zich," had de ridder gezegd. Maar hoe hij ook keek naar het klokhuis, niets leek zich te openbaren. Op een zomerse dag zag hij in de verte een schittering aan de rand van het bos. Stof wolkte op, en daar zag Peronique een enorme gestalte naderen, gezeten op een even enorm paard. Een prachtige merrie. Krachtig, hoog in de flanken en met zware hoeftred. De enorme man, die de merrie bereed, was geheel in zwart leer gekleed. En hij had een woeste rode baard en van onder de leren helm, golfde even rood haar. En hij had de donkerste priemende ogen die Peronique ooit gezien had. Maar waar hij het meest van schrok, was wat deze man bij zich had... Om zijn nek droeg hij aan een ketting een gouden schaal, die bij iedere tred heen en weer bungelde. En in zijn linkerhand droeg hij een glanzende speer! De Diamanten Lans! Dit moest Rogéaar zijn!
Peronique vergat zich te verstoppen van schrik en paard en ruiter denderden langs hem heen. Stof en stenen opwerpend op het pad. Maar niet zonder dat de man met die woeste rode haren zijn hoofd draaide, toen hij Peronique passeerde en hem even aankeek met die donkere ogen.
Peronique rilde. Achter hem aan kwam nog een veulen van dertien manen slank en licht van hoef. Dra verdwenen allen uit het zicht, slechts stof achterlatend. Pas toen dat gezakt was, durfde Peronique zich weer te bewegen. De dagen daarna zag hij ze nog regelmatig voorbij komen. Hij zag ook ridders te paard met vurige blikken, allen tot de tanden bewapend, maar hij zag geen van hen terugkeren.
Het verlangen in hem en de nieuwsgierigheid werd groter. Zou het hém misschien lukken om de schaal en de speer te bemachtigen? Hij was niet heel sterk, maar wel slim en vaardig.
"Ach nee," dacht Peronique. "Zet dat uit je hoofd, dwaas..." Maar als het zou lukken!? Het land zou bevrijd raken van honger en pest. De mensen zouden weer gelukkig zijn!
De onrust nam de overhand. Iemand riep hem. Heel zacht, maar doordringend. "Kom Peronique. Het is tijd." Er begon iets te ontwaken in hem.
Op een avond, net toen hij de koeien de halster om had gedaan, om ze naar stal te brengen, zag hij een oude man naderen. Gekleed in de kleding van een edele landsman, leunend op een stok en blootsvoets slofte hij dichterbij. Zijn lange grijze baard en haren golfden in de wind. "Heeft u honger heer, of dorst? Ik heb nog wel wat in mijn ransel als u wilt?" - "Nee," zei de oude man, "ik ben op weg naar Kerglas!" Peronique schrok. "Ik heb gehoord dat de weg lang en gevaarlijk is, heer!" - "Niet als je de weg kent, jongeman." - "Kent u de weg dan?" vroeg Peronique. "Haha, als geen ander. Ik ben Bryac, broer van Rogéaar. De weg heeft voor mij geen geheimen. Hoewel mijn broer wel altijd goed is in gemene verrassingen. Hahaha!"
Deze man zag er zo anders uit. Edel, met zachte trekken! Hoe kunnen broers zó verschillen? Peronique verkoos te zwijgen in afwachting van wat ging gebeuren. "Als je antwoorden zoekt, moet je zelf op weg," zei de oude man. "Een ander heeft jouw antwoorden niet. En als je denkt dat je alle antwoorden kent, heb je de vraag misschien niet goed begrepen." Lachend ging de oude Bryac in het zand zitten, hij tekende drie cirkels in het zand, en zong zacht.
"Veulen, met je prachtige manen, snel als de wind
Veulen, golvend als een waterval, kom gezwind
Het is goed. Het is waarachtig goed
Breng me waar ik zijn moet..."
Zijn gezang was nog niet weggestorven, in de luwe wind, of daar kwam het veulen aangegaloppeerd. Dartel als altijd, met een vrolijk briesen. De oude man steeg op en in een mum van tijd waren ze verdwenen in het woud.
Onrustig was zijn nacht, woelend en zwetend draaide Peronique om en om in het zachte, warme hooi, maar hij kon de slaap niet echt vatten. De nachtmerrie begon weer te gonzen aan de randen van zijn onderbewustzijn. Uitgeput viel hij toch in slaap, maar midden in de nacht schoot hij wakker: "Ik wil niet!" riep hij. "Ik wil niet!" Het zweet gutste van zijn lijf. En hij wist dat hij móest gaan. Zijn onbevangenheid was voorgoed verdwenen. Hij begon zich voor te bereiden. Hij pakte zaken in, indachtig de verhalen van de ridder, waarvan hij dacht dat ze nuttig konden zijn. Hij vertrouwde meer op zijn gevoel dan op zijn verstand en van sommige dingen verbaasde hij zichzelf, maar aarzelde niet. Zo maakte hij een zak van stevige boomvezels met een stevig koord, gevuld met de leeuwerikveren uit zijn kussen. Hij twijnde van dezelfde vezels een halster en hij legde een lang touw en zijn fluit van vlierhout klaar. Hij voelde of hij de ketting van rozenkralen bij zich had en maakte zich tijdens het krieken van de dag klaar om stilletjes te vertrekken.
"Ga je weer?" Peronique schrok. Het was de boerin. "Ja," zei Peronique. "Het is tijd, hoe wist u dat?" - "Een goede boerin ziet alles, jongen. Een knappe vrouw zonder wijsheid is als parels in een varkenssnuit. Wees voorzichtig op je tocht, Peronique. Hier heb je nog wat brood en vers uitgebakken kippenvet mee, geen zorgen over de koeien."
En zo ging Peronique op weg. Angstige avonturen tegemoet. Hij wachtte bij de bosrand. Hij wachtte tot Rogéaar voorbij was en hij zong de woorden die hij had gehoord van Bryac! Na eerst drie cirkels in het zand getekend te hebben.
IV HET WOESTE WOUD

Daar kwam het veulen van dertien maanden al aangestoven. Peronique schoof snel de halster rond zijn nek, sprong op het veulen. En voort gingen ze. Het veulen ging er met zo'n grote snelheid vandoor, dat de halster uit Peroniques handen schoot, en hem niets anders restte dan zich aan de wapperende manen vast te klampen. Het dier rende zo snel dat de bomen in vage groene flitsen voorbijschoten, en het woud één lange groene muur leek. Peronique gilde het uit, hij stuiterde heen en weer op het veulen en moest zich uit alle macht vastgrijpen. De aarde kwam omhoog. Voor hem, achter hem, links en rechts en braakte vlammen en rotsen. Ze leken zo de lava in te rennen. Een woedende storm raasde langs hen heen, hete winden met zich meenemend, met verzengende kracht en hitte. Bliksem flitste en de donder rolde. Verlamd van angst sloot Peronique de ogen, toen een diepe afgrond naderde, gevuld met kolkende, kleurige gassen en kolkend vuur. Het paard zette zich af…
"Moeder, help me!" gilde Peronique. Ook met zijn ogen dicht zond het Woeste Woud beelden in zijn hoofd. Hij zag wat er om hem heen gebeurde. Hoe de hitte, bomen, struiken en gras wegbrandde. Hij rook de giftige dampen. Het paard haalde de overkant en rende in hetzelfde tempo verder. Ze naderden een beek, die onmiddellijk veranderde in een kolkende, schuimende massa. Het gebrul van het water deed pijn aan zijn oren. Bomen en dieren werden meegesleurd. Het paard rende er dwars doorheen. Peronique kon zich nog zo voorhouden dat dit spookbeelden van het woud waren, maar zo echt, zo vreselijk levensgevaarlijk angstaanjagend echt. De ontketende elementen van water, vuur, aarde, wind, donder en bliksem. Alles raasde tegelijkertijd, langs en om hun heen. De kwelling leek uren te duren...
En ineens was het voorbij. Van het ene moment op het andere waren ze het woud uit, en was alles in diepe rust. Peronique keek, met een van angst vertrokken gezicht, om zich heen, en zag niets meer. Het woud achter hun was stil en onbewogen. Geen brullende vlammen, geen storm, geen kolkend water, geen rondsuizende rotsblokken. Alleen maar rust. Zo rustig als een woud maar kon zijn. En voor hem? Een dorre, troosteloze vlakte... Woest en leeg, als aan het begin van de schepping. De reis was begonnen.
V DE APPEL EN DE DWERG

Geen heuvel verhief zich, en de grond was bezaaid met scherpe steentjes en droog bruingeel zand. Hier en daar stak een plukje geel verdord gras uit de aarde. Wat ritselde in de schrale wind. Schorpioenen en slangen kropen rond. Het veulen liep, tot genoegen van Peronique in een veel rustiger tempo. Hij deed de halster maar af. Na een tijdje zo gelopen te hebben, ontwaarde Peronique in de verte, iets wat leek op een boom. De appelboom! dacht Peronique. "Dat moet de appelboom zijn!" Toen ze naderden, zag Peronique dat de appelboom afgeladen vol met appels was. De takken bogen door onder hun last. Glanzend rood blonken de vruchten hem tegemoet. Maar wat was nu de goede appel? En waar was die kobold met zijn allesvernietigend zwaard? Hij steeg af, en liep voorzichtig op de boom toe. "Wat moet dat daar!" loeide een stem, en met een dreun landde de kobold aan de voet van de boom, zo uit het gebladerde. Zo afschuwwekkend lelijk dat hij niet te beschrijven valt. Hij zwaaide vervaarlijk met dat grote zwaard van hem. "De dood zul je hier vinden! Vuile appeldief!"
"Maar nee heer, goede bewaker van deze appelboom!" antwoordde Peronique hevig geschrokken. "Welnee. Integendeel. Ik ben juist op weg naar heer Rogéaar, om hem te helpen, zijn fruitbomen tegen dieven te beschermen." De kobold leek wat uit zijn evenwicht. "Ik heb een vinding gedaan, waarmee ik zelfs de slimste dief kan vangen en kijk... hij heeft me zelfs zijn paard geleend." De dwerg zag nu pas het veulen van Rogéaar staan en keek Peronique doordringend aan met zijn rode ogen. "En toch geloof ik je niet, schooier. Ik zie noch zwaard, noch knots. Hoe wil je dan dieven vangen? Ik heb tenminste mijn Vlammend Zwaard en wee diegene..." Hij maakte zijn zin niet af, maar wees op stapeltjes grijze stof, die Peronique met afgrijzen herkende als hoopjes as. "Ha, ik zie ze nog komen in hun roestige pakjes. Af en toe ontsnapt er wel eens één, ik ben ook de jongste niet meer, maar nooit met een appel... hahaha."
Weer begon hij te zwaaien met zijn zwaard, de scherpe punt kwam akelig dichtbij Peronique.
"Ga eens tegen de boom staan," zei Peronique op harde toon. Harder dan hij ooit gewend was te spreken, maar ja, soms moet je, of je wilt of niet. Zeker als je leven op het spel staat.
"Wat?" - "Ga tegen die boom staan, neem je zwaard mee en doe wat ik zeg. Dan laat ik je zien hoe je boeven vangt." De kobold ging staan, zoals gevraagd, zijn zwaard voor zich, de punt in het zand. Op zijn hoede... Peronique pakte het lange touw van zijn schouders en gaf de dwerg een uiteinde ervan in zijn handen. "Niet loslaten, hè," zei Peronique op dezelfde toon. De dwerg stond enigszins perplex, zo had nog nooit iemand tegen hem gesproken. Peronique stapte op het veulen, bond het andere eind van zijn touw stevig rond zijn pols, en gaf zijn paard de sporen. Snel als de bliksem begonnen ze rondjes rond de boom te rennen. "We zullen ze leren!" riep Peronique luid lachend. "We zullen ze leren!" riep de dwerg. "Maar! Wat!?"
In een mum van tijd stond de dwerg, stevig vastgebonden aan de boom, en hij begreep eerst niet wat er gebeurd was. Hij wilde zijn zwaard pakken, maar ook dat stond vastgebonden. Hij trachtte zich woedend los te rukken, met als gevolg dat tientallen appels op zijn kale, puistige kruin vielen. Eén appel bleef hangen. Dit zal dan wel dé appel zijn, dacht Peronique. En hij plukte hem zonder af te stijgen. "Laat me los!" krijste de kobold. "Gemene dief! Laat me los."
"Ik kijk wel lekker uit, vlammende vriend van me," zei Peronique. "En de groeten aan je vrouw." Het gelaat van de kobold werd zo rood als de appels zelf, en nog lang hoorde ze het gekrijs van de machteloze kleine woeste man. Peronique moest wel gniffelen om zichzelf. Dat hij dat ooit gedurfd had! Hij klopte het slimme veulen eens dankbaar in de hals. Zo vervolgde ruiter en paard hun weg, door de troosteloze vlakte.
VI DE LACHENDE BLOEM

Haast ongemerkt maakte de kale vlakte plaats voor een landschap vol bloemenpracht. Bloemen in wel duizend kleuren, bloeiende brem en heide, kamperfoelie in paars en roze, seringen en nog vele, vele andere bloeiende planten en bloesems die vreugde gaven aan ogen en ziel. Zeker na die troosteloze leegte. En hoog boven dit alles, op een kleine heuvel, troonde toch wel de mooiste van al, de Roos. De bloem die lacht. Rood van kleur en warempel als je heel, heel stil was, hoorde je een zacht lachen. Wat een macht en wat een schoonheid, dacht Peronique. Wijzer geworden door het gebeuren met de enge kobold wachtte hij op eerbiedwaardige afstand op de dingen die gebeuren gingen. Hij keek of hij iets zag bewegen. Hij luisterde aandachtig of iets vreemds hoorde.
En jawel, wat hij eerst voor krulvarens, heide en brem had gehouden, bleek een enorme leeuw te zijn, die alleen opviel door zijn ademhaling. Hij lag aan de voet van de heuvel zacht te ronken. Het bangst werd Peronique toch wel van die sussende bundel slangen rond zijn hoofd. Hun tongen flitsend en hun ogen zo koud als ijs met in iedere bek, tanden als naalden, waaruit het gif sissend en spetterend op de grond droop in gele, giftige druppels. Peronique bleef op afstand en kuchte eens. De leeuw deed een vervaarlijk kijkend geel oog open. "Ik heb je allang geroken, stuk mensenvlees, en als je ook maar een stap dichterbij doet..."
"Gegroet, edele leeuw, dapperste aller dieren, gegroet ook uw familie en uw kinderen, heel lang en gelukkig en dat uw waken nooit tevergeefs zal zijn." - "Als je voor de bloem komt, lust ik je rauw, mensenjong!" - "Welnee edele leeuw, welnee. Ik ben op weg naar Kerglas, en ik heb zoveel over uw pracht en kracht gehoord dat ik u met eigen ogen wilde aanschouwen. U bent waarlijk mooier dan men zegt." De leeuw likte eens aan zijn rechtervoorpoot en ontblootte daarbij scherpe nagels. "Wat moet jij in Kerglas?" Hij stond op, en Peronique zag nu pas zijn ware grootte. En dat was heel groot. "Mijn meesteres heeft mij gezonden," zei Peronique met bang kloppend hart. Ze is een vriendin van Rogéaar. Peronique dacht razendsnel na, en er viel hem iets in... "Ze heeft heerlijke malse leeuweriken gezonden, om geurig kruidige leeuwerikpastei van te maken. Hij pakte de zak met leeuwerikveren en liet het hem zien. Ondertussen floot hij achter de zak zijn leeuweriklied en hij bewoog zo met de zak, dat het leek of er echte vogels in zaten. De leeuw likte zijn lippen. "Dat zou ik ook wel lusten, het is lang geleden dat ik leeuwerik geproefd heb. Laat eens zien. Een beetje proeven kan geen kwaad en Rogéaar hoeft het niet te weten. Toch?"
"Maar wee je gebeente en de rest als je liegt..." Tot zijn grote schrik zag Peronique dat een slang zich losmaakte uit de bundel op het hoofd van de leeuw en vervaarlijk sussend naar hem toe kroop. Hij kronkelde langs zijn been omhoog, over zijn lichaam, over zijn arm en proefde met zijn tong aan de zak met veren. De gladde huid voelde koud aan. Peronique's keel kneep toe. gespannen wachtte Peronique af, als hij maar niet in de zak kroop. De slang keek hem aan met koude, donkere ogen, de gevorkte tong raakte even zijn lippen, hij huiverde even, en gleed weer terug richting de sussende manen. "Het schijnt naar leeuwerik te ruiken, je hebt niet gelogen. En nu hier komen, want ik verlaat de bloem nóóit... Laat zien!"
Peronique naderde de leeuw, zeer beducht voor die scherpe klauwen. Hij opende de zak een beetje, "eet liever uit de zak, edele heer, anders vliegen ze weg." De leeuw opende zijn muil zovast, geelbruine dolken van tanden werden zichtbaar. Hij rook de hete adem. "Dichterbij!" beval hij. Peronique deed nog één stap... en met de snelheid van het licht trok hij de zak over de leeuwenkop en de slangen, en in eenzelfde beweging trok hij de strik aan. De leeuw begon in het wilde weg te slaan, en raakte op een haar na Peronique, die maar net op tijd achteruit kon springen. Woest brullend, grauwend en klauwend en met zijn kop schuddend rende de leeuw rond.
Zijn gebrul resoneerde in de borst en buik van Peronique, zo woest! De leeuw bleef rennen en slaan, tot hij tegen een boom knalde, en bewusteloos neerviel. Het bloed suisde nog in Peroniques oren, bij zoveel ontketend geweld. Snel plukte hij de bloem, rende naar het veulen van dertien manen, en maakte dat hij weg kwam. Ver weg van deze geweldenaar. Dit was op het nippertje!
VII HET ZWARTE MEER

Langzamerhand gingen ze over in een rustigere pas. De bloemenpracht verdween weer. En daar zag Peronique, datgene, wat hij het meest vreesde... Ondanks de beproevingen die hij al doorstaan had. Het Zwarte Meer... het Draken Meer. Het leek op het meer uit zijn dromen, en ook weer niet. Zou hij er niet rond kunnen rijden? Maar het meer strekte zich uit zover hij kon zien. Net als in zijn droom, dreef er mist over het donkere wateroppervlak... de maan scheen maar half. Wanhopig reed Peronique een tijdje heen en weer langs de oevers, maar hij zag niets wat een veilige oversteek kon garanderen. Geen brug, geen boot, niets. Alleen de kale zwarte zanderige oevers. Hij zou er dwars doorheen moeten. Hij zou moeten zwemmen. Hij keek naar de overkant. Was daar iemand die hem wenkte? Of hem over kan zetten? In tegenstelling tot zijn droom zag hij niemand. Noch man, noch vrouw, noch kind.
De overkant was net zo donker als het water en vaag door de mist. Als hij goed keek, zag hij silhouetten van kale komen met hun krinkelende takken. Verder niets...
"Ga Peronique," zei hij tegen zichzelf. "Je moet." Met kloppend hart, stapte hij in het water. Het donkere water. Het veulen sprong er met een vrolijke aanloop in, en was al snel uit het zicht. Het gespetter verdween in de mist. Daar stond Peronique. Alleen. En het werd doodstil. Of alles de adem inhield. Terug ging niet meer. De zwarte modder krulde zich rond zijn tenen, perste zich rond zijn voeten en zoog aan hem. Hij tastte in zijn zak en vond de ketting met rozenkralen. Al biddend liep hij nog een stukje verder. De oever liep steil af. Huilend bad hij: "Grootmoeder. Moeder. Help me. Help me. Ik ben zo bang. Het is zo donker om me heen. Help me alsjeblieft." Hij rilde van angst. Niet wetend wat zich onder het donkere, duistere oppervlak zou gaan bewegen, als hij ging zwemmen. Hij stond nu tot zijn knieën in het water. Ieder stapje een kraal. Zou het veulen opgeslokt zijn door één van die schaduwen? Het was zo stil en Peronique stond daar. Alleen met die stilte, de mist en het zwarte water. Stapje... tot zijn middel, het volgende kraaltje... Vijfde stapje... tot zijn borst. Met de moed der wanhoop, liet hij zich zakken in het kille duistere water. Hij zwom zo geruisloos mogelijk, het gebedssnoer gekneld in zijn hand... Hij keek en luisterde of hij niets zag of hoorde bewegen. Hij was al op de helft! Hij besefte dat hij zich kwetsbaar overgeleverd had aan alles wat zich onder dat water kon bevinden. Maar hij was al ver!
Peronique voelde eerder dan hij zag of hoorde, dat zich iets begon te roeren op de slijmerige bodem van het meer. Zijn onderbuik voelde hard. Iets glads, iets zwarts, iets slangachtigs, bracht het water in beroering, en kwam omhoog, snel omhoog. Zijn hart knalde zijn borstkas uit, zijn maag kromp ineen, en zijn adem stokte. Daar verscheen, vlak voor hem, een druipende kop, hoekig en zwart, zo groot als een paard... De ogen zo donker als het meer zelf, en een wijd open rode muil met rijen tanden, tot ver achterin die enorme keel. En zijn adem stond als de dood zelf. En het monster, die Oerbeest, blééf omhoog komen. Peronique verlamde van schrik, en hij begon te zinken naar de bodem van het meer, niet meer tot handelen in staat. Het water was zo zwart dat hij niet meer zag wat onder of boven was. Op de grens van zijn laatste adem, raakte hij de modderige grond. Hij wilde adem, en besefte dat dat niet kon. De ketting sneed in zijn verkrampte vuist. Hij wilde zich overgeven aan het zachte water. Alles beter dan... Neeeeh! Schreeuwde alles in hem. "Moeoederrr!" en met een laatste krachtsinspanning zette hij zich af, en brak door het wateroppervlak. Hij zoog de levensadem in. Hij zag de zwarte kop op die slangachtige nek hoog boven zich, en schreeuwde woest:
"Wil je me hebben. Hier! Hier ben ik! Ik vlucht niet meer! Voor geen leeuw, voor geen kobold, en zeker niet voor zo'n nachtmerrie als jij. Rotmonster!" Hij opende zijn handen en keek het monster recht in de ogen...
Tot zijn grote verbazing sprak het monster met menselijke stem: "Mooi zo, Peronique, je hebt je draak verslagen. Je grootste angst. Je keek me recht in de ogen. Ieder mens heeft twee draken in zich: Die van angst, woede, haat en onmacht. En die van liefde, mededogen en vertrouwen. Aan jou was de keuze welke je wilde voeden. Dit heb je niet meer nodig.
Hij boog zijn slangennek, en haast teder pakte de Draak van het Water, met zijn scherpe tanden de rozenkrans uit zijn hand, en verdween weer onder water, de ketting van grootmoeder met zich meenemend. Een kleine rimpeling was alles wat hij achterliet. Nog lang bleef Peronique al watertrappelend, rondkijken, maar er gebeurde niets meer. Hij voelde naast verbazing, een soort opluchting. Een vreemd gevoel. Aarzelend begon hij weer te zwemmen, uitgeput, maar er was iets veranderd. Iets waar hij woorden aan probeerde te geven. "Ik heb mijn draak verslagen," herhaalde hij letterlijk voor zichzelf. Hij bereikte de overkant, sleepte zich op de oever en viel in slaap. Een diepe, droomloze, vredige slaap.
VIII ARGH-US

Hoe lang hij geslapen had, wist hij niet, maar hij wist dat hij verder moest op zijn tocht. Vreemd toch, hij voelde honger noch dorst.
Hij zette zich overeind en bekeek de omgeving. Het Zwarte Meer lag er kalm en vredig bij. Er stonden die kale bomen en verder en verder alleen maar rots en rotsblokken. Hier en daar overzoomd met taai, dicht struikgewas. Het mistte nog steeds. Het veulen, zijn trouwe vriend op deze vreemde, wilde reis, zag hij nergens. Tranen sprongen in zijn ogen. Verdronken? Opgegeten? Hij moest nu helemaal op zichzelf vertrouwen. Ook zijn kralenketting was hij kwijt. Hij voelde eens of hij verder alles nog had. De appel, de bloem, zijn vlierenfluit, en zijn buideltje met brood en uitgebakken kippenvet. Het natte brood liet hij maar achter voor de vogels. Het kippenvet borg hij weer op voor als hij honger mocht krijgen. Het begon al wel wat ranzig te ruiken, maar als je honger hebt... Al mijmerend liep hij struikelend over losse keien verder door het rots landschap. Tot hij een diep grommend ademen hoorde. Peronique verstopte zich achter een groot rotsblok, en keek voorzichtig om het hoekje. Daar op een hoge rots gezeten, geketend met de zwaarste ketting en kettingplaten die Peronique ooit gezien had, zat aan die rots een reus vastgebonden. Argh-Us! Met op zijn schoot de ijzeren bal! Peronique zag de zes enorme ogen, die spiedend rondkeken. Hij was wel vijf meter hoog, had armen als roeiboten, een borst zo breed als de bedstee van de boerin, en benen als kromme oude eiken.
Peronique wachtte en wachtte tot de reus misschien in slaap zou vallen, beducht voor die ijzeren bal. Dat leek wel te gebeuren, maar altijd sloot hij maar één of twee ogen. "Goede raad was duur," dacht Peronique, en hij doezelde zelf even weg. In dat moment, tussen slaap en waken, schoot hem iets te binnen! Het koeienlied. Heel, heel zacht sloop hij dichterbij, tot vlak onder de grote stinkende voeten van de reus en verstopte zich in het dichte struikgewas. Hij pakte zijn fluit en begon te spelen. De reis keek woest om zich heen, waar dat geluid vandaan kwam. Maar hij zag niets. Wat wel gebeurde, was dat hij net als de koeien in slaap viel. Heel langzaam sloten één voor één de zes ogen zich, en hij knikkebolde op zijn ijzeren bol in slaap. Peronique wachtte even tot hij een diep gesnurk hoorde en sloop stilletjes weg. Niet na nog even gekeken te hebben of hij op zijn kruin ook een oog had, maar in die haardos zag hij in ieder geval niets. Plots kreeg hij een knal in zijn rug. Hij schrok! Zou de reus wakker zijn geworden en de ijzeren bal gesmeten hebben? Hij krabbelde overeind en keek recht in de zachte vriendelijke ogen van het veulen.
Hij huilde van blijdschap, en samen liepen ze een nieuw avontuur tegemoet. Heel stil, dat wel...
IX HET DAL DER VERLEIDINGEN

De mist week voor de zon, de rotsen gingen over in sappig groen gras bezaaid met geurende veldbloemen. Alles glom in volle kleuren. Het dal waar ze nu doorheen liepen, met aan weerszijden golvende heuvels, was rijk van natuur. Vol fruit- en vruchtbomen. Alles rook heerlijk. Peronique zag riviertjes en bronnetjes. Niet met water, maar gevuld met zoetgeurende, zinnenstrelende wijn, of goudbruisend bier. Hij besefte dat dit het begin van het Dal der Verleidingen moest zijn, en warempel, door die heerlijke geuren kreeg hij honger en dorst. Wijn zag hij niet zitten, hij wilde helder blijven. Maar ergens een bron met koel water! "Nee!" zei hij tegen zichzelf. "Niets nemen! De ridder heeft me gewaarschuwd! Niets nemen. Alles is list en bedrog hier!" Eerst rook hij het alleen maar, maar bij de volgende bocht zag hij het ook! Rijen tafels gedekt met witte damasten tafelkleden en vol met de heerlijkste spijzen. Zijn zintuigen raakten bedwelmd. Escargots met knoflookboter, gebraden ree en everzwijn, met een glanzend goudbruine korst waar de vetdruppeltjes zacht op parelden, puree van tijm en artisjokken, fruitsalades, groenteschotels, geurende soepen, mousses van rabarber en ui met krenten. Schalen vol kreeft en krab, krokant gebakken baars. Kannen met volle room en aardbeien, broden gevuld met spijs, ruig ruikende kazen. Het water liep Peronique nu werkelijk in de mond. Zijn blik werd glazig. Aan de tafels zaten velen tientallen mannen zich tegoed te doen aan al dat lekkers. En ze rookten de geurigst gesausde tabak, met kruiden die dol maken. Hun blik was troebel, het vuur was uit hun ogen verdwenen. Hij keek of hij de ridder ergens zag, maar nee...
Peronique zag harnassen tegen een boom liggen. Hij hoorde harpmuziek. Daar dansten mooie meisjes in witte jurken. Zijn jongenshart begon zich te roeren. Wat waren hun haren zacht en mooi als zijde. Zijn verstand leek verdoofd. Zijn denken werd trager en trager. Eén van de meisjes wenkte hem: "Kom jongen, kom. Ik heb hier heerlijk koud water voor je. En taart. En lamsbout met rozemarijn. Kom." Peronique liet het veulen steeds langzamer lopen. Hij snoof de zoete, zware en bedwelmende geuren op, keek naar het meisje, zijn lichaam voelde ineens zwaar en loom. "Kom jongen, dans met me, drink en eet met me." Hij wilde afstappen. Zich overgeven aan al dat genot. Al die verleidingen! En ineens schoot het beeld van Rogéaar met de schaal en de lans door zijn hoofd! Hij schrok op! Hij begon harder te zingen dan de harp, hij smeerde het ranzige kippenvet onder zijn neus om de geuren van gebak en wijn te smoren, en hij spoorde het veulen aan te rennen. Zijn hart bonsde. Al snel kwam aan het dal een einde. Opgelucht haalde hij adem, maar toch nog beducht voor nieuwe verleidingen. "Wat trap je daar snel in," dacht hij geschrokken en haalde het kippenvet onder zijn neus vandaan. Hij wreef zich goed in met gras en lavendel en vervolgde zijn weg. Hier vecht je alleen maar tegen jezelf. Geen zwaard te zien! Alles is een leugen... Arme ridders! Welke draak voedt je?
X HET SLOT KERGLAS

In de verte zag hij het slot Kerglas opdoemen. Opgebouwd uit dof zwart gesteente. Geen vensters, geen ramen, alleen een zwartgeteerde ophaalbrug, die toegang gaf tot een even zwartgeteerde deur. Het rees torenhoog op in het vlakke land. Peronique reed gespannen verder. Een rivier scheidde hem van het kasteel van Rogéaar. Hij zocht naar een doorwaadbare plaats, en op deze zoektocht zag hij, op een rots gezeten, een vrouw. Deze vrouw was geheel in het zwart gekleed. Een prachtige zwarte jurk tot op de grond en ze droeg een zwarte sluier en zwarte handschoenen. Alles gemaakt van de fijnste stof. En ze wenkte hem. Peronique kwam nader. Haartjes gingen overeind staan. Ze stak een vinger in het water. Peronique rilde even. De vrouw uit zijn dromen?
"Het water in deze rivier wat ik aanraak, is het laatste wat voorbijkwam, en het ergste van wat nog komen gaat. Het kan niet terug, alleen maar vooruit. Het water volgt zichzelf."
Peronique moest eens diep nadenken over deze raadselachtige woorden. "Kan ik u ergens mee helpen, vrouwe," sprak hij. "We kunnen elkaar helpen, ridder zonder zwaard of harnas. Ik wil naar de overkant. Laat me achterop. Ik weet de weg..."
Peronique kon zich wel voor zijn hoofd slaan. Natuurlijk. Dit moest de vrouw zijn, waar de ridder over verteld had. Niks dromen! De vrouw die respect afdwingt bij ieder levend wezen.
Hij hielp haar op het paard, en ze staken over. In het midden van de rivier sprak de vrouw:
"Weet je wie ik ben?"
"Nou," zei Peronique. "Aan die prachtige kleding te zien en de manier waarop u zat en liep, moet u de edelste der vrouwen zijn."
"Ik ben de Dood."
Peronique schrok zich wild. Zat hij met de Dood zelf op een paard in het midden van de rivier. Of duizenden kleine spinnetjes over zijn rug begonnen te kruipen. Een benige hand weerhield hem ervan in de rivier te springen. "Vrees niet Peronique! Jouw leven is nog lang.
Met jouw hulp kan ik de machtige Rogéaar ophalen... Je hebt je leven oprecht geleefd. In waarheid. Rogéaar is een bedrieger en een leugenaar. Hij tart zelfs de Dood. De waarheid wordt boos, als je ze te lang laat wachten. Voor Rogéaar is het tijd, maar hij bezit de beker die leven schenkt..."
"Ik ben maar een eenvoudige herdersjongen, vrouwe, hoe kan ik helpen?"
"De appel die jij geplukt hebt, bevat een groot geheim. Het is een appel van de Boom van Kennis van Goed en Kwaad. Hij die naar zijn waarheid leeft en bereid is te luisteren wordt die kennis gebracht. Stap voor stap. Als je taak is volbracht, snijdt dan een appel doormidden. Niet van steel tot kruin, maar overdwars. Het teken van de Godin, verbonden met de vier windrichtingen en rond als de aarde zal zich openbaren. De Cirkel der Verbonds. Alles is met elkaar verbonden. Ieder rad en iedere windvlaag. Zoals de vingers aan je hand. Maar voor nu, pak de appel en de bloem."
"Wat voor betekenis heeft de bloem dan, vrouwe?"
"De roos straalt zo helder, en haar lach, nauwelijks hoorbaar voor mensenoren, verdrijft alle schaduwen, en opent gesloten deuren. Eigenlijk heet ze: 'De bloem die laat lachen'."
"Maar wat moet ik doen?"
"Zeg Rogéaar dat het geschenken zijn, van zijn broer Bryac, meegenomen uit Spanje. En zeg dat ik om zijn hand kom vragen."
Ze hadden de oever bereikt, en ze stegen af. Het veulen rende weg, zijn taak zat erop.
Peronique liep naar het kasteel, met vrouwe Dood naast zich. En zag voor de poort Rogéaar zitten. Wat was hij toch lelijk in zijn woestheid. Zijn rode haar en baard vlamden op tegen de zwarte achtergrond.
"Bij Beëlzebub, mijn vader, wat doen jullie hier! Ken ik jou nergens van, snotneus?"
"Eh, nee heer, ik denk het niet," zei Peronique vlug. "Ik kom geschenken brengen van uw broer Bryac uit Spanje. Hij zend u een magische appel, en zo hij daarvan eet, kunt u een andere wereld betreden."
"Aha, nog meer magie! Mooi, mooi... En wie is die vrouw!"
"Zij komt u om de hand vragen, heer. Ze zal u dienen tot het eind van uw leven. U hoeft zich daarna nooit meer iets te wensen."
"Een vrouw, ja die kan ik wel gebruiken. Ik hou wel van vrouwen in het zwart! Hier jullie!"
Terwijl vrouwe Dood zijn hand pakte, overhandigde Peronique de appel. Rogéaar nam een gulzige hap. Hij viel terstond dood neer!
"Ga nu," zei de Dood. "Ga!" Peronique nam de Bloem die laat lachen, en hield die vóór zich. De zware zwarte poort opende zich vanzelf. Hij rende door wel honderd zalen en overal gingen de deuren open, ramen verschenen en het zonlicht kwam binnen. Hij kwam voor een zilveren deur, beslagen met gouden spijkers. Ook deze opende zich. En daar voor zich zag hij, schitterend in het zonlicht, het doel van zijn tocht...
Op een eikenhouten tafel, ingelegd met het fijnste paarlemoer, lagen de Gouden Schaal en de Diamanten Speer...
Zijn hart juichte, en schoorvoetend, haast nederig, naderde hij deze kostbaarheden. Met heel zijn hart, vroeg hij in stilte, om toestemming ze mee te mogen nemen. Hij besefte nu pas hoe kostbaar ze waren. Niet van uiterlijk, maar in wat ze vertegenwoordigden. Leven en dood.
Zo lang en moeilijk was zijn toch geweest, en nu stond hij zo dichtbij. Hij durfde ze niet aan te raken. Bang voor wat komen ging. Hij wachtte. Eindelijk had hij zijn rust hervonden. Iets veranderde in zijn hele wezen. Hij nam nu voorzichtig de schaal in zijn rechterhand en de speer in zijn linker. Amper had hij dit gedaan, of een woest kraken en scheuren weerklonk. De muren beefden en trilden, stof daalde neer. "Het kasteel stort in!" schoot het door hem heen.
Hij sloot zijn ogen in overgave. En toen het gekraak, wat slechts enkele tellen duurde, afgelopen was, opende hij ze weer. En hij zag... Niets... Alles was verdwenen. Geen kasteel, geen Vrouwe Dood, geen Rogéaar, geen veulen en geen Bloem. Alles was weg. Beduusd zag hij dat hij in een kuil van gras zat, omringd door een kring bomen. In het gras lagen de Gouden Beker en de Diamanten Lans.
Hij nam ze op. Vastberaden. Hij liep naar het water, dronk wat en liep verder. De schaal en de speer verborgen onder zijn kleding...
XI KONING

Hij kwam aan bij de stad. Hij zag nog steeds vuil en armoede. Hij liep naar een wachter en beval hem, hem bij de koning te brengen.
"Ik heb wat de koning verlangd."
"Scheer je weg, snotneus... De koning ontvangt geen zwervers."
"Ik heb wat de koning verlangd," herhaalde Peronique.
"Ga weg, of ik rijg je aan mijn zwaard!"
Er begon een oploopje te ontstaan. Peronique vroeg een derde maal de koning te halen, dwingend nu. Maar de wachter trok zijn zwaard en dreigde.
"Ik heb grotere kwellingen doorstaan, waarde vriend," zei Peronique. Hij haalde de lans tevoorschijn en tikte met de scherpe punt op de schouder van de wachter. De poortwachter viel dood neer. De menigte schrok.
"Het is gemakkelijk te doden of te verwoesten," riep Peronique. "Het is dapperder en wijzer leven te schenken. Haal water!" Hij kreeg een kruik water aangereikt en vulde de Gouden Schaal ermee. Het stinkende, modderige water, werd op slag kristalhelder. Met de beker beroerde hij de lippen van de poortwachter, die prompt opkrabbelde. "Dit is wat ik met vijanden kan doen, en dit is wat ik voor vrienden kan doen. Breng me nu naar de koning." De poortwachter aarzelde deze keer niet en bracht hem bij de treurende vorst.
"Heer, ik breng u terug, wat u lang geleden ontstolen was." En hij haalde de kostbaarheden tevoorschijn. De koning trok bleek weg. "Regeer nu met liefde en wijsheid, u en uw volk hebben genoeg geleden! Vergeef uzelf."
De koning keek beschaamd naar deze jongen. En hij besefte terdege hoeveel ontberingen en angsten deze jongeman ten deel moest zijn gevallen. De koning aarzelde aan te nemen wat hem aangereikt werd. De koning keek diep in zijn hart. Een deel van zijn schaamte school erin dat hij dat nooit gedurfd had. Zowel de tocht, als het kijken in zijn hart. De koning zag in de ogen van Peronique de wijsheid van een oude man, in het gezicht van een kind. Zo stonden ze in stilte. Diep van binnen wist de koning dat hij de beker en de lans aan móest nemen. Dat zijn taak er nog niet op zat. Dat hij nu de gelegenheid kreeg om alles wat mis was gegaan te herstellen. Deze wetenschap sterkte hem om die tweede kans met beide handen aan te nemen. Samen met Peronique borg hij de Lans en de Schaal goed op en hij begon zijn nieuwe regeren met passie, vreugde en wijsheid...
Als bij toverslag verdwenen de ziektes uit de stad. Het water werd weer helder, de mensen straalden. De ratten vluchtten weg. De gewassen en het vee groeiden als nooit tevoren. En er kwam weer welvaart en rust in het land...
Peronique trad in dienst van de koning, en toen die stierf met treurend hart en zuiver geweten, volgde Peronique hem op. Hij nam de boerin als kokkin in dienst als dank. Hij liet zich onderrichten door wijze mannen en vrouwen over de kennis van het fruit en de bomen, maar ook over de leer van de sterren, de maan en de zon. Over goed en kwaad, liefde en haat en hoe dicht dat bij elkaar lag. Het viel hem op dat mannen vaak met hun hoofd praten en vrouwen vaak met hun hart. Hij probeerde zijn volk beide te leren.
En als een wijze man of vrouw hem vroeg: "Heeft u nu alle antwoorden?" Zei hij: "Misschien heb ik de vraag nog niet goed begrepen!"
Waar de lans en de speer zijn gebleven, ik weet het niet... Dat heeft hij mij nooit verteld. En misschien is dat maar beter zo. Maar als je durft, mag je ze zelf gaan zoeken.
*   *   *
Samenvatting
Een volwaardige bewerking van het graalverhaal uit Bretagne. Over een jongen die het Oude Engeland moet ontvluchten in de strijd met de Picten. Hij belandt na vele ontberingen in Bretagne en na een ontmoeting met de Witte Ridder verandert zijn leven als zwervende herdersjongen volkomen. Hij gaat op zoek naar de Gouden Schaal en de Diamanten Lans, gestolen eigendom van de Woeste Tovenaar Rogéaar. Hij moet zijn ergste nachtmerries onder ogen zien, van donkere schaduwen die op de bodem van het duister meer leven en zelfs Vrouwe Dood komt hem opzoeken; dit alles om hem voor te bereiden op het koningschap. Een oerspannend verhaal voor 9 jaar en ouder.
Toelichting
Een graalverhaal / queesteverhaal uit Bretagne, bewerkt door verhalenverteller Kees van Wanrooij. Zie: verhalenverteller-keesvanwanrooij.nl.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen