dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De kleine schildpad en de goudvinken


De kleine schildpad en de goudvinkenEr woonde eens een kleine schildpad aan de rand van een moeras, in de schaduw van een oeroude apenbroodboom. Hij had graag wat gezelschap gehad op zijn plekje. Maar er was niemand om tegen te praten, behalve een paar wrattige reuzenkikkers, die over iedereen kwaadspraken.
In de hele omtrek hoorde je alleen het gekwaak van de twee kikkers en het gonzen van dansende muggenzwermen. Geen wonder, dat de eenzame kleine schildpad van een ander leven droomde. Vol verlangen staarde hij tussen de bladeren door naar de stralende hemel; het leek wel of de kruin van zijn boom dat glanzende dak kon aanraken.
Zuchtend keek hij naar de beboste heuvels tegen de horizon en als het nacht werd, waren zijn gedachten bij de sterren aan de donkere lucht en tuurde hij naar de geheimzinnig twinkelende olielampjes van het dorp Baabiaraneha. Kon ik het allemaal maar van dichtbij zien, dacht de kleine schildpad treurig en hij benijdde de bijen en vlinders om hun vleugels. Hij zou zichzelf ook wel zo willen optillen en de wereld in vliegen! Maar zijn eerste poging, de gekko's en de hagedissen na te doen en net als zij in de apenbroodboom te klimmen, was al meteen mislukt. Stevig had hij zich met de nagels van zijn teentjes aan de dikke, vezelige stam vastgeklampt. Maar toch was hij naar beneden gevallen en had haast niet meer op de been kunnen komen!
Op zekere dag daalden twee goudvinken als kleurige donzen balletjes in de oude apenbroodboom neer. Ze streken hun vleugels en wuivende staartveren glad, pikten aan de witte bloesems en babbelden wat met elkaar. Hun getjilp en gekwetter klonk de schildpad als muziek in de oren. Maar al gauw vlogen ze weer weg.
Sinds die dag keek de kleine schildpad altijd naar het tweetal uit.
Als je iets heel vurig wenst, lijkt het haast, of zo'n wens toverkracht bezit: de twee vogeltjes kwamen werkelijk terug! En van toen af zaten ze elke dag een poosje in de apenbroodboom. De eenzame schildpad in het riet verheugde zich steeds meer in hun gezelschap en hij hield zijn oren gespitst om van hun vrolijk geklets niets te missen. Hij genoot van zijn onverwacht geluk en luisterde naar elk woord uit de kwetterende snaveltjes. En wanneer de goudvinken begonnen te zingen, voelde de kleine schildpad zich helemaal blij worden. Hij leefde zo alleen en teruggetrokken onder zijn pantser - was hij maar als zij, kon hij maar naar hen toe! Dagelijks wachtte hij ongeduldig hun komst af. Het liefst zou hij met de twee vogeltjes hebben gepraat. Maar altijd als ze er weer waren, hield hij zijn mond en wipte alleen opgewonden van zijn ene poot op zijn andere. Om goed je woordje te kunnen doen, moest je jezelf in bedwang hebben, wist hij!
Op een morgen raapte hij al zijn moed bij elkaar en sprak de vogeltjes aan. "Ik kijk al zo lang naar jullie, ik wou graag jullie vriendje worden. Willen jullie niet bij me komen?"
Dadelijk vlogen de twee vriendelijke vogeltjes naar beneden, in het riet. De kleine schildpad haalde zijn hart op aan hun grappig gesnater. Meestal zat hij stil in zijn hoekje, maar nu lachte hij af en toe uit volle borst en praatte zoals hij het nog nooit had gedaan. "Ik zie de wereld alleen uit mijn moeras," zei hij mistroostig. "Ik zou hem ook zo graag eens van bovenaf bekijken. Kon ik maar van de grond komen! Willen jullie me niet meenemen naar de top van de apenbroodboom?"
Met ingehouden adem keek hij de twee vogels vragend aan. Een van de beide goudvinken schudde zijn kopje. Maar de andere krabde met zijn linkerpoot achter zijn rechteroor en piepte toen: "Hoe moeten we je naar de top van de apenbroodboom krijgen, schildpad? Je kunt immers niet vliegen?"
"Je hebt niet eens vleugels," vulde de tweede goudvink meewarig aan. "Hoe kunnen we je wens dan vervullen?"
Maar de slimme kleine schildpad had er lang over nagedacht en zijn plannetje was klaar.
"Als jullie nou eens..." fluisterde hij vertrouwelijk tegen de twee goudvinken. "Als jullie nou eens allebei de uiteinden van een takje in jullie pootjes namen..."
De ene goudvink gaf hem listig een knipoogje. Maar de tweede had het nog niet begrepen. "Nou, en...?" vroeg hij verbaasd. "Wat dan?"
"Dan hou ik me in het midden vast. Ik bijt mijn tanden in het hout!"
Aha! Dat leek geen slecht idee!
"Maar heb je daarvoor wel kracht genoeg?" opperde het tweede vogeltje. Hij vond het een erg overmoedig plan.
"Mijn tanden zijn sterk," verzekerde de schildpad.
De beide reuzenkikkers, die het gesprek hadden aangehoord, namen de waaghals eens op en schudden hun dikke koppen. En ze deden ook nog een duit in het zakje: "Vliegen... met jouw gewicht? Je kan niet eens klimmen! Je hoort in het moeras, net als wij!" En ze begonnen op hun manier te zingen. Wie heel goed luisterde, verstond niet alleen 'Kwak kwak kwak kwak kwak! Kwak kwak!' maar hoorde heel duidelijk een spotliedje:
"Kwak kwak, kijk toch die dwaas eens aan,
nu wil hij ook nog vliegen gaan,
straks valt de domoor naar benee
en breekt een poot... misschien zelfs twee!"
De moeder van de reuzenkikkers had haar kinderen toen ze heel klein waren namelijk eens uit een rijmpjesboek voorgelezen.
En nu maakten ze zomaar een spotvers! Het ging de kleine schildpad erg door merg en been en hij zuchtte diep. Daaraan kun je weer eens zien hoe zelfs een simpel versje iemand van de wijs kan brengen!
Maar de twee goudvinken waren al - wisssj - weggevlogen. En - wisssj - doken ze weer op. Ze durfden niet te gaan zitten, want dan zou het takje, dat ze voor hun vriendje aansleepten, zijn gevallen.
De schildpad schepte wat moed en hij knikte tevreden. Hij voelde zorgvuldig of het hout stevig genoeg was om hem te dragen en toen beet hij zich vast.
Zou zijn plan lukken? Zou hij met zijn pootjes van de grond komen? Warempel: ze vlogen al. Het drietal zweefde omhoog. Ze kwamen tot boven de top van de apenbroodboom en stegen op naar de voorbij zeilende witte wolken.
De minachtende grijns verdween van de kikkergezichten. Wat keken de twee kwaadspreeksters nu opeens stomverwonderd en... o zo dom! En de dansende muggen waren zo beteuterd, dat ze zelfs vergaten te gonzen.
De vliegende schildpad stak zijn neus in de wind. Trots en triomfantelijk keek hij op de beide reuzenkikkers neer. Dat stelletje kletskousen in het moeras leek al gauw niet groter dan een plukje kroos; de muggenzwerm werd een ijle nevel. De top van de reusachtige apenbroodboom zakte dieper en dieper. Zijn witte bloempjes waren niet eens meer zo groot als regendruppels.
Hoog vlogen de twee goudvinken met hun vriendje boven de wijde wereld, zo vlug als ze maar konden. De schildpad keek om zich heen: wat een uitzicht had hij - oneindig ver! Het leek allemaal heel anders nu hij het van boven af zag. Veel mooier dan hij het zich ooit had voorgesteld. Hij was er helemaal beduusd van.
De vlucht ging over lieflijke, heerlijk geurende bloemen, over kreupelhout en bomen. Over golvende maïsvelden, lappen rode grond en ronde strooien daken. Over grazende buffels. Over een door de wind heen en weer bewogen palmbos, waarin aapjes ronddartelden en over zwaar met vruchten beladen cacaobomen.
De schildpad was een en al oog en oor. Vol aandacht keek hij naar beneden, naar de schatten die daar onder hem lagen uitgespreid. Hij hoorde de wiekslag van zijn twee gevederde vriendjes en de fluitende stem van de wind. En hij genoot.
Wat mooi! Ach, wat heerlijk! dacht hij aldoor. Hij had al zijn wilskracht nodig en moest zijn kaken vast op elkaar klemmen om te blijven zwijgen. Steeds verder droegen de goudvinken hem, zo ver als ze zelf nog nooit eerder waren geweest. Ze vlogen hoog, ze vlogen laag; ze kruisten de rivier en zagen grote vijvers, heuvels en dalen, dorpen en gehuchten onder zich voorbij trekken. Maar de schildpad zag niet alleen - hij werd ook gezien! Een vrolijk klein meisje met kortgeschoren kroeshaar stak haar plat wipneusje in de lucht.
Haar zwarte toet glom in het felle zonlicht. "Kijk eens!" riep ze. "Wat vliegt daar nou?"
"Twee goudvinken!" juichte een naakt jochie, dat net door zijn moeder van top tot teen werd ingezeept.
"Er hangt een schildpad tussenin!" riepen twee meisjes die arm in arm naast elkaar stonden
Opeens was het daar beneden in Baabiaraneha vol kinderen. Kinderen met zwarte lijfjes en donkere kroeskoppen; grote, kleine en nog kleinere. "Een wonder!" schreeuwden ze om het hardst. "Kijk toch eens naar boven!" Een paar jongens floten op hun vingers. Het was me een geroep en geschreeuw en gefluit. De jongens maaiden met hun armen. En ze begonnen te rennen om de vogels en de vliegende schildpad niet uit het oog te verliezen. Steeds meer kinderen sloten zich erbij aan. Ze maakten zo'n oorverdovend spektakel, dat de oude mensen uit hun hutten kwamen lopen.
"Goudvinken die een schildpad dragen!" klonk het opgewonden. "Zoiets hebben we nog nooit gezien! Wie zou dat wel hebben bedacht?"
De goudvinken vlogen net heel laag. Ze hoorden elk woord maar ze lieten het niet merken. Ook de schildpad had alles verstaan en zijn hart zwol van trots. Haha, die daarginds moesten het eens weten - hij en niemand anders had het plan bedacht!
Opeens kon hij het niet langer voor zich houden. "Ik... Ik!" flapte hij eruit.
Op hetzelfde ogenblik tuimelde hij angstig piepend naar beneden, zijn kop vooruit. Maar die trok hij pijlsnel in. Door zijn logge pantser werd hij nog sneller omlaag getrokken.
De bomen leken zwaaiend op hem af te komen. En hij was bang - zo bang, dat hij zijn ogen stijf dichtkneep. Toen voelde hij een pijnlijke klap en hij zonk... verder en verder de diepte in...
Waar was hij? Wat was er gebeurd? Half verlamd van schrik zat hij in de taaie moerasgrond vast. Moeizaam begon hij zich omhoog te werken en toen zijn kop eindelijk uit de modder opdook, hapte hij naar adem. Met zijn laatste krachten kroop hij op een steen en bleef daar uitgeput liggen.
De reuzenkikkers hadden de val van de kleine schildpad gezien. Meteen kwamen ze aangehipt; ze bliezen hun lelijke koppen op en lieten vol leedvermaak hun keelgeluiden horen. En ze lachten om de opwinding van de twee goudvinken, die erg onder de indruk waren van wat de schildpad was overkomen. De vogeltjes snikten en veegden met hun wuivende staartveren hun tranen weg.
Het gesnik van zijn vriendjes wekte de arme schildpad uit zijn verdoving. Aarzelend voelde hij om zich heen. Hij stak zijn kop onder het pantser vandaan en betastte zichzelf aan alle kanten. Zijn pantser was heel gebleven, maar zijn pootjes had hij gekneusd. Om de pijn wat te verzachten, ging hij van het ene op het andere staan.
"Ach, stakker!" snikten de goudvinken. "Konden we je maar helpen!"
Toen deden de reuzenkikkers hun bek open. "Waarom moest hij ook met alle geweld vliegen?" kwaakten ze kijvend. "Wij doen het toch ook niet? Hoogmoed komt voor de val!"
Tot ieders verbazing liet het schildpadje zich niet uit het veld slaan. "Wat ik gezien heb, heb ik gezien!" zei hij vastberaden, en hij knipperde glunderend met zijn slimme oogjes in het rond.
"Hm, vandaag heb je toevallig geluk gehad," bromden de reuzenkikkers somber.
De schildpad schudde trots zijn kop. "De wereld is vol wonderen en ik wil ze allemaal zien. En luister eens goed, jullie tweeën: over een poosje ga ik wéér vliegen, nou weet je het!"
*   *   *
Samenvatting
Een Ghanese fabel over een vliegende moerasschildpad. De moerasschildpad, die de wereld zo graag van bovenaf wil bekijken, krijgt hulp van twee goudvinken om zijn plan uit te voeren. Alles gaat goed, totdat hij de mensen beneden wil laat weten, dat hij het plan bedacht heeft...
Toelichting
Vergelijk dit verhaal met het Afro-Amerikaanse verhaal De landschildpad reist naar de wolken.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen