dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De boze kabouter


Er was eens een student. Hij hield van een mooi meisje, maar haar ouders verboden haar om met hem om te gaan, omdat hij zo arm was. Toen besloot het meisje het huis van haar ouders te verlaten en zij sprak met haar vriend af, dat hij haar 's nachts zou komen halen om samen met haar te vluchten. Dan zou ze met hem trouwen in een kleine kapel boven op de berg.
Op de afgesproken tijd ging het meisje naar het balkon en zij zag buiten in de duisternis een jongeman aankomen, die een paard aan de teugels hield. Ze dacht dat het haar geliefde was en ze zei: "Kom eens dichterbij en pak mijn koffer aan."
De jongeman nam zwijgend de koffer aan en het meisje liet zich langs een touw naar beneden glijden, steeg op het paard en reed samen met de jongeling weg. Het verwonderde haar wel, dat haar vriend geen woord tegen haar zei. Toen het licht werd, zag ze dat de jongeman haar vriend helemaal niet was, maar een onbekende jongen. Hij was toevallig voorbijgekomen toen zij op het balkon stond. Toen zei ze tegen hem: "Breng mij in godsnaam niet verder, laat mij maar hier!" De jongen hield stil en het meisje steeg van het paard en ging op haar koffer zitten en de onbekende jongen reed verder.
Spoedig daarna kwamen er herders langs. "Wat een wondermooi meisje! Zo mooi als jonkvrouw Maria!" zeiden ze, en zij namen haar met zich mee.
In het dorp waar de herders woonden, leefden een man en een vrouw, die geen kinderen hadden. Zij namen het meisje bij zich in huis en zorgden goed voor haar. Zij zeiden dat zij niet eens hoefde te werken. Maar zij stond erop om samen met de herderinnen uit de buurt de schapen te hoeden en liet zich daar niet vanaf brengen. Zo bracht zij de dagen bij de schaapskudde door.
Toch beviel het haar niet in het dorp, want alle mensen leefden in grote angst om wat er zich op het nabijgelegen paleis afspeelde. Iedere dag werd er namelijk iemand uit het volk door het lot aangewezen, die dan 's nachts bij de zieke prinses in de kamer moest gaan slapen. Maar nooit was iemand levend uit het koninklijk paleis vandaan gekomen. Op een dag viel het lot op de familie bij wie het meisje woonde, en toen zij dat vernam zei zij: "Ik wil niet dat er iemand uit dit huis in de kamer van de prinses gaat slapen. Ik zal er zelf naar toe gaan." En zij ging naar het paleis.
Toen de koning haar zag, zei hij: "Ik kan niet toestaan, dat zo'n mooi meisje zal sterven! Degene die door het lot was aangewezen, moet in de kamer van de prinses gaan slapen." Het meisje smeekte er echter zo dringend om, dat de koning tenslotte toegaf.
's Avonds ging zij in de kamer van de zieke prinses op een bed liggen. Hoewel ze al spoedig heel moe werd, lukte het haar toch om wakker te blijven. Kort na middernacht kwam er een kabouter de kamer binnen en stak een naald in het hoofd van de prinses, achter haar oor. De prinses begon te jammeren: "O wee, ze verschroeien me; o wee, ze verbranden me!"
Toen zweeg zij een ogenblik en daarna zei zij tegen de kabouter: "Ik smeek je in godsnaam om het meisje dat daar ligt niet te doden."
"Er blijft me niets anders over dan haar te doden," zei het boze wezen.
"In godsnaam, dood haar niet, want zij is zo mooi!"
De boze kabouter keek naar het meisje, dat deed alsof zij sliep, en hij zei: "Ja, zij is inderdaad heel mooi. Daarom zal ik haar pas doden als het dag wordt!" Daarop verliet hij de kamer.
Het meisje was nog steeds wakker gebleven en stond nu op en liep stilletjes achter de kabouter aan. Hij ging een andere kamer binnen en begon te schrijven. Steeds las hij wat hij had opgeschreven en gooide het velletje papier daarna in een ketel die boven het vuur hing. En iedere keer als hij het papiertje in de ketel wierp, sloegen er blauwe vlammen omhoog, en dan riep de arme prinses: "O wee, ze verschroeien me! O wee, ze verbranden me!" Tenslotte hield de dwerg op met schrijven en sliep in.
Toen pakte het meisje de ketel en goot de inhoud over hem heen, zodat hij verbrandde. Daarna ging ze naar de prinses, trok de naald uit haar hoofd en meteen was de prinses helemaal gezond. De volgende morgen kwamen de dienaren van de koning om het dode lichaam van het jonge meisje te halen. Tot hun verbazing zagen zij, dat zij leefde.
Het duurde niet lang, of iedereen in het hele koninkrijk wist, dat het meisje de boze kabouter had gedood, en dat de prinses weer gezond was geworden.
Intussen had de student in het hele land naar het meisje gezocht. Nu kwam hem het bericht ter ore dat zijn meisje de prinses had gered. Spoorslags reed hij naar haar toe en na een paar dagen trouwden zij met elkaar. Op de dag van de bruiloft schonk de koning het meisje vele rijkdommen en hij bewees haar grote eer. En samen met haar man leefde zij haar leven lang heel gelukkig.
*   *   *
Samenvatting
Een Spaans sprookje over een gemene kabouter en een heldin. Een arme student en een beeldschoon meisje zijn verliefd op elkaar. Zij besluit haar ouders te verlaten om met hem mee te gaan en te trouwen. Ze gaat echter met de verkeerde mee! Als ze haar vergissing bemerkt, trekt ze in bij herders in een dorp waar een prinses woont die ernstig ziek is. Elke nacht moet een dorpeling in haar kamer slapen en nog nooit is er iemand levend vandaan gekomen. Wanneer het beeldschone meisje aan de beurt is, is ze in staat een einde te maken aan deze tragedie…
Toelichting
In de meeste sprookjes zijn kabouters vriendelijke en behulpzame kleine wezentjes; in dit Spaanse verhaal is dat echter niet het geval.
In dit sprookje loopt het goed af met het meisje dat meegaat met haar geliefde en daarvoor huis en haard verlaat. Boudewijn de Groot heeft over hetzelfde fenomeen ooit een lied gezongen, waarin het minder goed afloopt: Meisje van zestien.
Oorspronkelijk verschenen in: "Spanische Märchen" door Harrie Meier en Felix Karlinger. Eugen Diederichs Verlag, Köln, 1961.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen