dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


El Caleuche


El CaleucheEen dorp was Chiloé niet, zo kon je het niet noemen. De enkele, dichtbij elkaar gelegen huizen langs de kust, leken daar bescherming te zoeken tegen het stormachtige klimaat, de onafgebroken regen en het altijd dreigende onheil van land of zee.
Voor de mensen die in het dorp woonden was het verder gelegen Okiloe, het Isla Grande, bijna onbekend gebied. Queiléu en Chonchi, de dichtstbijzijnde bewoonde eilanden, waren nog altijd ver weg. Slechts af en toe voer men daarheen om de opbrengst van de visvangst te verkopen. Castro leek, alleen al vanwege de afstand, een stad uit een andere wereld. Sommige jongeren koesterden evenwel de hoop ooit naar Castro te gaan en er te blijven, of, beter nog, van daaruit verder te trekken naar andere streken. Voor de meeste was dit echter een droom, niet meer dan een vage illusie.
Op het bouwland, in de velden achter de huizen, werden voornamelijk aardappels, haver en groenten geteeld. Sommigen hielden wat rundvee, maar de meeste hadden schapen achter hekken. De bezigheden van iedereen, het ritme van het leven, werden echter bovenal bepaald door de zee.
De vrouwen sponnen zelf wol en weefden, in fraaie kleuren en patronen, dekens, poncho's, omslagdoeken en choapinos ofwel vloerkleedjes. Van tijd tot tijd werden de spullen die de mensen niet zelf nodig hadden, verkocht op Chonchi. Ook schepen die langs voeren om vis in te kopen, waren een goede afzetmarkt voor de prachtig geweven stoffen. Maar dit was werk voor de spaarzame vrije uurtjes. Normaal gesproken trokken de vrouwen er bijna elke dag op uit, vooral met laag water, om met de kinderen schelpdieren te rapen aan de kust. Uitgerust met grote, ronde manden van rijshout liepen zij dan de stranden en rotsen af, op zoek naar mosselen, zee-egels en ronde kreeftjes in alle soorten en maten. Helaas waren er hier geen oesters zoals op andere delen van het eiland.
In het huis van Don Pedro waren bijna alle mannen van het gehucht bijeen gekomen. Het waren drie mannen, om precies te zijn; twee hele jonge en één zeer oude. Zij voerden trage gesprekken en dronken zo nu en dan een glaasje appelcider.
Ondanks het feit dat de zee niet dichtbij was, kon je haar voortdurend horen, het afgemeten geluid van de golfslag was als een soort van achtergrondmuziek.
De mannen spraken over het eerstvolgende karwei waar ze voor stonden. Ze zouden uitvaren wanneer het donker was. Het zou een zware en gevaarlijke klus worden, dat was zeker. Ze hoopten ver te komen, misschien wel tot bij het eiland Chulin om daar op róbalo en ombervis, een soort voorn, te vissen. Het ging erom voldoende voorraad te hebben als over een dag of twee, drie, naar zij hoopten, het schip uit het noorden langs zou komen om hun producten te halen.
De mannen zagen uit naar het vertrek. Ze wisten zeker dat het een goede vangst zou worden. In de afgelopen nacht was immers de mooie waternimf Pincoya aan hun verschenen. Zij steeg uit het water op omhangen met een schitterend gewaad van algen en danste vederlicht op het strand, met haar blik naar de zee gericht. De volgende ochtend waren, op de plek van haar verschijning, schelpen aangetroffen die zij in het zand zou hebben achtergelaten. Dat nu, voorspelde een overvloedige vangst en de mannen waren derhalve in opperbeste stemming.
Niet alle mannen gingen mee. Zoals altijd zou Don Segundo, de oudste van de mannen, aan land blijven. Hij mocht graag naar het bos gaan om bomen te vellen en was in het geheel niet bang voor bosspoken. In het bos huisde namelijk de kleine en verschrikkelijke hauco, een akelig wezentje dat gewapend met zijn toki-toverstok, over een enorme kracht beschikte. Het was in staat een man vanaf een afstand te doen omkeren, alleen door hem aan te kijken. Nou ja, voor alle zekerheid bleef Don Segundo wel uit de buurt van de mirtenstruiken, omdat bekend was dat deze de hauco aantrokken. Het liefst ging hij daarom zelf naar het bos; voor een vrouw of meisje was de hauco namelijk onweerstaanbaar.
Behalve hout halen, mocht Don Segundo graag de schade aan boten herstellen, repareerde hij met toewijding en geduld kapotte netten en hielp hij de vrouwen bij het werk op het land of bij de verzorging van de dieren. Alleen varen op zee, dat deed Don Segundo niet meer.
Op zeker moment vroeg een van de jongeren: "En u, Don Segundo, waarom gaat u niet aan boord? U kent beter dan wie ook de grillen van het weer, het ritme van de getijden en de verandering van de wind. Waarom blijft u altijd aan land en gaat u nooit meer de zee op?"Er viel een lange stilte, allen keken naar de jongen, verbaasd over zoveel vrijpostigheid.
Don Segundo stoorde zich er niet aan. Hij leek in een andere wereld te vertoeven en antwoordde bijna als vanzelf: "Omdat ik 'El Caleuche' gezien heb." Het uitspreken van die woorden haalde hem uit zijn droom en terwijl allen hem vragend aankeken, riep hij: "Op een dag zal ik het jullie vertellen."
Maanden daarna was iedereen bijeen in hetzelfde vertrek. Het was avond en niemand had kunnen uitvaren om te vissen. Het regende verschrikkelijk en het leek erop alsof al het water van de wereld op dat ene huis zou vallen. De orkaanwind trachtte de pannen van de daken te rukken. De zee beukte dreigend en met grof geweld tegen de kust.
Binnen brandde de haard en verschafte de mannen warmte. Het geluid van de regen en de storm kwam echter boven alles uit. Allen hadden het betoverende gevoel dat die nacht alle bewoners van het schimmenrijk vrij rondspookten.
Plotseling weerklonk in de verte een langgerekt, hoog gehuil. Het was een gebulder alsof aan de kust de aarde openscheurde. Eén van de mannen riep: "Dat moet een Camahueto zijn die de zee heeft bereikt." Alleen al het noemen van deze naam, deed bij allen de rillingen over de rug lopen. Ieder had zo z'n eigen voorstelling over dit monster zo groot als een stierkalf, met slechts één hoorn midden op zijn voorhoofd.
Het flikkerende licht van de olielamp wierp steeds andere schaduwen op de muren en er werd lange tijd geen woord gesproken. Ineens sprak Don Segundo: "Dit is het moment om het jullie te vertellen."
"Lang geleden vertrok ik met een groot schip vanuit Ancud met bestemming Que Ilon. De boot had een hoge romp met twee zeilen, waardoor het bij gunstige wind ten volle kon worden benut. Het was een degelijk en makkelijk te besturen schip dat menige storm met succes had doorstaan.
De bemanning bestond, naast mijzelf, uit vijf man. De kapitein was een kleine maar gespierde man, die alle eilanden en vaarwegen van de archipel kende. Over hem werd verteld dat hij naar de zee-engte in het zuiden was gevaren en van daaruit naar de Paso del Indio en het land Messier was overgestoken.
De tweede nacht op zee barstte het noodweer los. Erger dan dat van nu," sprak Don Segundo tussendoor. "De nacht was zo zwart dat hemel en zee in elkaar overgingen. De orkaan joeg de golven zo hoog op dat het schip alle kanten werd opgezwiept. We waren doodsbang en probeerden met behulp van de riemen het schip nog een beetje bij te sturen.
De zee, anders een bron van voedsel, liefde en avontuur voor de bewoners van Chiloé, had de gedaante aangenomen van een vreemd en vijandig wezen dat geen genade kende en er slechts op uit leek diegenen die haar doorkliefden te vernietigen.
We hadden elk besef voor tijd en ruimte verloren en stonden op het punt om ons doorweekt en totaal uitgeput, over te geven aan de krachten der natuur, ervan overtuigd te zullen sterven.
Toen, van het ene op het andere moment, ging de storm plotseling liggen. In de verte ontwaarden we een licht dat zich net boven het water voortbewoog. Het kwam dichter en dichterbij en veranderde langzaam in een schip, een mooi groot zeilschip, waar veel gezang en geschreeuw uit opklonk. Te midden van de duisternis straalde het schip een merkwaardig lichtschijnsel uit, waardoor de romp en de donkere zeilen zichtbaar werden. Als je het zeiltuig en de steunen wegdacht, dan leek het een enorm zeemonster. Naarmate het schip ons naderde, werd ons geschreeuw harder en uitgelatener. De kapitein nam echter geen deel aan de vreugde. Onder het slaan van een kruisteken riep hij doodsbleek uit: 'Dit schip is helemaal niet onze redding, het is El Caleuche, het spookschip! Ons gebeente zal, net als dat van al diegenen die El Caleuche ooit eerder hebben aanschouwd, vannacht op de bodem van de zee liggen.'
El Caleuche bevond zich op dat moment al bijna bovenop ons schip. Maar even zo plotsklaps was het verdwenen. Weg was het licht; al wat ons omringde was dichte duisternis waarbij hemel en water niet van elkaar waren te onderscheiden. Tegelijkertijd stak de storm weer op, nog erger dan voorheen. We waren te vermoeid om het schip nog langer in bedwang te houden. Even later deed een enorme golf de boot omslaan. Daarna was alles een groot zwart gat.
Dat ik het had overleefd, bleek toen ik uren, wie weet dagen later bijkwam, omringd door een paar goedwillende strandlopers die me zachtjes op m'n gezicht tikten. Met moeizame stem heb ik toen verteld dat ik schipbreuk had geleden. Ik heb echter niets over El Caleuche en het hoe en waarom van de schipbreuk durven vertellen. Van mijn metgezellen is nooit meer iets vernomen.
Dit is nu de reden waarom ik de zee niet meer op ga," besloot Don Segundo. "El Caleuche zal het nooit kunnen verkroppen dat hij een prooi heeft laten lopen, dat er ergens iemand in leven is die hem gezien heeft. Ik weet zeker dat wanneer ik de zee op ga, vroeg of laat een mooi zwart zeilschip verschijnt waar vrolijke stemmen uit opklinken, maar dat mij uiteindelijk zal verslinden."
Hierna bleef het een tijd stil. Ieder liet zo zijn eigen gedachten gaan over dit huiveringwekkende verhaal, terwijl buiten de wind om het huis gierde, de regen op het dak neerkletterde en het gebrul van de golven steeds dichterbij leek te komen.
*   *   *
Samenvatting
Een griezelverhaal over een spookschip voor de Chileense kust. Wij kennen de Vliegende Hollander, maar in Chili vaart er voor de kusten ook een spookschip dat je beter niet kan tegenkomen. In dit verhaal vertelt een oude man hoe hij en zijn bemanning eens door het spookschip zijn overvallen tijdens een hevige storm. Niemand heeft het overleefd, alleen hij. Maar varen doet-ie nooit meer...
Toelichting
El CaleucheChiloé is het op een na grootste eiland van Chili. De hoofdstad is Castro. Het eiland werd voor de komst van de Spanjaarden in 1567 bewoond door de Mapuche.
In 1642 vertrok Hendrik Brouwer in opdracht van de West-Indische Compagnie met een vloot naar Zuid-Amerika, om de haalbaarheid van een vestiging aan de westkust van Zuid-Amerika te onderzoeken. Hij veroverde Valdivia en het eiland Chiloé, maar overleed in 1643 in Chili, waarna het gebied weer in Spaanse handen viel.
De kerken van Chiloé zijn een UNESCO-werelderfgoed sinds 2000, vanwege hun unieke vorm van houten architectuur en de mestiezencultuur die zij vertegenwoordigen. Er zijn op Chiloé zestig kerken die tot deze typologie behoren. De komst van jezuïeten was verantwoordelijk voor de bouw van deze kerken. De missionarissen reisden rond door de archipel, de kerken werden in de tussentijd door leken onderhouden.
Van het afschraapsel van de hoorn van de Camahueto werd een drankje gemaakt dat, naar men zei, uitzonderlijke kracht verschafte, te Camahueto groeide op in de strandmeren en moerassen en wanneer hij na vele jaren zijn volle wasdom had bereikt, begaf het monster zich op zekere nacht met een onweerstaanbare drang richting zee.
Ondanks de overtuiging van Don Segundo dat het zien van El Caleuche een zekere dood inhoudt, zijn er op Isla Grande mensen die beweren het schip gezien te hebben of anderen te kennen die El Caleuche hebben waargenomen. Het maakt echter verschil of men het spookschip vanaf de veilige kust ziet, dan wel in vol ornaat tijdens een vliegende storm op zee. El Caleuche kan zich namelijk zowel op als onder de waterspiegel voortbewegen. Het aanschouwen van het schip betekent onherroepelijk schipbreuk, met de dood als gevolg. Zij die niet ten ondergaan, zullen deel uitmaken van de bemanning van het spookschip, van El Caleuche. Voor getuigenissen van waarnemingen van het spookschip, zie: Instituto de Inverstigación y Estudios Exobiológicos.
"El Caleuche" staat voor de dood, het is een confrontatie met de dood. Wie "El Caleuche" heeft gezien, moet sterven. Het thema van El Caleuche, de dwalende boot, komt o.a. ook voor in het verhaal "Het laatste spookschip" van Gabriel García Márquez (verschenen in de bundel "De onschuldige Eréndira" uit 1975). Ook in film "Amarcord" van Frederico Fellini komt het voor: een paar jongens in een klein bootje op zee, zien vanuit het niets ineens een groot en stil, maar fel verlicht schip voor zich. Vergelijk met De Vliegende Hollander, Het spookschip de Zeerob en De motketel van Schokland.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen