vrijdag 26 april 2024

Volksverhalen Almanak


De dwergendoop


Er waren eens twee boerenmeisjes aan het werk op het korenveld. Ze waren vlijtig aan het maaien, toen de ene plotseling riep: "Kijk die grote pad eens! Zal ik er met mijn sikkel op slaan?"
"Nee, niet doen," riep het andere meisje, alsjeblieft niet! Kijk eens hoe dik ze is."
De pad hipte homperdeplomp verder. "Hé padje," riep het tweede meisje haar na, "ik zal je petemoei zijn als je een kleintje krijgt!" En de meisjes lachten om het grapje en maaiden vrolijk verder. Toen ze 's avonds thuiskwamen en van de pad vertelden, zei hun moeder: "Meisje, meisje, heb je weer eens je mond opengedaan, zonder dat je wist tegen wie je sprak."
Toen de beide meisjes die nacht rustig sliepen, werd er opeens aan het venster geklopt en een stem zei: "Meisje, denk aan wat je hebt beloofd, sta op en kom gauw mee!" Het meisje werd wakker, stond op en opende de deur. Daar stond een kabouter en zei: "Je weet zeker nog wel dat je gisteren op de akker hebt gezegd: 'Ik zal je petemoei zijn als je een kleintje krijgt.' Die pad, moet je weten, was mijn vrouw, en ze heeft net een jongetje ter wereld gebracht." Zo sprak het mannetje tegen het meisje. Hij nam haar bij haar mouw en trok haar mee. Hoe ze ook tegenstribbelde, ze moest mee, ze kon niet anders.
Het mannetje leidde haar door ravijnen en bossen tot ze bij een grote grot kwamen. Daar gingen ze naar binnen en liepen door een lange gang naar beneden. Eindelijk kwamen ze op een ruime, lichte wei, waar een heleboel sierlijke huisjes en hutjes stonden. Het leek wel alsof ze van glas waren gemaakt, want ze waren helemaal doorzichtig, van de ene wand tot de andere. En de lichtjes die erin brandden, schenen zelfs door het dak heen!
Ze gingen een van die huisjes binnen. Daar lag een kaboutervrouwtje in bed en naast haar stond een gouden wiegje, waarin haar pasgeboren kindje lag. Dat was heel klein, nauwelijks zo groot als een duim. De kabouter legde het kindje in de hand van het meisje. Daarna beduidden de kabouters haar dat ze mee moest gaan. Voor haar liep de kabouter die haar had gehaald en achter haar kwam een lange optocht van allemaal dwergjes. Zij hield het kindje zorgzaam in de holte van haar hand.
Na een poosje kwamen ze bij een kerk van louter kristal. Hier moest het kabouterkindje gedoopt worden. Het meisje doopte het en bracht het daarna weer terug bij de moeder. Die trok vijf strohalmen uit haar matras en gaf ze aan haar als aandenken. Het meisje bedankte haar en deed de halmen in haar tas. Daarna bracht het mannetje haar weer door de gang terug naar boven onder de vrije hemel. De maan scheen helder en de kabouter wees haar de perenboom die op het erf van haar vader stond, zodat ze de weg naar huis weer zou vinden. "Pas goed op de strohalmen," zei het mannetje nog en was toen verdwenen in de berg.
"Strohalmen heb ik thuis ook wel genoeg," dacht het meisje, gooide vier van de vijf halmen weg, en liep naar huis zo snel als ze kon. Toen ze thuis de trap op ging, hoorde ze zachtjes iets tinkelen. Ze keek in haar tas en zag dat er een blinkend goudgeel staafje in zat. De strohalm was veranderd in puur goud!
Nauwelijks was de zon opgegaan, of ze ging dezelfde weg terug die ze 's nachts was gegaan en zocht overal naar de andere halmen. Maar die heeft ze niet meer gevonden. Met het ene staafje echter was ze rijk voor haar leven.
*   *   *
Samenvatting
Een Zwitsers volksverhaal over petemoei zijn van een kabouterkind. Een meisje belooft een zwangere pad dat ze de petemoei zal zijn van haar kind. De volgende dag komt neemt een kabouter haar mee om haar aan die belofte te houden. De zwangere pad was namelijk een kaboutervrouwtje...
Toelichting
Oorspronkelijk verschenen in: "Vo Chlyne Lüte: Zwergensagen, Feen- und Fänggengeschichten aus der Schweiz" door C. Englert-Faye. Troxler Verlag, Bern, 1965.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen