zaterdag 27 april 2024

Volksverhalen Almanak


Kruimeltje Langbaard


Ook in Turkmenistan woonde een vader met drie zoons van wie er twee flinke kerels waren om te zien, maar de jongste was een nietig kereltje gebleven, tenminste uiterlijk. Hoe schijn soms bedriegt in Turkmenistan blijkt uit het vervolg van dit verhaal.
De jongste zoon heette Kruimeltje Langbaard, want al was hij een mannetje als een priktol, hij had een baard die twee keer zo lang was als hijzelf. Op een dag zei de vader van deze drie: "Over de bergen woont een man die mij drie stuivers schuldig is. Als hij me die zou betalen, zou ik hoefnagels kunnen kopen om de hoeven van ons ezeltje te beslaan. Wie van jullie neemt het op zich om naar deze man toe te gaan en hem de drie stuivers te vragen? Ik moet er wel bij zeggen dat deze man geen gewone man is maar een halfgier. Hij is half gier en half mens. Zijn gierigheid wint het meestal van zijn menselijkheid."
"Ik ga wel naar hem toe," zei de oudste zoon. Hij trok over de bergen, kwam aan bij de halfgier en viel met de deur in huis: "Vader wil zijn drie stuivers terug."
"Je vader moet nog wat wachten," zei de halfgier. "Ik kan ze nog niet terugbetalen. Ik heb ze in mijn tuin geplant, maar ze zijn nog niet opgekomen."
"Je bent een lelijke oplichter," zei de oudste zoon.
"Dat pik ik niet!" riep de halfgier. "Je noemt mij een lelijke oplichter? Goed, dan zal ik jou ook lelijk oplichten!"
Hij lichtte de oudste zoon van de grond en gooide hem in een diepe put waarop hij als deksel een molensteen legde.
Toen de oudste zoon steeds maar niet terugkwam, zei de vader tegen de middelste zoon: "Ga jij eens kijken bij de halfgier waar hij blijft! En breng dan meteen de drie stuivers mee, die ik aan de halfgier heb geleend. Dan kan ik hoefnagels kopen om ons ezeltje te beslaan."
De middelste zoon kwam bij de halfgier aan en zei: "Wat heb je met mijn broer gedaan, lelijke oplichter? En waar blijven de drie stuivers die vader van je krijgt?"
"Je vader kan naar zijn duiten fluiten," zei de halfgier kwaad, "en mensen die mij een oplichter noemen, eindigen diep in de put. Huplakee!" En hij sloot de middelste broer op bij de oudste.
Nu was alleen Kruimeltje Langbaard nog over. Hij ging voor zijn vader staan en riep omhoog: "Pappa, nu is het mijn beurt om naar de halfgier te gaan. Ik zal mijn twee grote broers bevrijden, de drie stuivers meebrengen en de halfgier een afstraffing geven."
"Wat hoor ik nou van je?" zei de vader. "Hoe zou jij klaarspelen wat je broers niet lukte!"
"Het zijn de kleintjes die het hem lappen!" zei Kruimeltje Langbaard, en met zijn hondje, dat niet groter was dan een mol, ging hij op weg naar de halfgier. Het hondje heette Beetje. Onderweg ontmoetten Kruimeltje en Beetje een jakhals. "Grijp hem, Beetje!" riep Kruimeltje. Het hondje greep de jakhals en verslond hem in een paar happen, want al heette het diertje Beetje, zijn beet was een volwassen beet.
Even later ontmoetten Kruimeltje en Beetje een wolf. "Grijp hem, Beetje!" riep Kruimeltje. In twee happen slikte Beetje de wolf in.
Even later stonden ze voor een riviertje. Kruimeltje Langbaard was te klein om naar de overkant te waden en kon niet zwemmen. Hij wees op het riviertje en zei: "Drink op, Beetje!" Het hondje dronk het riviertje leeg en door de modder liep Kruimeltje naar de overkant.
Tenslotte kwamen ze aan bij het huis van de halfgier. "Doe open!" riep Kruimeltje met zijn lichte stemmetje en het hondje kefte. De halfgier keek door een kier naar buiten en zag eerst niemand, toen keek hij omlaag en zag een ventje als een priktol met een baard zo lang als een vliegerstaart en een hondje als een mol. Dat werd hem wel een beetje te dol. Hij rukte de deur open en schreeuwde: "Kom je me bang maken, vlo? Pas op dat je niet wegwaait als een pluisje! Wat kom je hier eigenlijk zoeken?"
"Mijn twee broers en de stuivers van vader," antwoordde Kruimeltje. "Als ik ze niet één-twee-drie krijg, gaan er hier rare dingen gebeuren."
"Jij hebt een veel te grote mond," zei de halfgier. "Daarom neem ik je bij je baard en ik breng je naar het kippenhok. Mijn haantje en mijn hennetje eten graag een ventje zoals jij."
De halfgier tilde Kruimeltje op en bracht hem naar het kippenhok. Beetje liep met zijn baasje mee en sprong door een opening in het gaas mee het kippenhok in. Daar stonden de haan en de hen al gereed om te pikken. Kruimeltje riep: "Beetje, laat de jakhals vrij!"
Beetje sperde zijn bekje open. De jakhals sprong naar buiten en verslond zowel de haan als de hen, waarop Beetje de jakhals weer inslikte.
Toen de halfgier kwam kijken hoe de toestand in het kippenhok was, zag hij dat zijn haan en zijn hen spoorloos verdwenen waren en dat het kleine ventje lag te slapen op een bedje van kippenveertjes met het hondje aan zijn voeten. De halfgier riep: "Zeg eens, onderkruipertje, waar zijn mijn haantje en mijn hennetje?"
"Die namen de benen uit angst voor mij," zei Kruimeltje.
"Daar kijk ik heus van op! Gelukkig heb ik nog een ram die minder bang is uitgevallen!"
Zo sprekend lichtte de halfgier Kruimeltje op en zette hem bij de ram in het hok. Beetje sprong snel zijn baasje achterna. De ram wilde toehappen, maar Kruimeltje riep: "Beetje, laat de wolf los!"
Het hondje liet de wolf uit zijn buikje ontsnappen. De wolf verslond de ram en werd daarna weer ingeslikt door Beetje. Toen de halfgier kwam kijken hoe de toestand bij de ram was, zag hij dat het kleine ventje lag te slapen in het stro, de ram was spoorloos en het hondje kwispelde. "Waar is mijn ram gebleven, praatjesmaker?" vroeg de halfgier.
"Uit angst voor mij ging hij op de loop!"
"Ik sta ervan te kijken! Dan zal ik je zelf maar opeten!"
Kruimeltje liep snel naar een baal stro en verstopte zich erin, waarna hij riep: "Ik zal je zeggen waar je ram zich heeft verstopt. Hij is in de diepe put naast je huis gesprongen. Niet de put waarin mijn twee broers zitten, maar de andere die nog leeg stond. Klim erin en ga kijken of ik de waarheid heb verteld."
De halfgier liet zich zakken in de put die nog leeg stond. Toen de halfgier goed diep in de put zat, riep Kruimeltje: "Beetje, laat de rivier los!"
Het hondje spuwde het riviertje uit in de put. De put liep vol water en de halfgier verdronk.
Kruimeltje Langbaard ging naar de andere put, schoof de molensteen met hulp van Beetje opzij en riep omlaag: "Kom er maar uit, jongens. Hier buiten is het frisser. Vooral nu de halfgier verdronken is in zijn halfgierput."
De broers klommen uit de put. "Nu nog de drie stuivers," zei Kruimeltje. "Het ezeltje van vader moet beslagen worden."
"Ik weet waar hij ze verstopt heeft," zei de oudste broer. "Hij heeft ze in zijn tuin onder de grond gestopt. Laten we de hele tuin omspitten."
De twee broers vonden in een schuurtje spaden en ze spitten de hele tuin om. Ze vonden niet alleen drie stuivers, maar ook zeven inmaakpotten vol zilverstukken en zeven inmaakpotten vol goudstukken. "Hoe krijgen we al dit geld naar huis?" zei de oudste broer.
"Beetje, pak het geld!" riep Kruimeltje. In een paar happen slikte het hondje de veertien potten vol munten naar binnen. Van binnen was hij nu rijker dan het rijkste spaarvarken!
Voor de drie broers uit huppelde Beetje de weg terug. Wat was de vader blij toen hij zijn zoons alle drie terugzag. En wat stond hij te kijken toen Beetje de veertien potten met geld uitspuwde. "Jongens, jullie hebben toch niet ingebroken?" vroeg hij.
"Nee, we zijn geen inbrekers, maar uitbrekers! Dankzij Kruimeltje," zei de oudste broer en hij legde uit hoe het gegaan was.
"Nu kunt u hoefnagels voor uw ezeltje kopen," zei Kruimeltje. "En dan houden we nog een beetje over!"
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje uit Turkmenistan over een halfgier. Een man die half gier en half mens is, is een vader van drie zoons nog drie stuivers verschuldigd. Om de beurt gaan ze op weg, maar de eerste twee worden door de halfgier in een put opgesloten. De kleinste zoon - met een baard die twee keer zolang is als hijzelf - lukt het echter om én de halfgier te verslaan én zijn twee broers te bevrijden én de drie stuivers terug te halen.
Toelichting
Vergelijk: Duimedik.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen